ECLI:NL:RBOBR:2023:5130

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
22/2343
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de IVA-uitkering op basis van niet-duurzame mentale beperkingen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om hem in aanmerking te laten komen voor een Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering). Eiser, die een WIA-uitkering ontvangt, heeft op 20 januari 2022 zijn gewijzigde gezondheidssituatie aan het UWV doorgegeven. Na herbeoordeling concludeerde het UWV op 26 april 2022 dat eiser 100% arbeidsongeschikt is, maar dat niet al zijn beperkingen duurzaam zijn. Het UWV handhaafde dit standpunt in een besluit van 25 augustus 2022, waartegen eiser in beroep ging.

De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2023 behandeld, waarbij partijen de gelegenheid kregen om aanvullende stukken in te dienen. De rechtbank besloot geen nieuwe zitting te houden en sloot het onderzoek op 14 september 2023. De kern van de zaak is of de mentale arbeidsbeperkingen van eiser duurzaam zijn. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, maar dat de mentale beperkingen niet duurzaam zijn. Dit oordeel is gebaseerd op de rapportages van de verzekeringsarts B&B, die stelt dat er nog behandelmogelijkheden zijn voor eiser.

De rechtbank concludeert dat het UWV voldoende heeft gemotiveerd waarom de mentale beperkingen van eiser niet duurzaam zijn. Eiser heeft zelf zijn behandelingen voortijdig beëindigd en er zijn nog steeds reële behandelmogelijkheden. De lange behandelgeschiedenis en de mogelijkheid van verdere behandeling wijzen erop dat verbetering van de mentale problemen nog steeds mogelijk is. Daarom verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op de IVA-uitkering en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/2343

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.H.A.J. Slaats),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. X. Su).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om hem in aanmerking te laten komen voor een Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering).
1.1.
Eiser ontvangt een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en hij heeft op 20 januari 2022 aan het UWV doorgegeven dat zijn gezondheidssituatie sinds 13 januari 2022 is veranderd. Het UWV heeft de mogelijkheden van eiser om te werken opnieuw beoordeeld. Dat heeft geleid tot het besluit van 26 april 2022 waarin staat dat er niets is veranderd in de mogelijkheden van eiser om te werken en dat hij 100% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Met het bestreden besluit van 25 augustus 2022 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven. Eiser is volledig arbeidsongeschikt, maar niet al zijn beperkingen zouden duurzaam zijn.
1.3.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.
1.6.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het UWV in de gelegenheid te stellen de nadere stukken van eiser aan zijn verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) voor te leggen. Het UWV heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. Eiser heeft vervolgens schriftelijk gereageerd.
1.7.
Vervolgens heeft de rechtbank aan partijen laten weten dat zij het niet nodig vindt om in deze zaak opnieuw een zitting te houden. Zij heeft partijen gevraagd haar te laten weten of zij op een zitting willen worden gehoord. Partijen hebben vervolgens toestemming gegeven de zaak af te doen zonder nadere zitting.
1.8.
De rechtbank heeft het onderzoek op 14 september 2023 gesloten. Omdat het niet mogelijk is gebleken binnen zes weken uitspraak te doen, heeft de rechtbank deze termijn met zes weken verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht weigert om eiser in aanmerking te laten komen voor een IVA-uitkering. Dat doet zij aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Zij stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat er sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Het gaat daarom alleen om de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid ook duurzaam is.
2.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunten van partijen
3. Het UWV stelt zich op het standpunt dat de fysieke klachten en de beperkingen die daaruit voortvloeien duurzaam zijn, maar dat dit niet geldt voor de mentale arbeidsbeperkingen. Het UWV baseert dat standpunt op rapportages van de verzekeringsarts B&B.
3.1.
Eiser is het daar niet mee eens. Hij voert kortweg aan dat geen verbetering van zijn mentale arbeidsbeperkingen te verwachten is en dat die daarom als duurzaam moeten worden aangemerkt.
Beoordelingskader
4. Volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Onder duurzaam wordt volgens het tweede lid verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Op grond van het derde lid wordt onder duurzaam ook verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.1.
In zijn uitspraak van 4 februari 2009 heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel moet vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. [1] Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen in de zin van de verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. Bij de vraag of er sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. Als de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, dan is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
De redenen voor de beslissing van de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts B&B goed motiveert dat de mentale arbeidsbeperkingen van eiser niet duurzaam zijn. De rechtbank licht dat hierna toe.
5.1.
De rechtbank deelt het standpunt van eiser dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom en in welk opzicht er toch nog een relevante significante verbetering verwacht kan worden niet. Dat geldt ook voor zijn stellingen dat niet duidelijk is op welke punten van de functionele mogelijkhedenlijst verbeteringen zijn te verwachten en dat de onderbouwing van het mogelijke resultaat van de behandeling ontbreekt. In zijn rapportage van 1 augustus 2022 legt de verzekeringsarts B&B namelijk uit dat zijn verwachting over de verbetering op mentaal vlak overeen komt met de behandelmogelijkheden die zijn aangegeven bij het persoonlijkheidsonderzoek uit maart 2020. In het verslag van dat onderzoek wordt aangegeven dat eiser nog verbetering zou kunnen behalen. Het gaat dan om behandeling waarin eiser handvatten leert in de omgang met klachten voortkomend uit zijn persoonlijkheidsproblematiek. Behandeling waarin hij leert werken aan niet helpende patronen in zijn gedrag en interactie met anderen is ook geïndiceerd. Daarbij kan gedacht worden aan doorverwijzing naar Centrum Persoonlijkheid. Volgens de verzekeringsarts B&B kunnen de beperkingen op dit vlak door deze behandeling nog verbleken. Wel zullen enige lichte beperkingen op mentaal vlak aangewezen blijven vanuit de ook dan te verwachten kwetsbaarheid. Deze bevinden zich op het vlak van de mentaal sterk stresserende activiteiten in de zin van de veelvuldige conflicthantering in rechtstreeks contact en veelvuldige intensieve contacten met hem onbekende derden (klanten, hulpbehoevenden). De inschatting van de herstelkansen door de verzekeringsarts B&B voldoet met deze motivering aan de eisen die zijn genoemd in 4.1.
5.2.
De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat er na zijn laatste twee behandelpogingen geen sprake meer kan zijn van een realistische mogelijke verlichting van zijn psychische beperkingen. Uit de medische informatie van 19 april 2021 en 8 februari 2023 blijkt namelijk dat eiser telkens zelf heeft besloten te stoppen met zijn behandeling. Dat was niet op advies of op initiatief van zijn behandelaars en uit de medische informatie volgt ook niet dat het eiser niet kan worden aangerekend dat hij zijn behandelingen voortijdig heeft beëindigd. In 2021 schrijft zijn behandelaar dat eiser indien nodig opnieuw naar de GGzE zou kunnen worden verwezen en dat na intake dan beoordeeld wordt welke polikliniek het meest passend is. Dat wijst niet in de richting dat er geen reële behandelmogelijkheden meer zijn.
5.3.
Ten slotte overtuigen de lange behandelgeschiedenis en het gegeven dat eiser na het persoonlijkheidsonderzoek in 2020 twee behandelingen heeft geprobeerd de rechtbank er niet van dat verbetering van de mentale problemen niet meer kan worden verwacht. Ondanks de lange behandelgeschiedenis is in maart 2020 nog een behandelplan gemaakt met verbetering van de klachten als doel. Uit de stelling van eiser dat dit niet tot afname van de klachten heeft geleid, kan niet de conclusie worden getrokken dat behandelingen geen baat meer kunnen hebben. Dat past namelijk niet bij de behandeladviezen in de medische informatie van 2021 en 2023, de ingezette behandelingen en het beschreven resultaat daarvan.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat hij niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten en het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, in aanwezigheid van N. Verhoeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.