ECLI:NL:RBOBR:2023:5112

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
10395392 cv 23-1559
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van brandstof na weigering van € 200,00 biljet

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, heeft Achilles Brandstoffen Maatschappij B.V. (ABM) een vordering ingesteld tegen een gedaagde die brandstof had afgenomen zonder te betalen. De gedaagde, die met een bankbiljet van € 200,00 wilde betalen, werd door ABM geweigerd, omdat het tankstation geen biljetten van dat bedrag accepteerde. De gedaagde heeft op 26 januari 2023 brandstof ter waarde van € 125,00 getankt, maar kon niet betalen omdat zijn biljet niet werd geaccepteerd. ABM vorderde betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met rente en kosten, en stelde dat de gedaagde onrechtmatig had gehandeld door weg te rijden zonder te betalen.

De procedure begon met een dagvaarding op 14 maart 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 20 september 2023. De kantonrechter oordeelde dat de weigering van het biljet van € 200,00 niet onredelijk was, maar dat de gedaagde wel degelijk op de hoogte had moeten zijn van zijn betalingsverplichting. De rechter concludeerde dat de gedaagde niet had voldaan aan zijn verplichting om te betalen, maar dat de omstandigheden rondom de betaling en de communicatie van ABM ook een rol speelden. De kantonrechter oordeelde dat de hoofdsom van € 125,00 toewijsbaar was, evenals de kosten van € 20,00, maar wees de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten af, omdat niet was aangetoond dat aan de wettelijke eisen was voldaan.

De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van in totaal € 145,35, vermeerderd met wettelijke rente, en werd ook in de proceskosten veroordeeld. Dit vonnis werd uitgesproken op 19 oktober 2023 door kantonrechter J.M.J. Godrie.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht Eindhoven
Zaaknummer : 10395392
Rolnummer : 23-1559
Uitspraak : 19 oktober 2023
in de zaak van:
Achilles Brandstoffen Maatschappij B.V.,handelend onder de naam AVIA Eindhoven,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
eiseres,
gemachtigde: Van der Vleuten & Van Hooff Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
t e g e n :
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden verder genoemd “ABM” en “ [gedaagde] ”.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 14 maart 2023 met producties;
het mondelinge antwoord van 23 maart 2023;
de rolbeslissing d.d. 4 mei 2023 waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
e mondelinge behandeling op 20 september 2023, waarbij ABM een pleitnota met één productie heeft overgelegd.
1.2.
Tenslotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende
weersproken het volgende vast.
2.2.
[gedaagde] heeft op 26 januari 2023 om 12.48 uur met zijn Mercedes-Benz E 250 CDI met kenteken [kenteken] voor een bedrag van € 125,00 brandstof afgenomen bij een door ABM geëxploiteerd tankstation aan het adres de [adres] te [plaats] .
2.3.
[gedaagde] heeft de afname van de brandstof willen betalen met een bankbiljet van 200,00, welk biljet door ABM is geweigerd.

3.Het geschil

3.1.
ABM vordert veroordeling van [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van een bedrag van € 185,35 te vermeerderen met rente en kosten als vermeld in de dagvaarding.
3.2.
ABM legt daaraan het volgende ten grondslag.
Omwille van veiligheidsredenen worden bankbiljetten van € 200,00 niet door haar in ontvangst genomen. Bij het pompstation is ook met stickers duidelijk kenbaar gemaakt dat er niet afgerekend kan worden met biljetten van € 200,00. ABM heeft [gedaagde] te kennen gegeven om het biljet elders te wisselen en ook is hem kenbaar gemaakt dat de brandstof ook middels PIN of andere betaalmiddelen kan worden betaald en tevens is hem de mogelijkheid geboden om terug te komen om de afgenomen brandstof zonder extra kosten te betalen. [gedaagde] heeft dit aanbod geweigerd en is zonder te betalen weggereden, hetgeen wordt aangemerkt als brandstofdiefstal. Hierdoor is sprake van een onrechtmatige daad.
Aan kosten tenaamstellingsonderzoek en leges RDS is [gedaagde] € 20,00 verschuldigd en aan buitengerechtelijke incassokosten en rente respectievelijk € 40,00 en € 0,35.
3.3.
[gedaagde] heeft bij antwoord het volgende als verweer aangevoerd:
Het is juist dat ik getankt heb voor € 125,00 en met een briefje van € 200,00 wilde betalen.
Dat werd niet geaccepteerd, maar ik had niets anders om mee te betalen. Ik zou een brief
moeten invullen waardoor er extra kosten bij kwamen en dat heb ik niet geaccepteerd. Ik zei
dat op de pomp niet aangegeven stond dat niet met € 200,00 biljetten betaald kon worden.
Een collega van de pompbediende is gaan kijken en zei dat dat klopte. Volgens haar kon er
voor deze keer dan wel € 200,00 geaccepteerd worden. Maar niet voor een volgende keer.
De eerste pompbediende zei dat zij de kasbeheerder was en dat zij het niet accepteerde
omdat ik brutaal zou zijn. Ik zou toch de extra kosten van de brief moeten betalen. Ik kon
uiteindelijk vertrekken volgens haar. Ik heb mijn ID niet willen afgeven, maar ben gegaan
omdat de pompbediende dat zei. Ze zei dat ze de brief al in de bak had gegooid en dat ik
beter kon gaan omdat het anders alleen maar erger zou worden. Ik zei dat ik wilde betalen en
kon betalen en geen extra kosten wilde betalen. Uiteindelijk ben ik maar gegaan.
De extra kosten waren voor zover ik me kon herinneren maar een paar tientjes. In de
dagvaarding staat € 60,00. Ik wil benadrukken dat ik vanaf het eerste moment wilde betalen.
Ik heb onderzoek gedaan en volgens mij mag contante betaling geweigerd worden in een
winkel maar dan moet het duidelijk aangegeven zijn en dat was daar niet zo. Verder heb ik
niet voor € 10,00 of € 20,00 getankt maar voor € 125,00 en dat is een redelijk bedrag voor de
betaling die ik wilde doen. Ik wil nog steeds € 125,00 betalen, maar niet de extra kosten.

4.De beoordeling

4.1.
Vast staat dat [gedaagde] op 26 januari 2023 heeft getankt voor een bedrag van € 125,00 zonder dat daarvoor betaald is.
Uit ter zitting verkregen inlichtingen blijkt dat er een sticker van het niet accepteren van biljetten van € 200,- is aangebracht op het raam van het tankstation en niet op de pomp. Vanuit de rijksoverheid wordt volgens ABM aangegeven dat de winkelier zelf bepaalt welke betaalmiddelen worden geaccepteerd. Dat vergt echter wel dat de klant daarvan op de hoogte is als hij de aanschaf doet als deze onomkeerbaar is. In het geval van tanken ligt daarom voor de hand dat stickers met die mededeling op de pomp worden aangebracht.
4.2.
Nu dat niet gebeurd is doet dat inderdaad af aan de verplichting tot onmiddellijk betalen. De weigering van deze biljetten is als zodanig niet als onredelijk of ontoelaatbaar te beschouwen en in het maatschappelijk verkeer zelfs als te verwachten nu – naar algemene bekendheid - op grote schaal wordt toegepast. Dat wordt door [gedaagde] ook bevestigd waar hij aangeeft dat hij niet wist waar hij een dergelijk biljet zou kunnen wisselen toen hem die mogelijkheid alsnog geboden werd.
4.3.
De kantonrechter merkt op dat ook in het geval dat onmiddellijk betalen niet verplicht kan worden het [gedaagde] duidelijk was dat hij € 125,00 verschuldigd was. Het niet betalen voor de afgenomen brandstof is in dit geval niet zozeer als een onrechtmatige daad maar eerder als niet-nakoming te beschouwen, wat er in ieder geval toe leidt dat er alsnog en wel zo snel mogelijk diende te worden nagekomen. Daartoe was voldoende praktische mogelijkheid en die is op dat moment onweersproken ook geboden. Verder is midden op de dag getankt en is getankt in de woonplaats van [gedaagde] . De reden die [gedaagde] geeft waarom hij niet teruggegaan is om anderszins te betalen is om een confrontatie uit de weg te gaan. Het ligt echter niet voor de hand ervan uit te gaan dat er problemen zouden zijn ontstaan als hij met courante biljetten zou zijn teruggekeerd. Niet duidelijk is verder gemaakt waarom de verschillende andere courante manieren van betaling voor hem onmogelijk waren.
4.4.
Dat er ter plaatse extra kosten verplicht zouden zijn is niet af te leiden uit het formulier dat is bijgevoegd en dat uitgaat van tanken zonder betalen. [gedaagde] heeft aangegeven dat ABM hem een brief had kunnen sturen om alsnog te betalen. Dat is ook gedaan en daarbij zijn inderdaad kosten gerekend. Het betreft € 20,- aan kosten tenaamstellingsonderzoek en leges RDS. [gedaagde] kan weten dat de pomphouder zijn adresgegevens niet heeft om een brief te sturen omdat hij zijn identiteitsbewijs niet wilde afgeven. Dat is op zich wellicht niet zonder meer als een verwijt te zien, maar dat leidt er wel toe dat het aan [gedaagde] is om contact te leggen omdat de pomphouder hem niet (zonder kosten te maken) kan traceren. De omstandigheid dat [gedaagde] gaat tanken en alleen als betaalmiddel een bankbiljet van € 200,00 bij zich heeft, brengt hem een in positie waarin hij kan verwachten dat dit een probleem op zou kunnen leveren, zeker als hij zich niet voor het tanken ervan vergewist of een dergelijk biljet geaccepteerd wordt. Dat [gedaagde] dat heeft nagelaten en dat hij niet over een ander betaalmiddel beschikte, dient voor zijn rekening en risico te komen. Hij heeft immers steeds nagelaten het verschuldigde te voldoen ondanks een beweerde bereidheid daartoe. De hoofdsom ad € 125,00 is daarom toewijsbaar evenals € 20,- kosten.
4.5.
Vanwege het niet tijdig betalen van de hoofdsom is [gedaagde] wettelijke rente verschuldigd. De door ABM medegevorderde wettelijke rente tot 21 februari 2023, zijnde een bedrag van € 0,35 is daarom toewijsbaar alsmede de daarna verschenen wettelijke rente.
4.6.
ABM maakt voorts aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke
incassokosten ad € 40,--. De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu het geen onrechtmatige daad betreft en niet is gebleken dat een aanmaning volgens de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden.
47. Vast staat dat [gedaagde] ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding een betalingsachterstand had. Het is in die zin aan hem toe te rekenen dat het tot de onderhavige procedure heeft moeten komen. ABM heeft immers recht op en belang bij het verkrijgen van een vonnis om het recht op voldoening van het gevorderde vastgesteld te zien. [gedaagde] zal daarom als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan ABM tegen kwijting te betalen een bedrag van € 145,35, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 125,00 vanaf 21 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] , in de kosten van dit geding, aan de zijde van ABM tot op heden begroot op € 107,84 ter zake dagvaardingskosten, € 128,00 ter zake griffierecht en € 78,00 wegens gemachtigdensalaris;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Godrie, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 oktober 2023.