ECLI:NL:RBOBR:2023:511

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
C/01/387528 / KG ZA 22-571
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over eigendom en gebruik van een strook grond tussen buren met betrekking tot verkrijgende en bevrijdende verjaring

In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee buren over de eigendom van een strook grond van ongeveer 150 m2. Eiser, die sinds 1998 eigenaar is van een onroerende zaak, stelt dat hij door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van de strook grond die aan de noordzijde van zijn perceel ligt. Gedaagde, die in 2002 eigenaar werd van een aangrenzend perceel, betwist dit en stelt dat de strook grond nog steeds haar eigendom is. De rechtbank heeft de procedure op 23 januari 2023 behandeld, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Eiser heeft aangevoerd dat hij de strook grond te goeder trouw in bezit heeft genomen en dat hij dit bezit onafgebroken heeft voortgezet. Gedaagde heeft echter betoogd dat eiser niet kan stellen dat hij eigenaar is geworden, omdat hij de strook grond altijd als houder heeft gebruikt en niet als bezitter. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van de strook grond. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser in conventie afgewezen en gedaagde in de proceskosten veroordeeld. In reconventie heeft de rechtbank ook de vorderingen van gedaagde afgewezen, omdat eiser een persoonlijk gebruiksrecht heeft dat aan de ontruiming in de weg staat. De uitspraak is gedaan door mr. W. Schoorlemmer en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/387528 / KG ZA 22-571
Vonnis in kort geding van 23 januari 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. S. Lamsallak te Oss,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.A.G. de Vaan te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 november 2022 met 10 producties
  • de brief van mr. De Vaan van 21 december 2022 met een conclusie van antwoord tevens houdende (deels voorwaardelijke) eisen in reconventie met 11 producties
  • de brief van mr. Lamsallak van 3 januari 2023 met aanvullende productie 11
  • de brief van mr. De Vaan van 6 januari 2023 met aanvullende producties 12 en 13
  • de mondelinge behandeling op 10 januari 2023, waarna aansluitend een bezichtiging ter plaatse heeft plaatsgevonden
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is sinds 3 juni 1998 eigenaar van de onroerende zaak gelegen aan de [adres 1] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , [perceel 1] (hierna [perceel 1] ).
2.2.
In het verlengde van de tuin van het perceel van [eiser] ligt aan de noordzijde een strook grond van ongeveer 150 m2 (hierna te noemen: de strook). Ten tijde van de verkoop van de onroerende zaak [adres 1] te [plaats] behoorde de strook in eigendom toe aan de gemeente [gemeente] . De strook is op een - door [eiser] bewerkte - kadastrale gearceerd weergegeven, als volgt:
2.3.
In de verkoopbrochure uit 1998 ten tijde van de verkoop van de onroerende zaak aan de [adres 1] te [plaats] aan [eiser] is - onder meer - het volgende vermeld:

Rondom de woning ligt de tuin. De totale perceelsoppervlakte is 905 m2 (825 m2 eigen grond en circa 80 m2 wordt gehuurd van de gemeente). Bovendien heeft de eigenaar op dit moment het gebruik van circa 160 m2 gemeentegrond.”
2.4.
Op 5 juni 2002 is [gedaagde] eigenaar geworden van het naastgelegen perceel, de onroerende zaak gelegen aan de [adres 2] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , [perceel 2] (hierna [perceel 2] ), inclusief de hierboven op de kadastrale kaart gearceerde strook. Op het perceel aan de [adres 2] was in 2002 reeds een bedrijfspand aanwezig. [gedaagde] heeft het bedrijfspand in 2006/2007 aan de noordzijde uitgebouwd tot de omvang die het nu heeft. Het bedrijfspand doet dienst als magazijn c.q. werkplaats.
2.5.
[eiser] heeft de strook vanaf 1998 in gebruik als tuin c.q. hondenuitlaatplaats en heeft zijn perceel, met inbegrip van de strook grond kort na de eigendomsoverdracht in 1998 aan de straatzijde voorzien van een laag smeedijzeren hekwerk van circa 1 m. hoog [1] . Verder heeft [eiser] op enig moment een hondenhok geplaatst op de strook ten behoeve van zijn op het terrein loslopende honden [2] .
2.6.
In 2002 heeft [eiser] voorts aan de noordzijde van zijn perceel (aan de buitenzijde van de strook) een (gaas-)hekwerk geplaatst van ongeveer 1.75 m. hoog [3] , dit ter vervanging van een ten tijde van de plaatsing reeds aanwezige (lage) afrastering, waarvan nog enige restanten zichtbaar waren ten tijde van de bezichtiging.
2.7.
Omstreeks 2004/2005 hebben partijen met elkaar gesproken over de strook, dit in het kader van de uitbreidingsplannen van [gedaagde] aan de achterzijde van het perceel van [eiser] . In dat kader kwamen partijen ook te spreken over de strook die bij [eiser] in gebruik was. [gedaagde] gaf te kennen dat zij bij de aankoop van het kadastrale perceel [perceel 2] in 2002 ook eigenaar was geworden van de betreffende strook, maar dat zij, [gedaagde] , die grond op dat moment niet nodig had en dat [eiser] de strook gewoon kon blijven gebruiken. In het kader van de uitbreidingsplannen werd de strook door [gedaagde] ook afgesloten met een damwandprofiel [4] .
2.8.
Omstreeks 2014/2015 heeft [gedaagde] bij [eiser] aangekondigd dat ze de strook mogelijk toch nodig had voor eigen gebruik en dat [eiser] deze dan zou moeten ontruimen. [eiser] liet daarop - volgens zijn verklaring ter zitting - weten aan [gedaagde] dat hij het wel zou horen wanneer [gedaagde] de strook grond nodig had. Op deze aankondiging is geen vervolg gekomen.
2.9.
In 2022 heeft [eiser] een gedeelte van de strook, voor zover gelegen achter zijn zwembad, bestraat en daarop vervolgens een tipi bar geplaatst [5] .
2.10.
Bij brief van 21 oktober 2022 heeft makelaar M.H.A. Willems van Ries Willems
Bedrijfsmakelaardij namens [gedaagde] [eiser] aangeschreven en verzocht de strook vrij te maken, zodat het door [gedaagde] kan worden afgerasterd.
2.11.
Bij brief van 25 oktober 2022 heeft [eiser] aan zowel de makelaar als [gedaagde] bericht dat [eiser] eigenaar is geworden van de strook door bevrijdende dan wel verkrijgende verjaring, waarbij [gedaagde] is verzocht om zich van (pogingen tot) inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser] te onthouden en deze te staken, een en al in afwachting van een te entameren procedure bij de rechtbank waarbij een verklaring voor recht gevorderd zal worden ten aanzien van het eigendom van dit stuk grond.
2.12.
Bij brief van 2 november 2022 heeft de advocaat van [gedaagde] gereageerd op het schrijven van 25 oktober 2022. Hierin wordt kortgezegd gesteld dat [eiser] geen eigenaar is geworden van de strook en is hij gesommeerd de op de strook geplaatste bouwwerken te verwijderen respectievelijk de strook vrij te maken voor [gedaagde] .

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
1. [gedaagde] te verbieden om het hekwerk / feitelijke erfafscheiding te (doen laten)
Verwijderen,
2. [gedaagde] te verbieden het door eiser in gebruik zijnde stuk grond te (doen) betreden,
3. [gedaagde] te veroordelen zich te weerhouden tot het gebruikmaken van de strook grond op een wijze in weerwil van eiser,
4. [gedaagde] te veroordelen zich te weerhouden van iedere andere of overige inbreuken op de rechten van eiser ten aanzien van het stuk grond,
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] legt daaraan het volgende ten grondslag. [eiser] is eigenaar geworden van het betreffende stuk grond middels verkrijgende verjaring ex artikel 3:99 BW. [eiser] heeft de strook grond te goeder trouw in bezit genomen vanaf de datum van aankoop van de onroerende zaak op 3 juni 1998. [eiser] heeft het bezit voortgezet van de vorige eigenaren die de betreffende strook grond ook reeds in hun bezit hadden en heeft dit bezit te goeder trouw onafgebroken behouden. [eiser] heeft onder andere direct na de aankoop van de onroerende zaak aan de voorzijde van de strook grond een hekwerk geplaatst en verder op de strook een hondenhok geplaatst. In 2002 heeft [eiser] de noordzijde van de strook met een gaashekwerk afgesloten. Verder heeft hij in 2022 een gedeelte van de strook (gelegen achter het zwembad) bestraat en daarop onder andere een tipibar geplaatst. Voor het geval moet worden aangenomen dat [eiser] niet te goeder trouw was, heeft te gelden dat hij in ieder geval via bevrijdende verjaring ex artikel 3:105 BW eigenaar is geworden van de betreffende strook grond. [eiser] heeft het stuk grond al sinds 1998 in zijn bezit. [gedaagde] heeft, hoewel zij al vanaf de datum van aankoop van de onroerende zaak aan de [adres 2] bekend was met het bezit door [eiser] van de strook grond nooit, althans niet tot voor kort, geageerd tegen het bezit door [eiser] . Als gevolg van tijdverloop is de rechtsvordering van [gedaagde] om haar eigendom op te eisen verjaard zodat [eiser] als eigenaar van de strook heeft te gelden. [eiser] heeft, nu [gedaagde] sloop- en andere bouwwerkzaamheden op het stuk grond heeft aangekondigd een spoedeisend belang bij de door hem ingestelde vorderingen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
onvoorwaardelijk:
[eiser] te veroordelen tot volledige ontruiming van de grond van [gedaagde] , waaronder de groenstrook die in productie 1 bij de dagvaarding met pen gearceerd is, binnen 14 dagen na betekening van het in deze kwestie te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [eiser] in de proceskosten in reconventie,
voorwaardelijk:
voor het geval wel aangenomen kan worden dat [eiser] vanwege verjaring eigenaar is geworden van de betreffende strook grond:
primair:
[eiser] te veroordelen tot teruglevering van de groenstrook die in Productie 1 bij de dagvaarding met pen gearceerd is ten titel van schadevergoeding, binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis door ondertekening van een daartoe (in opdracht van [gedaagde] ) op te stellen notariële leveringsakte,
met de bepaling dat dit vonnis in de plaats zal treden van deze notariële leveringsakte zoals bedoeld in art. 3:301 lid 1 BW wanneer [eiser] verzuimt tijdig aan deze veroordeling te voldoen,
subsidiair:
[eiser] te veroordelen tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 27.000,00 bij wijze van voorschot op de door [eiser] aan [gedaagde] verschuldigde schadevergoeding binnen 14 dagen na betekening van het in deze kwestie te wijzen vonnis, te vermeerderen met wettelijke rente,
4.2.
[gedaagde] legt daaraan het volgende ten grondslag. [gedaagde] is, anders dan [eiser] stelt, (nog steeds) eigenaar van de betreffende strook grond. [eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij op grond van verkrijgende dan wel bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van de strook. Uit de door [eiser] overgelegde verkoopbrochure kan worden afgeleid dat [eiser] de strook na aankoop van de onroerende zaak aan de [adres 2] in 1998, met toestemming van de eigenaar (toen nog de gemeente) is gaan gebruiken en deze strook - net als zijn rechtsvoorganger dat heeft gedaan - voor de eigenaar van de strook is gaan houden. Gelet op het interversieverbod van artikel 3:111 BW kan [eiser] zichzelf niet van houder tot bezitter maken, zodat het beroep op (verkrijgende dan wel bevrijdende) verjaring reeds daarom niet kan slagen. Nu [eiser] geen eigenaar is (geworden) van de strook grond dient hij de grond te ontruimen. [gedaagde] heeft belang bij een ontruiming op korte termijn, want zij heeft reeds een nieuwe huurder gevonden voor haar bedrijfspand en deze huurder heeft een extra inrit nodig, die over de betreffende strook dient te worden gerealiseerd.
Indien wel moet worden aangenomen dat [eiser] op grond van verjaring eigenaar is geworden van de betreffende strook grond, kan [gedaagde] , vanwege de kwade trouw van [eiser] , aanspraak maken op vergoeding van de door [gedaagde] geleden schade door [eiser] . Primair vordert [gedaagde] vergoeding van de door haar geleden schade in natura, door [eiser] te veroordelen de betreffende strook grond terug te leveren aan [gedaagde] . Subsidiair vordert [gedaagde] een voorschot op de door haar geleden schade tot een bedrag van € 27.000,00 (150 m2 vermenigvuldigd met de gemiddelde grondprijs voor bedrijfskavels in de gemeente [woonplaats] medio 2021 ad € 180,00).
4.3.
[eiser] voert verweer.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
In deze zaak gaat het om de vraag wie rechthebbende is van de strook grond van ongeveer 150 m2 die deel uitmaakt van het kadastrale perceel van [gedaagde] , gelegen over de volle breedte aan de noordzijde van het perceel van [eiser] . [eiser] stelt dat hij door verkrijgende, althans bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van de strook. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de juridische grens tussen de percelen van partijen overeenkomt met de kadastrale grens en dat zij eigenaar is (gebleven) van de strook die onderdeel uitmaakt van haar kadastrale perceel.
5.2.
Voor de beoordeling van het geschil van partijen zijn de volgende wettelijke regels van belang. Volgens artikel 3:99 lid 1 BW worden rechten op registergoederen, zoals de strook in deze zaak, door een bezitter te goeder trouw verkregen door een onafgebroken bezit van 10 jaren.
Ook een bezitter die niet te goeder trouw is, kan door verjaring van de rechtsvordering van de rechthebbende tot ontruiming c.q. afgifte eigenaar worden van zo’n registergoed. Voor de verjaring van die rechtsvordering geldt op grond van de artikelen 3:105, 3:306 en 3:314 lid 2 BW een termijn van 20 jaar, aanvangend op de dag volgende op die waarop op een niet-rechthebbende bezitter is geworden of de onmiddellijke opheffing gevorderd kon worden van de toestand waarvan diens bezit de voortzetting vormt.
5.3.
De vraag of iemand een zaak, zoals de strook grond in kwestie, voor zichzelf houdt (bezitter is) dan wel deze voor een ander houdt moet - aldus artikel 3:108 BW - naar de verkeersopvattingen worden beoordeeld, met inachtneming van de artikelen 3:109 e.v. BW en overigens op grond van uiterlijke feiten. Bezit blijkt uit feitelijke machtsuitoefening over een zaak maar deze feitelijke machtsuitoefening is - op zichzelf - niet voldoende.
[eiser] stelt dat hij zijn bezit ontleent aan de overdracht ervan, gelijktijdig met de levering van zijn perceel [perceel 1] in 1998. Zijn rechtsvoorganger was ten tijde van de levering al bezitter van de strook en [eiser] heeft dit bezit voortgezet door voortzetting van de machtsuitoefening over de strook. Dit betekent dat voor de beoordeling van de vraag of [eiser] bezitter is geworden door de overdracht ervan gelijktijdig met de overdracht van zijn perceel [perceel 1] in 1998 bezien moet worden of deze rechtsvoorganger bezitter was van de strook grond ten tijde van die overdracht. Beantwoording van die vraag is van belang met het oog op het zogenaamde interversieverbod, verwoord in artikel 3:111 BW. Deze bepaling brengt mee dat wanneer men op grond van een rechtsverhouding is begonnen voor een ander te houden, men daarmee onder dezelfde titel voortgaat, zolang niet blijkt dat hierin verandering is gebracht, óf door een handeling van degene voor wie men houdt, óf door tegenspraak van diens recht. Het is bovendien een toepassing van de regel dat je niet méér rechten kunt overdragen dan de rechten die je hebt. Indien de rechtsvoorganger van [eiser] ten tijde van de levering in 1998 houder was van de strook dan zet [eiser] dit houderschap voort; hij kan zichzelf niet eigenhandig van houder tot bezitter van de strook maken.
5.4.
Uit de door [eiser] als prod. 11 overgelegde verkoopbrochure met betrekking tot de verkoop van de onroerende zaak in 1998 kan worden afgeleid dat [eiser] ermee bekend was dat de betreffende strook grond (ten tijde van verkoop van de onroerende zaak in 1998) eigendom was van de gemeente en dat zijn rechtsvoorganger
het gebruikhad van dit gedeelte gemeentegrond. In die brochure staat immers - voor zover hier van belang - vermeld: “Rondom de woning ligt de tuin. De totale perceelsoppervlakte is 905 m2 (825 m2 eigen grond en circa 80 m2 wordt gehuurd van de gemeente).
Bovendien heeft de eigenaar op dit moment het gebruik van circa 160 m2 gemeentegrond.” Ter zitting heeft [eiser] desgevraagd bevestigd dat met de in de brochure genomen 160 m2 gemeentegrond wordt bedoeld de hier aan de orde zijnde strook grond. De van de gemeente gehuurde 80 m2 grond is gelegen aan de vóórzijde van het perceel en speelt in deze geen rol; dit stukje grond huurt [eiser] nog steeds van de gemeente. De aangehaalde passage uit de brochure maakt duidelijk dat de rechtsvoorganger van [eiser] zich ten aanzien van deze strook niet afficheerde als eigenaar, integendeel: de brochure houdt veeleer de uitdrukkelijke bevestiging en erkenning in van de eigendomsrechten van de toenmalige eigenaar (de gemeente) en de ondubbelzinnige mededeling dat de rechtsvoorganger van [eiser] deze strook met goedvinden van de eigenaar in gebruik had.
[eiser] heeft voorts ook erkend dat het voor hem ten tijde van de aankoop van zijn perceel duidelijk was dat de strook eigendom van de gemeente was en dat zijn rechtsvoorganger de betreffende strook grond krachtens een persoonlijk gebruiksrecht onder zich had, welk gebruik [eiser] naar eigen zeggen vanaf 1998 gewoon heeft voortgezet.
5.5.
Nu op grond van het voorgaande moet worden aangenomen dat de rechtsvoorganger van [eiser] de strook grond (krachtens een gebruiksrecht) hield voor de gemeente (en daarmee houder was van de strook) kon deze gelijktijdig met de levering van perceel [perceel 1] niet méér aan [eiser] overdragen dan dit houderschap (“middellijk bezit”) van de strook. Hij kon immers niet méér rechten overdragen dan hij zelf heeft. [eiser] is, gelet hierop, gelijktijdig met de overdracht van zijn perceel ( [perceel 1] ) in 1998 slechts houder geworden van de naast zijn perceel gelegen strook grond, waarmee hij het houderschap van zijn rechtsvoorganger en daarmee het gebruik van de strook onder dezelfde titel heeft voortgezet, ook nadat de eigendom van die strook (als onderdeel van de overdracht van het perceel [perceel 2] ) inmiddels aan [gedaagde] was overgegaan.
5.6.
Dat [eiser] sedert de levering van zijn perceel in 1998 alsnog bezitter is geworden van de strook is door [eiser] niet aannemelijk gemaakt. Zoals hiervoor overwogen bepaalt het interversieverbod van artikel 3:111 BW in dat verband dat wanneer men heeft aangevangen krachtens een rechtsverhouding voor een ander te houden, men daarmede onder dezelfde titel voort gaat, zolang niet blijkt dat hierin verandering is gebracht, hetzij ten gevolge van een handeling van hem voor wie men houdt ( [gedaagde] ), hetzij ten gevolge van een tegenspraak van diens ( [gedaagde] ’s) recht. Daarbij geldt dat pas sprake is van zodanige tegenspraak als de houder het recht van de rechthebbende openlijk betwist en zich daar ook naar gedraagt. Die openlijke betwisting moet bovendien ook tegen de rechthebbende zijn gericht. De stelplicht en bewijslast rusten in dit verband op de houder. De rechthebbende kan zijn bezit dus pas verliezen als gevolg van een eigen gedraging of als gevolg van een openlijke betwisting van zijn recht door de houder; de bezitter is daarvan met andere woorden hoe dan ook op de hoogte en kan dan desgewenst besluiten actie te ondernemen ter voorkoming van verlies van rechten door tijdverloop.
5.7.
In dit geval heeft [eiser] geen gedragingen van [gedaagde] , dan wel haar rechtsvoorgangers gesteld op grond waarvan aangenomen moet worden dat [eiser] niet langer houder maar bezitter is van de strook. Hij heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij het recht van [gedaagde] als rechthebbende (dan wel haar rechtsvoorgangers) heeft tegengesproken zoals hiervoor bedoeld. Integendeel, ter zitting heeft [eiser] verklaard dat partijen elkaar rond 2004/2005 hebben gesproken, waarbij [gedaagde] zou hebben aangegeven dat zij eigenaar was van de betreffende strook grond, maar dat zij, [gedaagde] , die grond niet nodig had en [eiser] de grond kon blijven gebruiken. [eiser] nam dit voor kennisgeving aan, zo verklaarde hij ter zitting. Voorts heeft [eiser] verklaard dat [gedaagde] ongeveer een jaar of 6 à 7 geleden aangekondigde dat zij de strook toch nodig had voor eigen gebruik, waarop [eiser] - in zijn eigen herinnering aan het voorval, zo verklaarde hij ter zitting - antwoordde dat hij het wel zou horen wanneer [gedaagde] de grond weer wilde gebruiken. Uit deze opstelling valt redelijkerwijs geen openlijke betwisting van het eigendomsrecht van [gedaagde] af te leiden; dit is door [eiser] ook niet aangevoerd. Veeleer valt deze reactie op de aankondiging van [gedaagde] te duiden als een erkenning in de zin van artikel 3:318 BW dat [eiser] zichzelf (onverminderd) als houder van de strook grond voor [gedaagde] beschouwde en (daarmee) van de eigendomsrechten van [gedaagde] .
Dit alles leidt tot de conclusie dat voorshands voldoende aannemelijk is dat [eiser] sedert de overdracht van zijn perceel [perceel 1] en de ingebruikname van de strook steeds houder van de strook grond is gebleven.
5.8.
Daaraan doet niet af de stelling van [eiser] dat hij diverse handelingen heeft verricht die - aldus [eiser] - kunnen worden beschouwd als bezitsdaden zoals het plaatsen van een hekwerk, het gebruiken van de strook grond als tuin/hondenuitlaatplaats, het plaatsen van een hondenhok en het aanleggen van bestrating en de plaatsing van een tipitent. Nog daargelaten de vraag of [eiser] daarmee ondubbelzinnige
bezitsdaden heeft verricht (immers ook een houder mag ‘zijn’ perceel afzetten en – behoudens hem daartoe door de eigenaar opgelegde beperkingen - (bouw)werken plaatsen) kan een houder zichzelf ook niet door middel van dergelijke - uiterlijk waarneembare - gedragingen tot bezitter maken: daarvoor is, zoals hiervoor al overwogen, ofwel een handeling van de rechthebbende ofwel een tegenspraak door de houder van het recht van de rechthebbende vereist. Het één noch het ander is hier gesteld of gebleken. In feite is de eerste openlijke betwisting van het eigendomsrecht van [gedaagde] door [eiser] in 2022 geweest, dit in reactie op het verzoek van [gedaagde] om de strook grond te ontruimen. Nu [gedaagde] in antwoord daarop heeft geageerd met de stelling dat zij eigenaar is van de betreffende strook grond, kan van verlies van bezit van de strook grond door [gedaagde] niet worden gesproken (daargelaten dat een eerst in 2022 aangevangen bezit van de strook door [eiser] van (veel) te korte duur is om een beroep op - verkrijgende danwel bevrijdende - verjaring te kunnen schragen).
5.9.
Naar voorlopig oordeel heeft [eiser] dus onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is (geweest) van bezit van de strook grond, laat staan van onafgebroken bezit, zodat niet is voldaan aan het voor zowel verkrijgende als bevrijdende verjaring geldende bezitsvereiste. Dit leidt er toe dat de op die rechtsgrond gestoelde vorderingen in conventie moeten worden afgewezen.
5.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De door [gedaagde] gevorderde integrale proceskostenveroordeling is alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Dat is aan de orde als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van [gedaagde] achterwege had behoren te blijven. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM. Dat hier sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen sprake is niet gebleken. De gevorderde integrale proceskostenveroordeling zal derhalve worden afgewezen.
5.11.
De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.692,00

6.De beoordeling in reconventie

vordering in onvoorwaardelijke reconventie

6.1.
[gedaagde] heeft ter onderbouwing van haar vordering tot ontruiming van de strook aangevoerd dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, ten koste van [gedaagde] , eigenaar is geworden van de strook grond. Uit de verwerping van die stelling (zie hetgeen daarover in conventie is overwogen en beslist) volgt evenwel nog niet dat [eiser] geen enkel recht kan doen gelden met betrekking tot (het voortgezet gebruik van) de strook grond. Niet alleen heeft [gedaagde] niet betwist dat [eiser] al sinds 1998 het gebruik heeft van de strook grond, [gedaagde] heeft zelfs (vergelijk punt 2, 5e gedachtestreepje van de pleitnota van [gedaagde] ) het standpunt ingenomen dat het gebruik van de strook grond door [eiser] gebaseerd was op een (ongeschreven) bruikleenovereenkomst. Zoals in conventie reeds overwogen heeft [eiser] bij levering van zijn perceel het gebruiksrecht van de aan de gemeente toebehorende strook grond voortgezet en uit de aangehaalde stellingen van [gedaagde] moet worden afgeleid dat [gedaagde] deze - niet schriftelijke -gebruiksovereenkomst (expliciet) gestand heeft gedaan en voortgezet. Een dergelijke, voor onbepaalde tijd aangegane gebruiksovereenkomst wordt beheerst door het bepaalde in de dertiende titel van boek 7A (artt. 7A:1777 e.v.) BW en eindigt niet dan nadat deze op rechtsgeldige wijze is opgezegd [6] , dan wel anderszins op een door de wet voorziene wijze een einde heeft genomen. Nu door [gedaagde] niets is gesteld omtrent het tijdstip en de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de gebruiksovereenkomst ten einde is gekomen, kunnen de stellingen van [gedaagde] reeds daarom niet tot toewijzing van de vordering leiden. Het persoonlijke gebruiksrecht van [eiser] staat immers aan toewijzing van de ontruimingsvordering van [gedaagde] in de weg. Daargelaten dat de stellingen van [gedaagde] noch het partijdebat daarvoor aanknopingspunten bieden merkt de voorzieningenrechter nog op dat de namens [gedaagde] door de makelaar geschreven brief van 21 oktober 2022 niet als een dergelijke opzegging kwalificeert en dat - bij gebreke van een opzegging - de gebruiksovereenkomst daarmee in beginsel nog steeds geldt. Dit enkele feit moet leiden tot afwijzing van de ontruimingsvordering.
vorderingen in voorwaardelijke reconventie
6.2.
Nu de voorwaarde waaronder deze eisen in reconventie zijn ingesteld niet is vervuld, moeten deze vorderingen geacht worden niet te zijn ingediend.
6.3.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- salaris advocaat € 508,00 (factor 0,5 × tarief € 1.016,00)
- overige kosten
0,00
Totaal € 508,00

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen af,
7.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.692,00,
7.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
7.4.
wijst de vorderingen af,
7.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 508,00,
7.6.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2023.

Voetnoten

1.zie de als productie 8 door [gedaagde] overgelegde foto van de voorzijde van het perceel
2.Op de door [gedaagde] als productie 7 overgelegde (bewerkte) kaart aangeduid met een [letter]
3.Te zien op de eerste 2 als productie 10 door [eiser] overgelegde foto’s
4.Op de door [gedaagde] als productie 7 overgelegde bewerking van de kadastrale kaart aangeduid met de letter [letter] .
5.Zie de foto’s 3-5 van voornoemde productie
6.Vide HR 15 april 1966, NJ 1966, 302 en Asser-Van Schaick 7-VIII 2018/206