ECLI:NL:RBOBR:2023:5077

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
22/2131
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de procesorde in bestuursrechtelijke procedures

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 25 oktober 2023, wordt het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 331.000 voor het kalenderjaar 2022, maar eiser betwist deze waarde en stelt dat de waarde € 250.000 zou moeten zijn. De rechtbank constateert dat de heffingsambtenaar niet aan zijn bewijslast heeft voldaan, omdat hij geen voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de vastgestelde waarde. Eiser heeft zijn standpunt ook niet adequaat onderbouwd, waardoor de rechtbank besluit de waarde schattenderwijs vast te stellen op € 290.000.

De rechtbank behandelt ook de procesorde en het verzoek om uitstel van de zitting door de gemachtigde van eiser, dat werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar zijn verweerschrift en beroepenmatrix te laat heeft ingediend, wat in strijd is met de goede procesorde. Dit heeft de procespositie van eiser geschaad, omdat hij niet in staat was om adequaat te reageren op de ingediende stukken.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser gegrond, vernietigt het bestreden besluit van de heffingsambtenaar, en stelt de WOZ-waarde vast op € 290.000. De heffingsambtenaar wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser en moet het betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/2131

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Bakker),
en

de heffingsambtenaar van de Samenwerking A2-gemeenten, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de WOZ [1] -waarde van de woning aan de [adres] te [woonplaats] .
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde met de beschikking van 25 februari 2022 vastgesteld op € 331.000 en deze geldt voor het kalenderjaar 2022. De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum. Hierbij is ook de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) voor het kalenderjaar 2022 bekend gemaakt.
1.2.
Eiser heeft tegen deze beschikking bezwaar gemaakt.
1.3.
Met het bestreden besluit van 4 augustus 2022 (de uitspraak op bezwaar) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard en de waarde van de woning gehandhaafd.
1.4.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de heffingsambtenaar deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Het verzoek om uitstel van de zitting
2. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank op 10 oktober 2023 in de ochtend telefonisch verzocht om uitstel van de zitting. Als reden heeft hij opgegeven dat hij verhinderd is vanwege een zitting in de ochtend bij de rechtbank Amsterdam. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De zittingsdatum is namelijk met de gemachtigde van eiser en de heffingsambtenaar afgestemd. Vervolgens heeft de rechtbank de uitnodiging voor de zitting op 26 juli 2023 aan (de gemachtigde van) partijen gezonden. De gemachtigde van eiser was dus al geruime tijd op de hoogte van de zitting. Van een tijdig verzoek om uitstel is daarom geen sprake. Bovendien is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een gewichtige reden. De gemachtigde van eiser neemt door deelname aan een (ochtend)zitting van de rechtbank in Amsterdam namelijk bewust het risico dat hij in de middag niet op tijd aanwezig kan zijn bij de zitting van de rechtbank Oost-Brabant. Als dat risico zich realiseert, dan blijft dat voor zijn rekening.
De stukken die betrekking hebben op de zaak
3. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de brief van 14 september 2022 gevraagd de stukken in te dienen die betrekking hebben op de zaak. De rechtbank heeft erop gewezen dat het gaat om alle stukken die aan het bestreden besluit zijn voorafgegaan. Daarbij heeft de rechtbank opgesomd om welke stukken het in ieder geval gaat. Een van deze stukken is het taxatieverslag.
3.1.
De heffingsambtenaar heeft op 28 september 2022 stukken toegezonden. Het taxatieverslag ontbrak echter en daar heeft de rechtbank op 7 september 2023 opnieuw om gevraagd. De heffingsambtenaar heeft daar niet op gereageerd. Het taxatieverslag is dus niet overgelegd waardoor de heffingsambtenaar niet aan zijn verplichtingen in de zin van artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft voldaan. Het gevolg daarvan is dat de rechtbank dit stuk niet in haar beoordeling kan betrekken.
Het verweerschrift
4. De rechtbank beslist dat het verweerschrift en de beroepenmatrix buiten beschouwing worden gelaten. Daarvoor heeft de rechtbank de volgende redenen.
4.1.
Allereerst heeft de rechtbank de heffingsambtenaar er op 11 november 2022 over geïnformeerd dat zij graag over een compleet dossier beschikt, zodat de behandeling van de beroepszaak later in de procedure niet wordt vertraagd. Daarom heeft zij de heffingsambtenaar verzocht haar te laten weten of hij een verweerschrift en taxatierapport wil indienen. Als hij dat wil doen, dan moet hij dat binnen acht weken na 11 november 2022 doen. De heffingsambtenaar heeft de rechtbank op 17 november 2022 geschreven dat hij binnen de gestelde termijn een verweerschrift en een taxatierapport zal indienen. Dat heeft hij echter niet gedaan. Daar heeft de rechtbank de heffingsambtenaar met de brief van 6 januari 2023 op gewezen. Vervolgens heeft de heffingsambtenaar op 12 januari 2023 een uitstel van zes weken gevraagd voor het indienen van een verweerschrift. De rechtbank heeft met dat verzoek ingestemd en daarbij vermeld dat zij dat eenmalig doet. Het verweerschrift en de beroepenmatrix zijn uiteindelijk ruim zeven maanden na het verstrijken van de verlengde termijn ingediend. De heffingsambtenaar heeft tijdens de zitting uitgelegd dat dit het gevolg is van drukte. Er was volgens hem niet eerder tijd om de stukken op te stellen en in te dienen. Dit leidt er naar het oordeel van de rechtbank echter niet toe dat de termijnoverschrijding toelaatbaar is. Voor eiser geldt immers ook dat hij zijn stukken binnen de daarvoor vastgestelde termijnen moet indienen. De lange termijn die de heffingsambtenaar heeft genomen voor het indienen van een reactie op het beroepschrift doet dus afbreuk aan het beginsel van gelijkwaardigheid van partijen.
4.2.
Daarnaast zijn het verweerschrift en de beroepenmatrix niet toelaatbaar, omdat de goede procesorde zich daartegen verzet. De stukken zijn weliswaar elf dagen voor de zitting bij de rechtbank ingediend en dat is binnen de tiendagentermijn die in artikel 8:58 van de Awb wordt genoemd, maar deze termijn is geen harde grens. Stukken die tien dagen voor de zitting zijn ingediend, worden niet per definitie toegelaten. Ook bij die stukken gebruikt de rechtbank het criterium van de goede procesorde voor de beoordeling of het stuk daadwerkelijk wordt toegelaten. Artikel 8:58 van de Awb vloeit namelijk zelf ook voort uit de eisen van een goede procesorde en uit het beginsel van hoor en wederhoor. De bepaling heeft onder meer het doel om de andere partij te beschermen tegen te laat aan het dossier toegevoegde stukken waarop die partij niet is voorbereid en waarop hij niet adequaat kan reageren. Doordat het verweerschrift en de beroepenmatrix zo kort voor de zitting zijn ingediend, is eiser in zijn procespositie geschaad. Het heeft hem immers de mogelijkheid ontnomen schriftelijk te reageren en het is hem moeilijk gemaakt voldoende adequaat te reageren en er het debat over te voeren.
De relevante feiten
5. Eiser is eigenaar van een onroerende zaak, een rijwoning uit het jaar 1904. De woning, gelegen in [woonplaats] , bestaat uit een hoofdbouw van 135 m², een aanbouw woonruimte van 60 m², twee carports en een serre van 23 m². Het perceel van de woning is 985 m².
Het oordeel over de WOZ-waarde
6. Het beroep van eiser is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.1.
In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2021. Eiser bepleit een waarde van € 250.000. De heffingsambtenaar verwijst ter onderbouwing van de vastgestelde waarde (€ 331.000) naar de uitspraak op bezwaar.
6.2.
Op de heffingsambtenaar rust de last te bewijzen dat de door hem in beroep verdedigde waarde niet te hoog is (bewijslast). De beantwoording van de vraag of de heffingsambtenaar aan deze bewijslast heeft voldaan, hangt mede af van wat door eiser is aangevoerd.
6.3.
Met alleen de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar niet aan zijn bewijslast voldaan. Uit de uitspraak op bezwaar kan de rechtbank weliswaar afleiden dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde heeft vastgesteld aan de hand van verkopen van vergelijkbare woningen, maar informatie over de vergelijkingsobjecten of over de waarde-opbouw van de woning in relatie tot de verkoopprijzen van de gebruikte vergelijkingsobjecten ontbreekt.
6.4.
Ook eiser heeft de waarde die hij beoogt niet aannemelijk gemaakt. In de beroepsprocedure heeft eiser zijn standpunt over die waarde op geen enkele wijze onderbouwd. In de bezwaarfase heeft eiser zijn standpunt over de waarde onderbouwd aan de hand van het eigen verkoopcijfer en twee referentiewoningen. De heffingsambtenaar heeft echter betwist dat het eigen verkoopcijfer bruikbaar is. Volgens de heffingsambtenaar gaat het om een familietransactie en is de woning niet op de vrije markt aangeboden. Eiser heeft dat niet bestreden, zodat de rechtbank het standpunt van de heffingsambtenaar volgt.
6.5.
Omdat geen van beide partijen in het van hen verlangde bewijs is geslaagd, bepaalt de rechtbank de waarde van de woning, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden, schattenderwijs op € 290.000. De rechtbank zal verder bepalen dat de heffingsambtenaar de aanslag OZB overeenkomstig die waarde vermindert en dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak.

Conclusie

7. Het beroep is gegrond. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door eiser gemaakt proceskosten. Deze stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op een bedrag van € 1.429 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 296 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837, met wegingsfactor 1). Er zijn geen andere kosten die de heffingsambtenaar moet vergoeden. De heffingsambtenaar moet het door eiser betaalde griffierecht wel vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- stelt de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2021, voor het kalenderjaar 2022, vast op € 290.000 en vermindert de voor dat kalenderjaar opgelegde aanslag OZB overeenkomstig die waarde;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser van € 1.429;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar aan eiser het betaalde griffierecht van € 50 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.T.H. Verhagen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Wet Waardering Onroerende Zaken (Wet WOZ).