ECLI:NL:RBOBR:2023:5059

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
C/01/23/36 R
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek tot verkorting looptijd schuldsaneringsregeling; wetswijziging per 1 juli 2023

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een schuldenaar die verzoekt om verkorting van de looptijd van de schuldsaneringsregeling van 36 maanden naar 24 maanden. De schuldenaar, geboren in 1973, had eerder op 10 mei 2023 de toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling gekregen. Het verzoek tot verkorting werd ingediend op 5 juni 2023 en mondeling behandeld op 16 augustus 2023. De rechter-commissaris heeft het verzoek op 23 augustus 2023 afgewezen, waarna de schuldenaar in hoger beroep ging. De rechtbank heeft de zaak op 14 september 2023 behandeld, waarbij de advocaat van de schuldenaar, mr. J. Joosten, pleitte voor het verzoek. De rechtbank overweegt dat de rechter-commissaris op basis van artikel 349a lid 2 van de Faillissementswet bevoegd is om de looptijd van de schuldsaneringsregeling aan te passen, maar dat dit met terughoudendheid moet gebeuren. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een verkorting van de looptijd rechtvaardigen. De schuldeisers hebben er bij de toelating op mogen vertrouwen dat de schuldenaar zich gedurende drie jaar maximaal zou inspannen. De rechtbank bekrachtigt de beslissing van de rechter-commissaris en wijst het verzoek van de schuldenaar af.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Toezicht
Faillissementsnummer: C/01/23/36 R
Uitspraakdatum: 26 september 2023
Hoger beroep ex artikel 315 lid 1 van de Faillissementswet
Het verzoek in hoger beroep ex artikel 315, eerste lid, van de Faillissementswet (Fw) van:
[schuldenaar] ,
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.Het procesverloop

1.1.
Bij verzoek van 5 juni 2023, ontvangen op 7 juni 2023, heeft [schuldenaar] de rechter-commissaris verzocht de looptijd van de schuldsaneringsregeling met 12 maanden te verkorten tot 24 maanden.
1.2.
Het verzoek van [schuldenaar] is mondeling behandeld op 16 augustus 2023. Daarbij zijn [schuldenaar] en A. van der Flier, waarnemend bewindvoerder, gehoord.
1.3.
Bij beslissing van 23 augustus 2023 heeft de rechter-commissaris het verzoek afgewezen.
1.4.
Bij e-mail met bijlagen van 28 juli 2023 heeft mr. J. Joosten, advocaat te Eindhoven, namens [schuldenaar] tegen voormelde beslissing hoger beroep ingesteld ex artikel 315 lid 1 Fw.
1.5.
Op 1 september 2023 heeft mr. Joosten namens [schuldenaar] een aanvullend beroepschrift met producties ingediend.
1.6.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 14 september 2023. Verschenen zijn:
  • [schuldenaar] , bijgestaan door mr. Joosten;
  • de bewindvoerder.
Mr. Joosten heeft ter zitting gepleit conform pleitaantekeningen, die zij overgelegd heeft.
1.7.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechter-commissaris van
  • de berichten met bijlagen van de bewindvoerder van 11 en 12 september 2023.
1.8.
De rechtbank heeft ter zitting, bij de sluiting van het onderzoek, bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.
1.9.
Op 25 september 2023 heeft mr. Joosten ongevraagd, per e-mail, een brief met bijlagen aan de rechtbank gestuurd.

2.Het geschil

2.1.
Bij vonnis van deze rechtbank van 10 mei 2023 is [schuldenaar] toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, met benoeming van mr. C.A.M. de Bruijn tot rechter-commissaris en M.W. van Dijk tot bewindvoerder.
2.2.
De rechter-commissaris heeft het verzoek van [schuldenaar] om de looptijd van de schuldsaneringsregeling met twaalf maanden te verkorten tot vierentwintig maanden afgewezen. Daartoe heeft de rechter-commissaris kort gezegd overwogen:
  • dat verkorting van de looptijd een uitzondering is;
  • dat [schuldenaar] is toegelaten onder art. 349a Fw oud en dat een looptijd geldt van zesendertig maanden;
  • dat bij de wetswijziging van 1 juli 2023 niets is geregeld voor al lopende WSNP-trajecten, waardoor het oude recht op die trajecten van toepassing blijft;
  • dat de schuldeisers ervan uit mochten gaan dat [schuldenaar] zich zesendertig maanden zou inspannen;
  • dat de huidige afloscapaciteit € 100,- per maand bedraagt en dat het totaal te realiseren actief rond € 15.000,- zal bedragen;
  • dat geen sprake is van een situatie waarin de schuldenaar meer heeft gewerkt dan hem was opgelegd;
  • dat [schuldenaar] geen bijzondere baten in de boedel heeft laten vloeien en naar verwachting meer actief zal genereren voor de boedel.
2.3.
[schuldenaar] is het niet eens met de beslissing van de rechter-commissaris en voert daartegen het volgende aan. De rechter-commissaris is tot een verkeerde belangenafweging gekomen. De huidige maatschappelijke ontwikkeling is namelijk door de rechter-commissaris niet meegewogen. De maatschappij wil tegenwoordig dat mensen eerder uit de schulden worden geholpen. Deze ontwikkeling is vormgegeven in het nieuwe (vanaf 1 juli 2023 geldende) art. 349a Fw, dat bepaalt dat de looptijd van de schuldsaneringsregeling
achttien maanden is. Er is dus maatschappelijk draagvlak voor verkorting van de termijn met twaalf maanden. Daarbij voldoet [schuldenaar] aan alle verplichtingen. Ook heeft hij heeft tijdens het minnelijk traject een bedrag van € 6.800,72 gespaard en dat bedrag is overgeboekt naar de boedelrekening van de bewindvoerder. Het verkorten van het traject met twaalf maanden leidt er dan ook niet toe dat schuldeisers worden benadeeld, want zij zullen worden gecompenseerd met het gespaarde bedrag. Bovendien blijkt uit de gegevens van de bewindvoerder dat in juli en augustus 2023 de inkomsten lager waren dan het vrij te laten bedrag, zodat er kennelijk geen afdracht meer mogelijk is. Daarbij in aanmerking genomen dat de oorzaak van de schulden is gelegen in de coronacrisis en dat hij zich al van meet af aan bovengemiddeld inspant om met een zo hoog mogelijk inkomen een zo hoog mogelijk bedrag voor zijn schuldeisers te genereren, dient de belangenafweging in zijn voordeel uit te vallen en het verzoek de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verkorten tot vierentwintig maanden te worden toegewezen.
2.4.
De bewindvoerder heeft ter zitting van de rechtbank te kennen gegeven het verzoek van [schuldenaar] tot verkorting van de looptijd niet te ondersteunen. De bewindvoerder heeft onder meer aangevoerd dat niet gezegd kan worden dat er geen afdracht meer mogelijk is, aangezien [schuldenaar] ook bonussen en vakantiegeld ontvangt, en dat het bedrag van € 6.800,72 deels uit reguliere afdracht van het inkomen tijdens de regeling bestaat en een bedrag van
€ 3.530,18 gespaard is tijdens het minnelijk traject.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat de rechter-commissaris op verzoek van de schuldenaar op grond van art. 349a lid 2 Fw over kan gaan tot aanpassing van de looptijd van de schuldsaneringsregeling. Tegen deze beschikking van de rechter-commissaris staat conform art. 315 Fw hoger beroep op de rechtbank open. Het beroep is tijdig en conform de door de wet voorgeschreven wijze ingediend, om welke reden [schuldenaar] ontvankelijk is in zijn verzoek.
3.2.
Art. 349a Fw legt de (normale) looptijd van een schuldsaneringsregeling vast en stelt de regels vast voor het wijzigen van deze termijn. De termijn kan zowel worden verlengd als verkort door de rechter-commissaris of door de rechtbank. Blijkens de wetsgeschiedenis dient van deze mogelijkheid met terughoudendheid gebruik gemaakt te worden. Dat betekent dat alleen in bijzondere omstandigheden van verkorting sprake kan zijn. Daarbij geldt dat voortzetting van de schuldsaneringsregeling wel gerechtvaardigd moet zijn. Het is geen strafregeling, maar een regeling ten behoeve van de schuldeisers om alsnog zoveel mogelijk baten voor de boedel te verzamelen. Per 1 juli 2023 is art. 349a Fw gewijzigd en is de looptijd van de schuldsaneringsregeling geen drie jaar meer, maar in beginsel achttien maanden.
3.3.
Nu [schuldenaar] op 10 mei 2023 is toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, is art. 349a Fw van toepassing zoals dat luidde ten tijde van de toelating. Er is niet voorzien in overgangswetgeving die het nieuwe art. 349a Fw op onderhavig geval van toepassing doet zijn. Evenmin is bij de toelating uitdrukkelijk een andere termijn bepaald. Voor [schuldenaar] geldt derhalve als uitgangspunt een looptijd van de schuldsaneringsregeling van drie jaar.
3.4.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat er nog uitzicht bestaat op verhoging van het bestaand actief. Weliswaar heeft [schuldenaar] (overigens pas ter zitting in hoger beroep voor het eerst) gesteld dat er geen afdracht mogelijk is, maar de bewindvoerder heeft deze stelling gemotiveerd weersproken. [schuldenaar] heeft vervolgens ter zitting bevestigd dat hij ook in zijn huidige dienstbetrekking bonussen en vakantiegeld ontvangt. Verder heeft [schuldenaar] ter zitting gesteld dat hij op verschillende plekken in gesprek is over een nieuwe baan en dat hij zeker weer promotie zal maken en meer zal gaan verdienen. Reeds daarmee is waarschijnlijke afdrachtcapaciteit en het belang van de schuldeisers gegeven. Uitgangspunt is immers dat [schuldenaar] gedurende drie jaar zo veel mogelijk baten voor de boedel realiseert. Met het vooruitzicht op een hogere uitkering aan de schuldeisers bij voortzetting van de regeling is het voortduren daarvan naar het oordeel van de rechtbank dan ook gerechtvaardigd.
3.5.
In de overige door [schuldenaar] gestelde feiten en omstandigheden, inclusief de inhoud van de brief van mr. Joosten van 25 september 2023, ziet de rechtbank geen aanleiding de lopende termijn desondanks te verkorten.
3.5.1.
Zwaar weegt dat de schuldeisers er ten tijde van de toelating vanuit mochten gaan dat [schuldenaar] zich gedurende drie jaar maximaal voor hen zou inspannen, behoudens bijzondere omstandigheden. Zij moeten al genoegen nemen met betaling van slechts een deel van hun vordering en zouden door verkorting van de looptijd verder worden benadeeld. Tegenover de inspanning van [schuldenaar] gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling staat, dat door de verlening van de schone lei uitzicht bestaat op een schuldenvrije toekomst.
3.5.2.
Zo uit de wetswijziging van 1 juli 2023 al geconcludeerd zou mogen worden dat er inmiddels een breed maatschappelijk draagvlak bestaat voor een schuldsaneringsregeling met een duur van achttien maanden, is dat op zichzelf nog geen grond om de looptijd van drie jaar van vóór die wetswijziging uitgesproken schuldsaneringsregelingen te verkorten. Uit de parlementaire stukken bij het nieuwe art. 349a Fw blijkt niet dat de wetgever verandering heeft willen brengen in de uitgangspunten voor wijziging van de geldende termijn in al lopende schuldsaneringsregelingen op de voet van dat artikel. Bovendien is er bij de wetswijziging niets geregeld voor lopende schuldsaneringsregelingen, waardoor het oude recht op die regelingen van toepassing blijft, zo is door de Minister voor Rechtsbescherming uitdrukkelijk gesteld.
3.5.3.
Ter zitting in hoger beroep heeft [schuldenaar] de stelling dat in het minnelijk traject
€ 6.800,72 is gespaard uitdrukkelijk prijsgegeven. Voor zover [schuldenaar] de stelling heeft gehandhaafd dat schuldeisers met het spaarbedrag uit het minnelijk traject worden gecompenseerd, is de rechtbank van oordeel dat deze stelling onjuist is. Zouden zij zonder verkorting van de looptijd het spaarbedrag uit het minnelijktraject plus drie jaar afdracht ontvangen, met verkorting ontvangen de schuldeisers het spaarbedrag plus twee jaar afdracht.
3.5.4.
Het mag zo zijn dat [schuldenaar] zich meer dan gemiddeld inspant voor zijn schuldeisers. Deze inspanning is geen reden om van de gestelde norm van drie jaar af te wijken.
3.5.5.
Dat [schuldenaar] , zoals hij in dat kader nog heeft aangevoerd, door de coronacrisis in financiële problemen is gekomen is al verdisconteerd in de afweging die heeft geleid tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.
3.6.
Gezien het voorgaande is er geen reden het verzoek van [schuldenaar] van 5 juni 2023 toe te wijzen en heeft de rechter-commissaris terecht het verzoek tot verkorting van de looptijd afgewezen.
3.7.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

De rechtbank:
bekrachtigt de bestreden beschikking met aanvulling van de gronden.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.J.O. de Vries en in het openbaar uitgesproken op
26 september 2023, in tegenwoordigheid van de griffier [1] .
de griffier is buiten staat
dit vonnis te ondertekenen

Voetnoten

1.