ECLI:NL:RBOBR:2023:4876

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 oktober 2023
Publicatiedatum
6 oktober 2023
Zaaknummer
10591535
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een statutair bestuurder van een stichting en de bevoegdheid van de kantonrechter

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 9 oktober 2023 een beschikking gegeven in een geschil tussen [verzoeker], een voormalig statutair bestuurder van de stichting [verweerster], en de stichting zelf. [verzoeker] was sinds 2020 in dienst bij [verweerster] en werd per 15 september 2021 als bestuurder geregistreerd. Op 28 maart 2023 werd hij op non-actief gesteld en op 3 mei 2023 ontslagen op staande voet door de Raad van Toezicht van de stichting. [verzoeker] heeft vervolgens verzocht om diverse betalingen van [verweerster], stellende dat het ontslag niet rechtsgeldig was omdat niet aan de criteria voor ontslag op staande voet was voldaan.

De stichting [verweerster] heeft een exceptie van onbevoegdheid ingediend, stellende dat geschillen tussen een stichting en haar bestuurders door de rechtbank en niet door de kantonrechter moeten worden beoordeeld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen van toepassing is, waardoor geschillen tussen een stichting en haar bestuurders door de handelskamer van de rechtbank moeten worden behandeld. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [verzoeker] statutair bestuurder was en dat de zaak daarom niet door de kantonrechter, maar door de kamer voor handelszaken van de rechtbank moet worden behandeld.

De kantonrechter heeft de zaak ter verdere afdoening verwezen naar de kamer voor handelszaken en partijen erop gewezen dat na verwijzing een verhoogd griffierecht zal worden geheven. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door mr. M. van den Brink.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer / rekestnummer: 10591535 \ EJ VERZ 23-341
Beschikking van 9 oktober 2023
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in de tegenvordering,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. A.J.A.M. Veen-Brom BSc,
tegen
STICHTING [verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
eisende partij in de tegenvordering,
hierna te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. A.G. Kerkhof.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met 9 producties;
- het verweerschrift tevens tegenvordering met 35 producties;
- de mondelinge behandeling van 22 september 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [verzoeker] spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen.
1.3.
Vervolgens is bepaald dat een beschikking zal worden gegeven.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is op [datum] 2020 in dienst getreden bij [verweerster] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd – voor de duur van één jaar – die sindsdien stilzwijgend is verlengd. Aanvankelijk bekleedde [verzoeker] de functie van beheerder en daarna bekleedde hij de functie van beheerder / bestuurder.
2.2.
Per 15 september 2021 is [verzoeker] als bestuurder (met de titel voorzitter) van [verweerster] geregistreerd in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
2.3.
Op 28 maart 2023 is [verzoeker] op non-actief gesteld.
2.4.
Bij brief van 24 april 2023 heeft de Raad van Toezicht van [verweerster] (hierna: de Raad van Toezicht) [verzoeker] uitgenodigd voor een vergadering van de Raad van Toezicht op 3 mei 2023 met als agendapunt ‘De positie van de bestuurder van de stichting, de heer [verzoeker] ’. Tijdens de vergadering van de Raad van Toezicht op 3 mei 2023 heeft de voorzitter [verzoeker] meegedeeld dat hij op staande voet is ontslagen. Bij brief van 4 mei 2023 heeft de Raad van Toezicht het ontslag op staande voet schriftelijk aan [verzoeker] bevestigd.

3.Het geschil

Het verzoek
3.1.
[verzoeker] heeft, na wijziging van het verzoek, – kort gezegd – verzocht [verweerster] te veroordelen tot het doen van diverse betalingen aan hem die verband houden met het volgens hem niet rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet en hij heeft een aantal nevenverzoeken gedaan.
3.2.
[verzoeker] heeft aan zijn verzoek – kort en zakelijk weergegeven – ten grondslag gelegd dat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet omdat niet aan de daarvoor geldende criteria is voldaan. Volgens [verzoeker] is het ontslag niet onverwijld gegeven en is ook geen sprake van gronden die een dermate ernstige maatregel als een ontslag op staande voet rechtvaardigen. Hij heeft de hem door [verweerster] verweten gedragingen bestreden.
Exceptie van onbevoegdheid
3.3.
[verweerster] heeft een exceptie van onbevoegdheid van de kantonrechter opgeworpen. Volgens [verweerster] dienen geschillen tussen een stichting en haar bestuurder(s) niet door de kantonrechter maar door de rechtbank te worden beoordeeld. [verweerster] heeft in dit verband gesteld dat [verzoeker] door de Raad van Toezicht volgens de statuten is aangewezen als bestuurder en ook als zodanig heeft gefunctioneerd. [verzoeker] is zowel bij de Kamer van Koophandel als in het UBO-register ingeschreven geweest als bestuurder. De aanzegging van het ontslag van [verzoeker] is om die reden ook gedaan door de Raad van Toezicht in een formele vergadering van de Raad van Toezicht in aanwezigheid van de bestuurders van [verweerster] op 3 mei 2023.
Het verweer
3.4.
[verweerster] heeft verweer gevoerd dat strekt tot afwijzing van het verzoek. Zij stelt zich op het standpunt dat het ontslag op staande voet op goede gronden en onverwijld is gegeven omdat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld in zijn hoedanigheid van statutair bestuurder / beheerder. De gedragingen die zij [verzoeker] verwijt en ten grondslag heeft gelegd aan het ontslag liggen weliswaar in het verleden, maar zijn recent bij haar bekend geworden. Zij heeft vervolgens onderzoek gedaan en [verzoeker] kort daarna op staande voet ontslagen.
De tegenvordering
3.5.
In de tegenvordering heeft [verweerster] – kort gezegd – verzocht [verzoeker] te veroordelen tot het doen van diverse betalingen aan haar die verband houden met het volgens haar ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] .
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De eerste vraag die beantwoord moet worden, is of de kantonrechter bevoegd is van het verzoek kennis te nemen. Volgens [verweerster] dient het verzoek door de rechtbank te worden beoordeeld.
4.2.
Op 1 juli 2021 is de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen in werking getreden met als gevolg dat artikel 2:131 van het Burgerlijk Wetboek nu van overeenkomstige toepassing is op de stichting en de vereniging. Op grond van dat artikel worden geschillen tussen de naamloze vennootschap en haar bestuurder(s) beslecht door de handelskamer van de rechtbank. Ook nadat de vennootschapsrechtelijke relatie is beëindigd, blijft de rechtbank bevoegd van vorderingen met betrekking tot de arbeidsovereenkomst kennis te nemen. Voor de bevoegdheid in deze zaak is dus bepalend of [verzoeker] al dan niet tot statutair bestuurder is benoemd.
4.3.
[verweerster] stelt dat [verzoeker] tot statutair bestuurder is benoemd en heeft in dit verband aangevoerd dat in de statuten van [verweerster] is bepaald dat er een bestuur is dat uit ten minste twee bestuurders bestaat en de stichting vertegenwoordigt en bestuurt (artikel 5, 7 en 8). Zij heeft verder gesteld dat [verzoeker] als statutair bestuurder is ingeschreven in het handels- en UBO-register en dat hij zich naar buiten toe ook als zodanig heeft gepresenteerd. [verzoeker] heeft dat niet bestreden. Hij heeft daar slechts tegen ingebracht dat hij een arbeidsovereenkomst heeft en om die reden geen statutair bestuurder maar titulair bestuurder was. De kantonrechter overweegt dat de omstandigheid dat [verzoeker] over een arbeidsovereenkomst beschikte niet doorslaggevend is voor het antwoord op de vraag of hij statutair bestuurder van [verweerster] was. Immers, een statutair bestuurder kan zowel op basis van een arbeidsovereenkomst als bijvoorbeeld op basis van een overeenkomst van opdracht werkzaam zijn voor de vennootschap of stichting. De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] statutair bestuurder was omdat als vaststaand moet worden aangenomen dat hij als zodanig door de Raad van Toezicht is benoemd en zich heeft ingeschreven als statutair bestuurder in het handelsregister, althans actief heeft meegewerkt aan die inschrijving. [verzoeker] was dus op de hoogte van zijn benoeming en stemde daar ook mee in. Het mag tot slot zo zijn dat [verzoeker] zichzelf meer als ‘horecaman’ in plaats van bestuurder zag, maar hij heeft de functieopwaardering met bijbehorende salarisverhoging aanvaard en ook de rol van statutair bestuurder zowel binnen de organisatie als naar buiten toe vervuld.
4.4.
Gelet op het voorgaande dient de zaak niet door de kantonrechter, maar door de kamer voor handelszaken van deze rechtbank te worden behandeld en beslist. De kantonrechter zal de zaak op grond van artikel 71 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering naar die kamer verwijzen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt ter verdere afdoening naar de kamer voor handelszaken van deze rechtbank;
5.2.
wijst partijen erop dat na verwijzing een verhoogd griffierecht zal worden geheven dat door de griffier van de kamer voor handelszaken van deze rechtbank zal worden berekend;
5.3.
draagt de griffier op het procesdossier door te zenden naar de roladministratie van de kamer voor handelszaken van deze rechtbank.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van den Brink en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2023.