Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[verdachte] ,
De tenlastelegging.
en/of
003) en/of
en/of
en/of
De formele voorvragen.
Bewijswaardering
Door de Belastingdienst is een controle ingesteld naar deze aangiften loonheffing van [bedrijf 1] . Tijdens de controle werden door [bedrijf 2] (in de persoon van medewerkster [getuige] ) ter onderbouwing van het niet hoeven inhouden en afdragen van premies sociale zekerheid A1-verklaringen op naam van medewerkers van [bedrijf 1] verstrekt. Volgens deze A1-verklaringen zou het heffingsrecht voor de sociale zekerheid aan Portugal toebehoren.
Op 24 juni 2016 stuurden [getuige] en [medewerker 1] over en weer e-mails in relatie tot Al-verklaringen van twee werknemers van [bedrijf 1] In deze e-mailconversatiegeeft [medewerker 1] aan dat de ISS geen A1-verklaringen heeft toegekend. [getuige] schrijft aan [medewerker 1] dat ze een Al-verklaring voor een medewerker genaamd [medewerker 2] over het jaar 2016 nodig heeft. Tevens heeft [getuige] aan [medewerker 1] verzocht om een Al-verklaring van [medewerker 3] . Door Meireles werd vervolgens een document gelijkend op een Al -verklaring voor [medewerker 3] voor het jaar 2016 toegezonden. Daarna wordt een document gelijkend op een A1-verklaring voor Martim [medewerker 2] op verzoek van [getuige] naar [medewerker 1] gestuurd. Na een opmerking over het tijdvak van de verklaring van [getuige] , wordt dit door [medewerker 1] aangepast en wordt een nieuw bestand opgestuurd.
De bewezenverklaring.
De strafbaarheid van het feit.
De strafbaarheid van verdachte.
Oplegging van straf en/of maatregel.
Verdachte heeft ook zijn medewerkers bij het plegen van deze strafbare feiten betrokken. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor nader te noemen duur.
Een taakstraf en een voorwaardelijke straf, zoals door de verdediging verzocht, doet onvoldoende recht aan de ernst van de feiten en de duur ervan.
De doorzoeking heeft plaatsgevonden op 3 juni 2021. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen en er wordt op 9 oktober 2023 vonnis gewezen. Deze beperkte termijnoverschrijding is naar het oordeel van de rechtbank in overwegende mate toe te schrijven aan omstandigheden die zich aan de zijde van de verdediging hebben voorgedaan. De zaak is immers eerder aangebracht ter zitting van 23 mei 2023; toen is het onderzoek ter zitting zonder inhoudelijke behandeling van de strafzaak geschorst op verzoek van de verdediging. Niet kan worden gezegd dat de overschrijding op enigerlei wijze te wijten is aan een gebrek aan voortvarendheid bij het Openbaar Ministerie. De rechtbank volstaat daarom met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Toepasselijke wetsartikelen.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
gevangenisstrafvoor de duur van
24 maandenwaarvan
12 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.