In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 september 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. H.H.L. Quah, en het UWV, vertegenwoordigd door A. Mijs. Eiseres had een WIA-uitkering ontvangen, maar het UWV heeft deze beëindigd op grond van de vaststelling dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV heeft het besluit gehandhaafd, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd aangepast naar 6,77%. De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen deze beslissing beoordeeld, waarbij de focus lag op de medische situatie van eiseres op 29 juni 2022.
De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiseres op de genoemde datum 6,77% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts B&B zorgvuldig is uitgevoerd en dat alle relevante klachten van eiseres zijn meegenomen in de beoordeling. Eiseres heeft aangevoerd dat het UWV onzorgvuldig heeft gehandeld en dat haar klachten onvoldoende zijn erkend, maar de rechtbank vindt dat de verzekeringsarts B&B op overtuigende wijze heeft gemotiveerd dat eiseres in staat is om arbeid te verrichten, mits rekening wordt gehouden met haar beperkingen.
De rechtbank heeft ook de argumenten van eiseres over de geduide functies beoordeeld en komt tot de conclusie dat deze functies passend zijn. Eiseres kan met de middelste van de drie geduide functies 93,23% van haar eerdere loon verdienen, wat bevestigt dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering door het UWV rechtmatig is.