ECLI:NL:RBOBR:2023:4756

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
01/000791-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door verdachte op 18-jarige slachtoffer met mes, toepassing jeugdstrafrecht en PIJ-maatregel

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 29 september 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op oudejaarsdag 2022 een 18-jarige jongen heeft doodgestoken in Bladel. De verdachte heeft de jongen twee keer met een mes in het bovenlichaam gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen voorbedachte rade was, en de verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer en putatief noodweer, wat door de rechtbank werd verworpen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het handelen van de verdachte niet als verdedigend kan worden aangemerkt, maar als aanvallend. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard en de rechtbank heeft besloten het jeugdstrafrecht toe te passen. De verdachte is veroordeeld tot 24 maanden jeugddetentie met aftrek van het voorarrest en een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen integraal toegewezen, waaronder affectieschade voor de ouders en broers en zussen van het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/000791-23
Parketnummer vordering: 01/168705-21
Datum uitspraak: 29 september 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren op [2004 ] te [geboorteplaats 1] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: RJJI Den Hey-Acker.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 april 2023, 4 juli 2023 en 15 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde (hierna: verdachte) naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 maart 2023.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 december 2022 te Bladel, althans in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk
en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door meermalen, in elk geval eenmaal, (met kracht) met een (groot) mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik en/of borst en/of arm, althans het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer] te steken/prikken (ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden).

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01/168705-21 is aangebracht bij vordering van 15 februari 2023. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Oost-Brabant te ’s-Hertogenbosch d.d. 25 april 2022. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Op oudejaarsdag, 31 december 2022, om 15:13 uur ontvangen drie politieagenten de melding dat er een persoon gereanimeerd zou worden bij de [adres 2] te Bladel. Er zou mogelijk sprake zijn van een steekpartij. Aldaar aangekomen zien deze politieagenten op de oprit van de woning een jongen met een wond in zijn rechterborst liggen, die gereanimeerd wordt door burgerhulpverlening. Het medisch handelen van de hulpdiensten en omstanders mocht niet meer baten. Kort na het steekincident is deze jongen op de oprit aan zijn verwondingen overleden. Het blijkt te gaan om [slachtoffer] , geboren op [2004 ] te [geboorteplaats 2] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor het impliciet primair ten laste gelegde feit, te weten moord op [slachtoffer] . Daarnaast heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, te weten de doodslag op [slachtoffer] , wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor moord, omdat verdachte niet heeft gehandeld met voorbedachten rade. Verder heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft een mogelijke bewezenverklaring van de ten laste gelegde doodslag.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 1 januari 2023, inclusief bijlagen, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven (p. 50):
Ik heb toen mijn mes getrokken. Ik had dit mes in mijn broeksband zitten. Om het mes zat een plastic bescherming die bij het mes hoorde. Ik heb dit mes toen voor mij gehouden, waardoor [slachtoffer] het kon zien. Ik heb [slachtoffer] toen volgens mij twee keer gestoken.
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 1 januari 2023, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven (p. 126, 129, 134):
Op 31 december 2022 omstreeks 15:11 uur kwam er bij de meldkamer van de regiopolitie
Oost-Brabant de melding binnen dat er een man op straat lag die bleek was, minder reageerde, bloedde uit zijn buik en een enkelband om had. Deze man werd aangetroffen op de [adres 2] te Bladel en bleek te zijn: [slachtoffer] , geboren op [2004 ] te [geboorteplaats 2] .
In het onderzoek zijn camerabeelden veilig gesteld van het [bedrijf 1] , gevestigd aan de [adres 2] te Bladel. Ik zag dat dit camerabeelden betroffen waarbij in beeld de datum 31-12-2022 zichtbaar was.
Wij zagen dat [verdachte] met zijn rechterhand, waarin hij een lang, smal, grijs/zwart voorwerp – gelijkend op een mes – vast had, kennelijk een krachtige, stotende/stekende beweging maakte richting de buik van [slachtoffer] . Wij zagen dat [slachtoffer] in elkaar dook en dat hij met zijn linkerhand een afwerende beweging maakte in de richting van de rechterhand van [verdachte] . Wij zagen dat [verdachte] vervolgens direct een stekende beweging maakte in de richting van de rechterborst van [slachtoffer] . Wij zagen dat het voorwerp leek te verdwijnen in de rechterborst van [slachtoffer] . Wij zagen dat [slachtoffer] wegrende de straat over in de richting van pand 23A.
Een NFI-rapport Forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden van 13 april 2023 door [arts en forensisch patholoog] (arts en forensisch patholoog), inclusief bijlagen, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven (p. 7 en 8):
[slachtoffer] , 18 jaren oud geworden, is overleden aan de verwikkelingen van een steekletsel aan de borst. Een doorsteekletsel aan de rechterarm kan een bijdrage hebben geleverd aan (de snelheid van) het overlijden. Het overige steekletsel aan de buik heeft geen bijdrage geleverd aan (de snelheid van) het overlijden.
Alle steekletsels kunnen zijn veroorzaakt door minimaal twee en maximaal vier steekbewegingen.
Nadere bewijsoverwegingen.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat [slachtoffer] op 31 december 2022 door verdachte is doodgestoken. Verdachte heeft verklaard dat hij degene was met het mes en dat hij [slachtoffer] twee maal heeft gestoken. Dit wordt bevestigd door de camerabeelden, waarop duidelijk is te zien dat verdachte twee stekende bewegingen maakt met een mes richting de buik en de borst van [slachtoffer] . Uit het sectieverslag volgt ten slotte dat [slachtoffer] steekletsels heeft in zijn borst, rechterarm en buik en dat hij als gevolg van het letsel aan de borst is overleden, waarbij het letsel aan de arm mogelijk heeft bijgedragen aan (de snelheid van) het overlijden van [slachtoffer] .
Voorbedachte raad.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat dit onderdeel van de tenlastelegging niet bewezen kan worden. Er is geen enkele aanwijzing dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat verdachte niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Opzet.
De rechtbank dient in het licht van de tenlastelegging te beoordelen of het handelen van verdachte opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke zin, gericht was op de dood van [slachtoffer] .
In dat verband stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] met een groot mes twee maal met kracht in het bovenlichaam van [slachtoffer] heeft gestoken, onder andere in de borst. De rechtbank constateert dat op deze plaats in het lichaam zich vitale lichaamsdelen als organen en slagaders bevinden. Naar algemene ervaringsregels is de kans dat iemand als gevolg van het steken met een scherp voorwerp op deze plaats in de borst komt te overlijden, aanmerkelijk. De gedragingen van verdachte waren dan ook geëigend om de dood van [slachtoffer] te kunnen laten intreden en kunnen naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood, dat het - behoudens contra-indicaties, waarvan uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken - niet anders kan zijn dan dat verdachte zich van de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust is geweest en deze ook heeft aanvaard. Aldus heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg van zijn handelen zou komen te overlijden en is het opzet van verdachte op zijn minst in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest.
Conclusie.
De rechtbank acht de ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte vrij van moord.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 31 december 2022 te Bladel [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door met kracht met een groot mes in de buik, borst en arm van voornoemde [slachtoffer] te steken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid.

Beroep op (putatief) noodweer(exces).
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Verdachte zag zich geconfronteerd met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en de reactie van verdachte op die aanval was noodzakelijk en geboden. Mocht dit verweer verworpen worden, dan komt verdachte een beroep op noodweerexces toe, omdat het handelen van verdachte het onmiddellijke gevolg is geweest van de hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de verdediging onder meer gewezen op de omstandigheid dat het [slachtoffer] was die verdachte achtervolgde en het contact met verdachte zocht, het [slachtoffer] was die vervolgens met verdachte ‘het hoekje om wilde gaan’, verdachte veelvuldig aangaf dat [slachtoffer] weg moest gaan, [slachtoffer] meermalen een beweging naar zijn broeksband maakte alsof hij naar een vuurwapen greep en [slachtoffer] daarbij zei dat hij zou gaan schieten. Dit alles bekeken in het licht van eerdere confrontaties tussen verdachte en [slachtoffer] , met name de mishandeling en bedreiging van verdachte met een vuurwapen -althans een daarop gelijkend voorwerp - door [slachtoffer] in oktober 2021.
In het geval dat een beroep op noodweerexces niet zou slagen, heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte verschoonbaar heeft gedwaald over de aard van de dreiging/aanval van [slachtoffer] . Verdachte mocht immers in redelijkheid aannemen dat hij werd aangevallen met een wapen, zodat hem een beroep op putatief noodweer(exces) toekomt. Bij dit alles stelt de verdediging zich op het standpunt dat het beroep op (putatief) noodweer(exces) niet mag worden verworpen omdat sprake zou zijn van culpa in causa omdat verdachte een mes op zak had. Verdachte droeg het mes immers bij zich uit gegronde angst voor [slachtoffer] , als gevolg van de eerdere bedreiging en mishandeling door [slachtoffer] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer dient te worden verworpen. Er is geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding nu verdachte is begonnen met het trekken van zijn mes, het dreigen met geweld en het duwen tegen de borst van [slachtoffer] . De gedragingen van verdachte dienen naar hun uiterlijke verschijningsvorm in de kern als aanvallend te worden gezien.
In het geval dat de rechtbank oordeelt dat het gedrag van verdachte geen aanvallend karakter had, kan een beroep op noodweer evenmin slagen omdat verdachte de handbewegingen van [slachtoffer] niet heeft gezien. Bij verdachte was dus enkel sprake van de vrees dat [slachtoffer] over een vuurwapen beschikte. In het geval dat de rechtbank oordeelt dat de ‘greep naar de broeksband’ wel kan worden beschouwd als een dreigende aanranding door [slachtoffer] , dan kan een beroep op noodweer nog altijd niet slagen, omdat verdachte disproportioneel heeft gereageerd door [slachtoffer] direct dodelijk te verwonden met een mes.
Ook van putatief noodweer(exces) kan geen sprake zijn, nu verdachte zich niet in een situatie bevond waarin hij op objectieve gronden redelijkerwijs in de veronderstelling kon verkeren dat sprake was van een (dreigende) noodweersituatie. Verdachte heeft de greep naar de broeksband immers niet gezien, er was geen sprake van een eerdere doorlopende dreiging vanuit [slachtoffer] en verdachte droeg al langere tijd een mes.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer enkel kan slagen wanneer sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die is gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waartegen verdediging noodzakelijk en geboden is. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake indien er een onmiddellijk dreigend gevaar voor aanranding bestaat. De enkele vrees voor zo’n aanranding is onvoldoende.
Omdat het bij noodweer gaat om het recht tot verdediging tegen een wederrechtelijke aanranding kan een beroep op noodweer niet worden aanvaard, als de gedraging van degene die zich hierop beroept, op grond van zijn bedoeling noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging kan worden aangemerkt als verdedigend, maar – naar de kern bezien – als aanvallend, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie. In zo een geval kan ook een beroep op noodweerexces of putatief noodweer niet slagen.
De rechtbank gaat op basis van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte en [slachtoffer] waren bekenden van elkaar. Zij hebben beiden deel uitgemaakt van een problematische jeugdgroep en hebben een voorgeschiedenis van geweld tegenover elkaar. Zo is verdachte eerder veroordeeld voor het steken van [slachtoffer] in juni 2021 en is [slachtoffer] veroordeeld voor het mishandelen en bedreigen met een vuurwapen - althans een hierop lijkend voorwerp - van verdachte in oktober 2021. Beiden hadden een contactverbod met elkaar opgelegd gekregen, beiden hadden een enkelband en beiden liepen nog in de proeftijd van deze veroordelingen ten tijde van het onderhavige feit.
Op de dag van het incident, 31 december 2022, bevinden zowel verdachte als [slachtoffer] zich kort voor 15:00 uur in het centrum van Bladel. Verdachte is die middag in het dorp om vloeitjes te kopen en [slachtoffer] om sigaretten te kopen. Als [slachtoffer] zich ter hoogte van de [bedrijf 2] bevindt, kijken verdachte en [slachtoffer] elkaar aan. [slachtoffer] is op dat moment aan het bellen met zijn vriendin en geeft bij haar aan dat hij moet ophangen, omdat hij verdachte ziet lopen. Uit de camerabeelden blijkt dat [slachtoffer] vervolgens achter verdachte aan loopt. Een stukje voor [bedrijf 1] spreekt [slachtoffer] verdachte aan.
Vanaf 15:05:01 uur zijn verdachte en [slachtoffer] zichtbaar op de hierboven in de bewijsmiddelen weergegeven camerabeelden van het [bedrijf 1] , gevestigd aan de [adres 2] te Bladel. Verdachte en [slachtoffer] lopen dan naast elkaar en zijn met elkaar in gesprek. De rechtbank concludeert op grond van de beelden en het daarbij behorende geluid dat er geen aanwijzingen zijn om aan te nemen dat er op dat moment sprake was van onenigheid, ruzie of een voor verdachte bedreigende situatie. Vervolgens blijven verdachte en [slachtoffer] stilstaan ter hoogte van de oprit aan de rechterzijde van Luigi. Op de camerabeelden is te horen dat [slachtoffer] tegen verdachte zegt dat hij mee ‘naar het hoekje moet lopen’ en te zien is dat hij daarbij met beide handen een beweging maakt ter hoogte van de broekband, aan de voorzijde van zijn middel. Vervolgens haalt verdachte, als hij vlakbij [slachtoffer] staat, met zijn rechterhand een groot mes uit zijn broek en houdt dit voor zijn middel. In zijn linkerhand heeft hij het foedraal van het mes. Verdachte houdt het mes langs zijn lichaam, loopt op [slachtoffer] af en schreeuwt daarbij ‘Ik doe kankersteken hè’. [slachtoffer] loopt hierop achteruit en houdt zijn linkerhand daarbij omhoog, terwijl verdachte op [slachtoffer] af blijft lopen. Vervolgens geeft verdachte [slachtoffer] een duw tegen de borst, waardoor [slachtoffer] achteruit stapt. [slachtoffer] zegt ‘Ga je steken vriend?’ en verdachte geeft – kortgezegd – aan dat [slachtoffer] weg moet gaan. Al die tijd heeft verdachte het mes in zijn hand. [slachtoffer] loopt dan op verdachte af, staat dicht bij verdachte en vraagt dan ‘Voor de camera?’ en zegt – nadat verdachte iets onverstaanbaars antwoordt – ‘Ik ga jou schieten hè’ en ‘Als je trekt ga ik je schieten’. Verdachte geeft nogmaals aan dat [slachtoffer] weg moet gaan. [slachtoffer] blijft op verdachte af lopen, waarna zij bijna hoofd aan hoofd staan. [slachtoffer] zegt dan tegen verdachte dat hij ‘die ding weg moet doen’. Verdachte maakt daarna een beweging die lijkt op de handeling waarbij hij het mes in het foedraal wil doen, maar maakt deze beweging niet af en blijft het mes en het foedraal in beide handen vasthouden. [slachtoffer] blijft op verdachte af lopen en geeft aan dat verdachte ‘de lul is’, omdat er overal camera’s hangen. Hierop kijken verdachte en [slachtoffer] in de camera, waarbij [slachtoffer] met zijn hand een beweging naar de camera maakt. Verdachte zegt nogmaals dat [slachtoffer] weg moet gaan, waarop [slachtoffer] zegt ‘Broer laat me niet dingen trekken hier’. Hij maakt daarbij een beweging met beide handen richting de voorzijde van zijn middel ter hoogte van zijn broeksriem. [slachtoffer] geeft nogmaals aan dat verdachte het mes weg moet doen en zegt ‘Ik ga jou niet slaan’ en ‘Ik heb jou zo geschoten, jij bent op de grond. En dan?’. Verdachte en [slachtoffer] staan weer tegenover elkaar, waarbij [slachtoffer] nogmaals zegt dat verdachte het mes weg moet doen. Daarna rijdt er een auto voorbij. Dan gaat [slachtoffer] met zijn linkerhand in de richting van de rechterhand van verdachte, waarmee verdachte het mes nog steeds vasthoudt. Verdachte zet een stap achteruit, waarna [slachtoffer] met beide handen naar de voorzijde van zijn middel en richting zijn broeksband grijpt. Verdachte maakt hierop met zijn rechterhand, met daarin het mes, een krachtige steekbeweging richting de buik van [slachtoffer] . [slachtoffer] duikt in elkaar en maakt met zijn linkerhand een afwerende beweging in de richting van de rechterhand van verdachte. Verdachte maakt direct een stekende beweging richting de rechterborst van [slachtoffer] , waarop het mes in de borst van [slachtoffer] verdwijnt. Hierop rent [slachtoffer] weg in de richting van de woning aan de [adres 2] en rent verdachte achter [slachtoffer] aan. Enkele seconden later is verdachte weer in beeld te zien, waarna hij wegrent van de plaats van het steekincident.
Was er sprake van een noodweersituatie?
Op basis van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] , ondanks het wederzijdse contactverbod, verdachte is gevolgd en hem heeft aangesproken. Ter hoogte van [bedrijf 1] begint [slachtoffer] verdachte te treiteren en uit te dagen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op het moment waarop [slachtoffer] contact maakte niet is weggegaan, omdat hij zich toen nog niet onveilig voelde, dit vanwege het feit dat ze zich op een openbare plaats bevonden. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij niet mee ‘het hoekje om wilde gaan’, omdat hij erg het gevoel had dat [slachtoffer] hem iets aan wilde doen of hem wilde beroven. [slachtoffer] wist immers dat verdachte bewapend was en zou hem dus niet aanspreken als hij zelf niet ook bewapend was. De rechtbank acht op grond van de verklaringen van verdachte en gelet op de gewelddadige voorgeschiedenis tussen verdachte en [slachtoffer] aannemelijk dat verdachte op dat moment gevoelens van spanning en vrees heeft ervaren en dat hij in de veronderstelling was dat [slachtoffer] mogelijk over een vuurwapen kon beschikken. Het feitelijke gedrag van [slachtoffer] op dat moment, te weten
het op een vervelende manier aan verdachte voorstellen om mee naar het hoekje te lopen en daarbij met de handen een beweging maken naar de broeksband, levert naar het oordeel van de rechtbank echter geen wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar daartoe op.
Er is geen sprake geweest van een fysieke aanval of een aanzet daartoe vanuit [slachtoffer] . De rechtbank is hierom van oordeel dat er op het moment dat verdachte het mes trok, geen sprake was van een noodweersituatie.
Verdachte heeft desgevraagd niet kunnen uitleggen wat voor hem de trigger was om het mes te trekken en waarin de situatie ter hoogte van [bedrijf 1] anders was dan de situatie voor de [bedrijf 2] , waar verdachte zich nog niet onveilig voelde. Kijkend naar de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte is de rechtbank van oordeel dat deze dienen te worden aangemerkt als aanvallend. Verdachte is immers de eerste die daadwerkelijk doodsbedreigingen uit en deze kracht bijzet door het dreigend tonen van een groot mes. Vanaf het moment dat verdachte het mes heeft getrokken tot het moment dat hij [slachtoffer] hiermee tweemaal steekt, heeft verdachte het mes continu in zijn hand. Op geen enkel moment neemt de dreiging vanuit verdachte richting [slachtoffer] af.
De rechtbank constateert dat [slachtoffer] pas uitingen doet over dat hij verdachte zal neerschieten, nadat verdachte dreigend het mes heeft getrokken en heeft gedreigd hem neer te steken. De rechtbank beschouwt de gedragingen van [slachtoffer] dan ook als verdedigend, nu zij een reactie zijn op het aanvallende handelen van verdachte en erop gericht waren verdachte zover te krijgen zijn mes weg te doen.
De rechtbank stelt concluderend vast dat er geen sprake was van een noodweersituatie en dat verdachte daarom geen beroep op noodweer(exces) toekomt.
Putatief noodweer(exces).
Dat verdachte bij zijn handelen verontschuldigbaar in de veronderstelling verkeerde dat hij zich in een noodweersituatie bevond, terwijl daar in werkelijkheid geen sprake van was, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Daarom wordt ook het beroep op putatief noodweer(exces) verworpen.
Slotoverweging over de strafbaarheid.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit of strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. Het feit en de verdachte zijn dus strafbaar. Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat met toepassing van het jeugdstrafrecht, aan verdachte een jeugddetentie voor de duur van 24 maanden wordt opgelegd, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel).
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de strafmaat.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf en/of maatregel die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit.
Verdachte heeft [slachtoffer] op oudejaarsdag 2022 van het leven beroofd door hem met een mes in zijn bovenlichaam te steken. [slachtoffer] was nog maar 18 jaar oud. Hij had zijn hele volwassen leven nog voor zich. Door zijn handelen heeft verdachte niet alleen [slachtoffer] zijn meest kostbare bezit, het leven, ontnomen maar hij ontnam ook [slachtoffer] ouders hun zoon en [slachtoffer] broertje en zusjes hun broer. Het leven van [slachtoffer] naasten zal sinds die oudejaarsdag nooit meer hetzelfde zijn. Verdachte heeft door zijn daad de nabestaanden van [slachtoffer] onherstelbaar leed en verdriet toegebracht. De advocaat van de nabestaanden heeft tijdens de zitting van 15 september 2022 een verklaring van de moeder van [slachtoffer] voorgelezen. In deze verklaring heeft de moeder van [slachtoffer] de impact van het plotselinge overlijden van [slachtoffer] indringend verwoord.
Het spreekt voor zich dat een feit als het onderhavige de rechtsorde ook in het algemeen schokt en in de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid oproept.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte is onderzocht door [psychiater] , [kinder- en jeugdpsycholoog] en [forensisch millieuonderzoeker] . Zij hebben een triple rapportage uitgebracht op 12 mei 2023. In dat rapport is het volgende geconcludeerd en geadviseerd.
Bij verdachte is sprake van een norm overschrijdende gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling (met risico’s voor de ontwikkeling van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken), met onderliggend hieraan hechtingsproblematiek, een achterstand in sociaal-emotionele ontwikkeling en stagnatie in de identiteitsontwikkeling. Verder wordt er een stoornis in het gebruik van cannabis gesteld (matig van ernst).
Jeugdstrafrecht.
Geadviseerd wordt om het jeugdstrafrecht toe te passen, omdat verdachtes zelfstandigheid nog ontoereikend is op basis van zijn psychopathologie en er nog ontwikkelingsmogelijkheden voor verdachte worden gezien. Verdachte heeft naast een verharde kant ook een kwetsbare kant. De verwachting is dat hij kan profiteren van een forensisch psychiatrische behandeling en van een pedagogische insteek. Volgens de psychiater en psycholoog is verdachte beter op zijn plek in een jeugdinrichting, waar hij zich kan aanpassen aan, kan gedragen als en kan leren omgaan met peers. Bovendien kan verdachte – ook in het geval dat een jeugddetentie zou worden opgelegd – direct starten met een passende behandeling, waardoor continuïteit wordt gewaarborgd. Het is belangrijk dat er snel wordt ingegrepen om zijn persoonlijkheid nog positief te kunnen ombuigen.
De rechtbank neemt bovenstaande conclusies en het advies over en zal verdachte berechten volgens het jeugdstrafrecht.
Verminderde toerekeningsvatbaarheid.
De psychiater en psycholoog adviseren de rechtbank om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Er is immers sprake van doorwerking van de psychische problematiek in het ten laste gelegde, zonder dat daarbij aanwijzingen zijn dat verdachte het contact met de realiteit kwijt was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. De hechtingsproblematiek (vermijdende hechtingsstijl) en de hiermee samenhangende tekortkomingen in sociaal-emotionele ontwikkeling en identiteitsontwikkeling met een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling tot gevolg (met antisociale en narcistische trekken), hebben een rol gespeeld bij de totstandkoming van het ten laste gelegde. Ook lijkt een angstcomponent voor het slachtoffer een rol te hebben gespeeld bij het ten laste gelegde. Verdachte gaat conflicten en de confrontatie niet uit de weg en hij ziet geweld als een manier om conflicten op te lossen (antisociale persoonlijkheidstrek). Vanuit zijn verstoorde hechting, heeft hij onvoldoende adequate copingvaardigheden (manieren om met stress en spanningen om te gaan) geleerd. Verdachte heeft een vermijdende hechtingsstijl en hij is geneigd problemen zelf op te lossen en vraagt geen hulp aan anderen. Ook is verdachte geneigd emoties te verdringen of weg te maken. Zo kan verdachte verdriet en boosheid als heel intens ervaren, maar wil het met niemand delen en niet laten zien. Ook angst is een emotie die hij niet wil ervaren en niet kenbaar zal maken. Dit speelde mogelijk ook bij het ten laste gelegde. Verdachte kan op een zeker moment overspoeld worden door zijn zo sterk weggehouden emoties die vervolgens plotseling en heel intens tot uiting komen, hetgeen hij laat zien bij zowel woede als verdriet.
De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies en het advies over en zal het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toerekenen. Daarbij concludeert de rechtbank dat het overnemen van deze conclusie van de deskundigen een tweeledig gevolg heeft. Enerzijds vormt het een verklaring voor het gedrag van verdachte in de onderhavige situatie, waarbij de rechtbank aanneemt dat verdachte in de confrontatie met [slachtoffer] oprechte gevoelens van angst heeft ervaren. Anderzijds onderstreept deze doorwerking van de gediagnostiseerde duurzame psychische problematiek van verdachte de kans op herhaling van gewelddadig delictgedrag door verdachte.
De PIJ-maatregel.
De psychiater en psycholoog zijn van mening dat de ernst van de problematiek een langdurige behandeling in een justitiële jeugdinrichting noodzakelijk maakt en dat dit binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel plaats dient te vinden. De deskundigen concluderen hierover - zakelijk en verkort weergegeven - het volgende:
Nu de start van een behandeling geen uitstel kan hebben en alternatieven ontbreken, wordt gedacht aan een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Immers bij een veroordeling met detentie kan men binnen een justitiële jeugdinrichting ook meteen starten met de behandeling. Een langdurige intensieve behandeling wordt nodig geacht om de ernst van de aanwezige persoonlijkheidstrekken richting een persoonlijkheidsstoornis af te nemen. Er is namelijk geen voorwaardelijk alternatief voor het afwenden van gevaar voor andere personen en het beïnvloeden van zijn gedrag en het recidiverisico wordt onvoldoende verminderd met ambulante begeleiding. Verdachte houdt zich niet aan voorwaarden; hij loopt weg uit een civiele instelling.
Hij disfunctioneert door zijn psychopathologie. Hij loopt daardoor vast op meerdere levensterreinen en disfunctioneert daar ook. Zijn delictgedrag vloeit voort uit zijn stoornis en hij heeft ernstige psychopathologie en gedragsproblematiek. Dat wordt benadrukt door het middelengebruik. Hij heeft daar zelf onvoldoende zicht op. Dit zijn bepalende factoren om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel te adviseren. Zijn disfunctioneren komt vooral tot uiting buiten een residentiele setting op de levensterreinen van woning, werk en relaties met peers.
Het risico op geweldsrecidive wordt als hoog ingeschat. De ernst van het ten laste gelegde is hoog en er is (ondanks de relatie die hij had met het slachtoffer) gevaar voor anderen en verder crimineel ontsporen.
Het is nog onduidelijk wat verdachtes ontwikkelingsmogelijkheden zijn. Het feit dat hij geen school of werk heeft behouden, pleit tegen een voorwaardelijk kader.
Zijn sociaal netwerk is niet steunend meer, nu zijn vader overleden is en het voor opa moeilijk is om zich nu nog in te zetten voor een ambulante begeleiding. Er is ook geen behuizing meer mogelijk en verdachte wordt nog niet als volledig zelfstandig gezien. Dat pleit tegen een voorwaardelijk kader. De noodzaak van een gedwongen kader voor verdachte is wel duidelijk. Verdachte ervaart geen lijdensdruk of veranderbehoefte. Hij heeft een gedwongen kader nodig om begrensd te worden en om door beïnvloeding en behandeling de kans op recidive te verminderen. Daarvoor is een gesloten behandeling nodig. Bij een voorwaardelijk kader zal hij – als hij weer buiten is – de ruimte die hij krijgt, nemen. Hij houdt alleen rekening met zichzelf en niet met anderen. Er zijn verleidingen en beïnvloeding van de straat en het makkelijke geld. Dit alles afwegende wordt een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd, om zijn ontwikkeling nog positief te kunnen beïnvloeden.
De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies en het advies over. De rechtbank stelt vast dat aan alle formele vereisten voor oplegging van de PIJ-maatregel – genoemd in artikel 77s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht – is voldaan. Bij verdachte bestond ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Het feit waarvoor verdachte wordt veroordeeld betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Vervolgens ligt de vraag ter beantwoording voor of – ter bescherming van de algemene veiligheid van personen of goederen – een PIJ-maatregel aangewezen is. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. De rechtbank concludeert op basis van de ernst van het feit, de inhoud van het dossier en de Pro Justitia-rapportage dat oplegging van een PIJ-maatregel in het belang is van een zo gunstige mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte, de aanpak van zijn (persoonlijkheids-)problematiek en de bewerkstelliging van het voorkomen van recidive. Voorts merkt de rechtbank op dat doodslag een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van 3 jaar te boven gaan.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte plaatsen in een inrichting voor jeugdigen.
Jeugddetentie.
Gelet op de ernst van het gepleegde feit acht de rechtbank het passend en geboden om naast de PIJ-maatregel een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. De rechtbank houdt daarbij rekening met de omstandigheid dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in 2022 eerder is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie voor het steken van [slachtoffer] . In het kader van de toen opgelegde bijzondere voorwaarden had verdachte een contactverbod met [slachtoffer] en had hij een enkelband. Ten tijde van het plegen van de doodslag op [slachtoffer] liep verdachte nog in de proeftijd van deze veroordeling. De rechtbank stelt vast dat deze eerdere veroordeling niet het gewenste effect heeft gehad en verdachte er niet van heeft weerhouden opnieuw een zeer ernstig strafbaar feit te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank oplegging van een jeugddetentie van de maximale duur van 24 maanden passend en geboden.

De vorderingen van de benadeelde partijen.

De moeder, vader, twee zusjes en het broertje van het slachtoffer hebben een verzoek tot schadevergoeding ingediend. Zij vorderen affectieschade. Daarnaast vordert de moeder van [slachtoffer] een vergoeding van aanloopkosten voor de begrafenis van [slachtoffer] en kosten voor de grafsteen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank alle vorderingen integraal zal toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden, gelet op het bepleite ontslag van alle rechtsvervolging.

De vordering van de benadeelde partij [moeder van slachtoffer] (moeder).

Beoordeling.
Materiële schade.
[moeder van slachtoffer] vordert een bedrag van € 527,- aan materiële schadevergoeding. Dit bedrag bestaat uit aanloopkosten voor de uitvaart van [slachtoffer] (€ 100,-) en de eigen bijdrage aan de kosten voor de grafsteen (€ 427,-). Artikel 6:108, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat deze kosten verhaald kunnen worden op degene die verantwoordelijk is voor de dood van een ander. Op grond hiervan zal de rechtbank deze gevorderde schade toewijzen, nu de kosten voldoende zijn onderbouwd en in overeenstemming zijn met de omstandigheden van het slachtoffer.
Affectieschade.
Het vorderen van affectieschade is mogelijk voor de in artikel 6:108, vierde lid, van het BW genoemde naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer. De aanspraak op affectieschade is een naar omvang beperkte vergoeding, die vooral beoogt het leed van de naasten en nabestaanden te erkennen. Op grond van artikel 6:108, vierde lid, onder c, van het BW, vallen onder deze naasten de ouders van de overledene. De bedragen die voor vergoeding van deze affectieschade in aanmerking komen, zijn bij het Besluit Vergoeding Affectieschade vastgesteld. Volgens artikel 1, eerste lid, van dit besluit geldt in het geval van overlijden door een misdrijf van een meerderjarig thuiswonend kind een vergoeding van € 20.000,-. Op grond hiervan kan de vordering van [moeder van slachtoffer] voor affectieschade worden toegewezen.
De rechtbank acht de vordering van [moeder van slachtoffer] in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2022 tot de dag van algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

De vordering van de benadeelde partij [vader van slachtoffer] (vader).

Beoordeling.
[slachtoffer] woonde bij zijn moeder. Op grond van artikel 6:108, vierde lid, onder c, van het BW in samenhang met artikel 1, eerste lid, van het Besluit Vergoeding Affectieschade geldt in het geval van overlijden door een misdrijf van een meerderjarig uitwonend kind een vergoeding voor affectieschade ter hoogte van € 17.500,-. De vordering voor affectieschade van de [vader van slachtoffer] zal dan ook geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2022 tot de dag van algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De vordering van de benadeelde partijen [zusje van slachtoffer] , [zusje 2 van slachtoffer] Ali en [broertje van slachtoffer] (zusjes en broertje).
Beoordeling.
De grondslag voor toewijzing van affectieschade is, zoals hierboven al aangehaald, opgenomen in artikel 6:108 van het BW. Broers en zussen zijn niet opgenomen in deze opsomming van personen die aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade, omdat de wetgever er uitdrukkelijk voor heeft gekozen hen niet standaard een recht op affectieschade toe te kennen. Dit sluit niet uit dat zij in bijzondere gevallen een beroep kunnen doen op de zogeheten hardheidsclausule als bedoeld in artikel 6:108, vierde lid, sub g, BW.
De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat bij de uitleg van de hardheidsclausule zoveel mogelijk aangesloten moet worden bij de bedoeling van de wetgever, zoals die blijkt uit de memorie van toelichting en wetsgeschiedenis. De wetgever heeft benadrukt dat de hardheidsclausule niet te lichtvaardig gebruikt moet worden.
De rechtbank overweegt dat uit de onderbouwing van de vorderingen van de zusjes en het broertje van [slachtoffer] volgt dat zij, samen met [slachtoffer] , duurzaam samenleefden als gezin onder de hoede van moeder [moeder van slachtoffer] . Daarbij zijn zij eveneens als gezin vanuit Syrië gevlucht en hebben vervolgens op verschillende plekken verbleven, een heftige en vormende periode voor een gezin.
Naar het oordeel van de rechtbank is het voorgaande – mede gezien in het licht van de afwezigheid van inhoudelijk verweer op de vorderingen door de raadsman van verdachte – voldoende om in aanmerking te komen voor affectieschade op grond van de hardheidsclausule, nu hieruit blijkt van een bijzondere, hechte affectieve relatie en van een nauwe persoonlijke betrekking tussen [slachtoffer] en zijn zusjes en broertje.
De rechtbank acht de vorderingen van [zusje van slachtoffer] , [zusje 2 van slachtoffer] en [broertje van slachtoffer] in hun geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2022 tot de dag van algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partijen, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor de toegewezen bedragen ten aanzien van de vorderingen van
alle benadeelde partijentevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2022 tot de dag van algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen wapen vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit een voorwerp is dat van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01/168705-21.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Deze voorwaardelijke veroordeling zag eveneens op een geweldsdelict tegen [slachtoffer] .
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat toewijzing van de vordering juridisch gezien niet mogelijk is, omdat dan de maximumperiode van 24 maanden jeugddetentie overschreden zou worden. De rechtbank deelt deze visie niet en acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36b, 36c, 36f, 77c, 77g, 77i, 77s, 287 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

doodslag

- verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregelen:
 Een
jeugddetentievoor de duur van
24 maanden met aftrekovereenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
 Een
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;

Een maatregel van schadevergoeding van € 20.527,-De rechtbank legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [moeder van slachtoffer] , van een bedrag van € 20.527,-. De rechtbank bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen. Voormeld bedrag bestaat uit € 527,- materiële schade en € 20.000,- immateriële schade. De toegewezen schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;

Een maatregel van schadevergoeding van € 17.500,-De rechtbank legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [vader van slachtoffer] , van een bedrag van € 17.500,-. De rechtbank bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade. De toegewezen schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;

Een maatregel van schadevergoeding van € 17.500,-De rechtbank legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [zusje van slachtoffer] , van een bedrag van € 17.500,-. De rechtbank bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade. De toegewezen schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.

Een maatregel van schadevergoeding van € 17.500,-De rechtbank legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [zusje 2 van slachtoffer] , van een bedrag van € 17.500,-. De rechtbank bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade. De toegewezen schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.

Een maatregel van schadevergoeding van € 17.500,-De rechtbank legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [broertje van slachtoffer] , van een bedrag van € 17.500,-. De rechtbank bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade. De toegewezen schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.

Onttrekking aan het verkeer inbeslaggenomen goed.
De rechtbank beveelt de onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven goed, te weten: 1 STK Wapen, (omschrijving: G2016034).
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [moeder van slachtoffer] :
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [moeder van slachtoffer] , van een bedrag van € 20.527,-, bestaande uit € 527,- aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade. De toegewezen schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [vader van slachtoffer] :
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [vader van slachtoffer] , van een bedrag van € 17.500,-, bestaande uit immateriële schade. De toegewezen schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [zusje van slachtoffer] :
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [zusje van slachtoffer] , van een bedrag van € 17.500,-, bestaande uit immateriële schade. De toegewezen schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [zusje 2 van slachtoffer] :
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [zusje 2 van slachtoffer] , van een bedrag van € 17.500,-, bestaande uit immateriële schade. De toegewezen schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [broertje van slachtoffer] :
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [broertje van slachtoffer] , van een bedrag van € 17.500,-, bestaande uit immateriële schade. De toegewezen schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichtingen tot betaling aan de Staat komen daarmee zijn verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partijen te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partijen, komen daarmee zijn verplichtingen tot betaling aan de Staat te vervallen.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van meervoudige kamer van de rechtbank Oost-Brabant te ’s-Hertogenbosch d.d. 25 april 2022, gewezen onder parketnummer 01/168705-21, te weten:
- een
jeugddetentievoor de duur van
73 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter tevens kinderrechter,
mr. L.R.H. Koekoek en mr. S.A.J. Louwers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S.A. te Bogt, griffier,
en is uitgesproken op 29 september 2023.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de Districtsrecherche Eindhoven, onderzoek OB2R022135, onderzoeksnaam ‘Camry’, gesloten op 7 maart 2023.