ECLI:NL:RBOBR:2023:4746

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
21/2729 E
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming voor woningbouw en renovatie van villa Trianon in Breda

In deze zaak hebben de Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant ontheffing verleend van verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming voor vier beschermde diersoorten, namelijk de eekhoorn, de gewone dwergvleermuis, de kamsalamander en de alpenwatersalamander. Deze ontheffing is verleend in het kader van de herontwikkeling van de villatuin bij villa Trianon, inclusief de sloop van het koetshuis, renovatie van de villa en de bouw van een appartementencomplex en drie grondgebonden woningen in Breda. De rechtbank heeft eerder een tussenuitspraak gedaan op 9 november 2022, waarin een gebrek in de besluitvorming werd vastgesteld. Na deze uitspraak heeft het college het gebrek hersteld door aanvullende motivering te geven, waaruit blijkt dat de woningbouw noodzakelijk is voor de financiering van de renovatie van de villa en de villatuin, en dat er geen alternatieven zijn die minder effect hebben op de beschermde soorten.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiseres, Milieuvereniging De Groene Koepel, en de derde-partij, [naam] B.V., beoordeeld. Eiseres betwistte de noodzaak van de woningbouw en de financiële onderbouwing van het project. De rechtbank oordeelde echter dat het college voldoende heeft aangetoond dat de woningbouw een dwingende reden van groot openbaar belang vormt en dat de renovatie van de villa en de villatuin niet kan plaatsvinden zonder de woningbouw. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard voor zover het gericht was tegen het besluit van 9 november 2022, maar heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Eiseres heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/2729 E

einduitspraak van de meervoudige kamer van 29 september 2023 in de zaak tussen

Milieuvereniging De Groene Koepel, te Breda, eiseres(gemachtigde: mr. R. Hörchner)

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (het college),

(gemachtigde: mr. A. Speekenbrink).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam] B.V.( [naam] ), te [vestigingsplaats]
(gemachtigde: mr. M. van Moorsel).

Inleiding

1. De rechtbank heeft in deze zaak een tussenuitspraak gedaan op 9 november 2022. Voor het procesverloop voorafgaande aan die uitspraak verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
1.1
Het college heeft de rechtbank op 23 november 2022 bericht gebruik te maken van de gelegenheid om het geconstateerde gebrek te herstellen.
1.2
Op 16 januari 2023 heeft het college een nadere motivering gegeven van het bestreden besluit.
1.3
Naar aanleiding van de nadere motivering hebben eiseres en [naam] schriftelijk zienswijzen naar voren gebracht over de wijze waarop het gebrek is hersteld.
1.4
Het primaire besluit van 20 november 2020 en het bestreden besluit van 14 september 2021 in deze zaak zijn, als gevolg van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 januari 2023 geschorst tot de verzending van de einduitspraak in deze zaak.
1.5
De rechtbank heeft het onderzoek voortgezet op de zitting van 20 juni 2023, waarbij voor eiseres haar gemachtigde en [naam] aanwezig waren. Het college werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Voor [naam] zijn mr. T.E.P.A. Lam, als waarnemer van de gemachtigde van [naam] , en [naam] verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak van 9 november 2022.
De rechtbank blijft bij alles wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
De tussenuitspraak
3.1
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het college de wijze van financiering van de woningbouw in de villatuin bij villa [naam] niet los zag van de realisering van de renovatie van de villa en de tuin, omdat de renovatie van de villa en de tuin niet zouden plaatsvinden als de geplande woningbouw niet zou doorgaan. De rechtbank kon zich dan ook niet aan de indruk onttrekken dat het college op deze wijze nog steeds een onlosmakelijke samenhang tussen de woningbouw en de renovatie van de villa en de tuin aanwezig achtte. Volgens de rechtbank had dit tot gevolg dat, op het moment dat het college erin zou slagen om alsnog te onderbouwen dat de bouw van de woningen op deze locatie een dwingende reden van groot openbaar belang vormt, in het kader van de vraag of er een andere bevredigende oplossing bestaat alsnog met financiële gegevens zou moeten onderbouwen waarom de bouw van woningen op deze locatie nodig is om de renovatie van de villa en de tuin mogelijk te maken.
3.2
Omdat het college die onderbouwing niet had gegeven, zou het college, in het licht van die nadere onderbouwing, ook nader moeten motiveren welke andere bevredigende oplossing hij aanwezig achtte, waarmee een gelijkwaardig resultaat zou kunnen worden bereikt zonder overtreding van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming.
De nadere motivering van het bestreden besluit
4.1
Het college heeft nader gemotiveerd waarom er zijns inziens een onlosmakelijke samenhang bestaat tussen de renovatie van de villa en de villatuin en de woningbouw op de projectlocatie. Het college heeft daartoe een stichtingskostenbegroting en een overzicht met financiële gegevens over de restauratie van de villa en de tuin in het geding gebracht.
Volgens de begroting bedragen de stichtingskosten van het gehele project € 12.398.367,68, exclusief BTW. De totale opbrengsten worden geraamd op een bedrag van € 11.967.809,92, exclusief BTW (€ 9.822.809,92 uit de verkoop van de nieuwbouwwoningen en € 2.145.000,00 uit de verkoop van de villa, waarbij de renovatiekosten voor de villa in de verkoopprijs zijn verdisconteerd). Volgens het college is daardoor vooralsnog sprake van een negatief projectresultaat. Het verkleinen van het project, door (een deel) van de stadswoningen of appartementen niet te bouwen, zou leiden tot een groter negatief projectresultaat.
Volgens het college is hiermee voldoende aangetoond dat de woningbouw in het kader van dit project een dwingende reden van groot openbaar belang vormt.
4.2
Volgens het college bestaan er geen alternatieven voor het project die tot minder of geen effecten op de beschermde soorten leiden. Allereerst is de verplaatsing van de woningbouwlocaties uit cultuurhistorisch oogpunt ongewenst. Dit leidt het college af uit het tuinhistorisch onderzoek dat in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan en de verlening van een monumentenvergunning is uitgevoerd. Bij de bouw van het appartementengebouw blijft het deel van de tuin met een hoge cultuurhistorische waarde onbebouwd. Verder zal het gebouw, door zijn plaatsing, nauwelijks zichtbaar zijn vanaf de openbare weg, waardoor wordt gewaarborgd dat de toegevoegde bouwmassa minimaal effect heeft op de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aan de [adres] .
Er zijn verder geen alternatieven om de monumentale tuin te beschermen. De woningbouw vindt hoofdzakelijk plaats in gebieden die weinig of geen bescherming behoeven.
Er bestaat ook geen locatie- of uitvoeringsalternatief uit het oogpunt van de bescherming van soorten. Verplaatsing van de bebouwing heeft geen verkleining van effecten op de kamsalamander of de alpenwatersalamander tot gevolg; verkleining van de oppervlakte aan bebouwing brengt de financiering van het project in gevaar.
De zienswijzen
5.1
Eiseres heeft allereerst algemene opmerkingen gemaakt over het door het college ingenomen standpunt betreffende de dwingende redenen van groot openbaar belang en over wat de rechtbank hierover heeft overwogen.
Eiseres kent in de rechtspraak maar één geval [1] waarin behoud van cultuurhistorisch erfgoed als dwingende reden van groot openbaar belang is aangemerkt en dat is volgens eiseres in deze zaak niet van toepassing.
Eiseres merkt vervolgens op dat het college de financiële noodzaak bij de beslissing op bezwaar heeft laten vallen en [naam] hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt.
Volgens eiseres is er bovendien geen sprake van een dwingende reden, omdat de villa is afgescheiden van de tuin en afzonderlijk is verkocht en geleverd en de daarvoor verstrekte hypotheek voldoende financiële ruimte biedt om de werkzaamheden aan de villa uit te voeren en deze overigens ook al zijn uitgevoerd. [naam] heeft geen enkele beschikkingsbevoegdheid over de villa; er is geen contractuele of andere verplichting tot onderhoud of herstel van de villa.
Eiseres betwist dat er een bedrag van € 588.343,00 nodig is voor het herstel van de tuin, die niet als rijksmonument is aangewezen. Bovendien zijn de kosten grotendeels een gevolg van door [naam] gemaakte keuzen, zoals het kappen van bomen en het toegankelijk maken van de villatuin voor publiek en de gekozen situering en omvang van het appartementencomplex, waardoor een vijver moet worden verplaatst. Al met al is er volgens eiseres geen concr(e)et(e), gespecific(e)erd(e) toetsb(a)ar(e) plan en begroting overgelegd dat de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van een dwingende reden van groot openbaar belang. Volgens eiseres hadden een onafhankelijke, nauwkeurige beschrijving en een of meer taxatierapporten moeten worden overgelegd, waarmee de financiële noodzaak tot behoud van cultureel-historisch erfgoed als dwingende reden van groot openbaar belang zou zijn onderbouwd.
Ook is geen rekening gehouden met de waarde die de kantoorvleugel zou hebben als deze zou worden behouden en/of daarin woningen zouden worden gerealiseerd en is onvoldoende inzicht gegeven in de verkoopopbrengst van de drie nieuw te bouwen stadswoningen. Ook zou de bouw van extra volume nabij die woningen een bevredigend alternatief kunnen vormen. Andere bevredigende oplossingen zouden kunnen bestaan uit het aanbrengen van extra uitbouw en/of de bouw van een kleiner appartementencomplex buiten het gebied dat voor de Wet natuurbescherming van essentieel belang is.
Eiseres heeft tot slot documenten overgelegd, op grond waarvan hij stelt dat de opgegeven waarde van de villa van € 2.050.000,00 niet overeenkomt met de werkelijke waarde. Ook de opgegeven verkoopwaarde van de twaalf appartementen en de drie stadswoningen wordt door eiseres betwist.
Eiseres verzoekt de getroffen voorlopige voorziening te doen doorlopen tot zes weken na de dag van verzending van de einduitspraak.
5.2
[naam] heeft, in haar zienswijze, het standpunt van het college onderschreven en gereageerd op wat eiseres in haar zienswijze naar voren heeft gebracht.
Beoordeling van de nadere motivering door de rechtbank
6.1
Het college stelt zich thans op het standpunt dat de woningbouw en de renovatie van de villa en de tuin als samenhangende activiteiten moeten worden beschouwd. Gelet op de geboden herstelmogelijkheid in de tussenuitspraak was het college vrij om dit standpunt in te nemen, ook al had het college dit standpunt aanvankelijk niet ten grondslag gelegd aan de beslissing op bezwaar. Dit acht de rechtbank niet in strijd met een goede procesorde. De rechtbank ziet in de inleidende algemene opmerkingen van eiseres over de bestuurlijke lus, respectievelijk de kritiek van eiseres op de tussenuitspraak, geen aanleiding om op de gegeven oordelen terug te komen.
6.2
De rechtbank ziet niet in waarom in dit geval het behoud van villa [naam] en de bijbehorende tuin zonder meer niet als dwingende reden van groot openbaar belang zou kunnen worden beschouwd. In de door eiseres genoemde uitspraak is niet de door eiseres genoemde evidente incourantheid van het betrokken object voor de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van doorslaggevend belang geweest om de aantasting van de vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde soorten aanvaardbaar te achten.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat het college, met de overgelegde stichtingskostenbegroting en de financiële gegevens over de restauratie van de villa en de villatuin, voldoende heeft onderbouwd dat de restauratie van de villa en de villatuin niet door zouden gaan als de voorgenomen woningbouw niet zou kunnen plaatsvinden.
6.4
Uit de reactie van [naam] maakt de rechtbank op dat de verkoopprijs van de villa is afgestemd op de omstandigheid dat de koper van de villa verplicht is om, overeenkomstig een bij de koopovereenkomst behorend restauratieplan, restauratiewerkzaamheden aan de villa te verrichten en die werkzaamheden kort na levering van de villa moesten worden verricht. De omstandigheid dat de buitenzijde van de villa recentelijk is aangepakt en dat de verleende hypotheek voldoende ruimte bood om de kosten van de renovatie van de villa te financieren, betekent niet automatisch dat de verkoop van woningen niet meer noodzakelijk zou zijn om de kosten van de renovatie te dragen. Doordat restauratie noodzakelijk was, heeft de verkoper van de villa immers een lagere opbrengst kunnen realiseren dan wanneer de restauratie al zou zijn uitgevoerd. [naam] heeft overigens een afdoende verklaring gegeven voor de omstandigheid dat [naam] niet zelf eigenaar is geworden van de - toen nog - te verkopen villa. Met die kosten kan rekening worden gehouden. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar opvatting dat de verkoopwaarde van de villa niet overeenkwam met de werkelijke waarde.
6.5
Villa [naam] is, onder de nummers [nummer] en [nummer] , als complex beschreven in het Monumentenregister. Tot dit complex behoren ook twee afzonderlijk beschreven monumenten, de villa en een hek. De complexbeschrijving luidt: "Aan de westelijke zijde van de [adres] staat de uit 1906-'07 daterende VILLA (1) ' [naam] ', met parkachtige tuin, van de openbare weg gescheiden door een TUINHEK (2). Het complex is aan de zuidelijke helft van de [adres] gesitueerd, en vormt daar één van de weinige onderbrekingen van de verder nagenoeg gesloten gevelwand met herenhuizen."
De tuin maakt, gelet hierop, dan ook wel degelijk deel uit van het rijksmonument. De rechtbank ziet, gelet hierop, niet in dat het college de kosten van de renovatie van de tuin niet in de belangenafweging had mogen betrekken.
6.6
[naam] heeft in haar zienswijze toegelicht hoe de verkoopwaarde van de twaalf appartementen en de drie stadswoningen tot stand is gekomen. Uit deze toelichting kan worden afgeleid dat is gerekend met een prijs van € 6.000,00 per vierkante meter voor zowel de appartementen als de stadswoningen. De totale opbrengst komt hiermee op de opbrengst die in de stichtingskostenbegroting is opgenomen. Eiseres heeft een prijs van € 5.000,00 per vierkante meter gehanteerd, maar is desondanks op een hogere opbrengst uitgekomen. De rechtbank acht aannemelijk dat, zoals [naam] heeft gesteld, eiseres de bruto-vloeroppervlakte van het gehele complex, inclusief kelder en algemene ruimten heeft meegerekend. Gelet hierop deelt de rechtbank niet de opvatting van eiseres dat het college is uitgegaan van een te lage verkoopopbrengst.
6.7
Wat de kantoorvleugel betreft overweegt de rechtbank dat deze in het bestemmingsplan "Ginneken, [adres] " is wegbestemd en ook geen onderdeel uitmaakt van het project. Het college moest hiervan bij het nemen van het bestreden besluit uitgaan. Alleen al hierom kan het behoud van de kantoorvleugel en het eventueel daarin realiseren van woningen niet worden betrokken bij de vraag of er een bevredigend alternatief bestaat. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de keuze voor het wegbestemmen van de kantoorvleugel is gemaakt door de gemeenteraad, zijnde een ander bestuursorgaan. Het college kan deze keuze niet terugdraaien, want het college kan geen bestemmingsplan vaststellen.
6.8
De rechtbank is van oordeel dat het college zich, gelet op de financiële onderbouwing, op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de bouw van een kleiner appartementencomplex, of het vergroten van het bouwvlak aan de zuidzijde van het plangebied geen bevredigende alternatieven zijn. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het college niet bevoegd is om een daarvoor vereiste wijziging van het bestemmingsplan vast te stellen.
6.9
Het college heeft met de aanvullende motivering thans voldoende onderbouwd dat de woningbouw noodzakelijk is ter financiering van de renovatie van de villa en de villatuin en daarom sprake is van een dwingende reden van groot openbaar belang. Ook heeft het college nu voldoende onderbouwd dat er geen alternatieven bestaan voor het project die tot minder of geen effecten op de beschermde soorten leiden.
6.1
De rechtbank ziet geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiseres kan zich, zo nodig, als zij hoger beroep instelt, met een verzoek om voorlopige voorziening tot de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wenden.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank komt tot de conclusie dat het college het in de tussenuitspraak genoemde gebrek in de besluitvorming heeft hersteld.
8. Gelet op wat de rechtbank in de tussenuitspraak heeft overwogen is het beroep, voor zover het is gericht tegen het besluit van 9 november 2022, gegrond. Dit besluit zal worden vernietigd.
Omdat het gebrek in de besluitvorming met de nadere motivering is hersteld, ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. Dit betekent dat het college het besluit tot verlening van de ontheffing niet hoeft te herroepen.
9. Omdat het beroep in zoverre gegrond is, zal de rechtbank bepalen dat het college eiseres het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden.
10. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank begroot deze kosten op in totaal € 2.092,50, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor een zienswijze na bestuurlijke lus, waarde per punt € 837,00, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiseres gegrond, voor zover het is gericht tegen het besluit van 9 november 2022;
  • vernietigt het besluit van 9 november 2022;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat het college eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 360,00 moet vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, voorzitter, en mr. M.J.H.M. Verhoeven en mr. R.H.W. Frins, leden, in aanwezigheid van mr. A.G.M. Willems, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als u het niet met de tussenuitspraak en/of de einduitspraak eens bent, kunt u een hoger beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin u uitlegt waarom u het niet met de tussenuitspraak en/of de einduitspraak eens bent. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Deze datum staat hierboven.
Op het hoger beroep is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hoger beroepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na de genoemde termijn van zes weken geen gronden meer worden ingediend.

BijlageAlgemene wet bestuursrecht

Artikel 8:6
1. Het beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.
[…].
Bijlage 2. Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak
Hoofdstuk 2. Beroep in eerste aanleg bij een bijzondere bestuursrechter (artikelen 8:4, tweede lid, en 8:6)
Artikel 2. Beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
[…]
Crisis- en herstelwet
artikel 2.3, voor zover het betreft een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan
artikel 2.10, eerste lid
[…].
Artikel 2.10
1. Op verzoek of ambtshalve kunnen burgemeester en wethouders ten aanzien van een project als bedoeld in artikel 2.9, eerste lid, een projectuitvoeringsbesluit vaststellen, waaronder begrepen de vaststelling dat deze afdeling op het project van toepassing is […].
Crisis- en herstelwet
Hoofdstuk 1. Bijzondere bepalingen voor projecten
Artikel 1.1
1. afdeling 2 is van toepassing op
alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten;
bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, alsmede de voor de uitvoering van de projecten waarop die bestemmingsplannen betrekking hebben vereiste besluiten en de voor de uitvoering van maatregelen of werken als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, onderdelen b en c, vereiste besluiten, en
projectuitvoeringsbesluiten als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid
[…].
Artikel 1.6
[…].
2. In afwijking van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is het beroep niet-ontvankelijk indien niet is voldaan aan artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van die wet.
[…].
Artikel 1.6a
Na afloop van de termijn voor het instellen van beroep kunnen geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.
Bijlage 1
3.1
ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening of een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan, het inpassingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden
Wet natuurbescherming
Artikel 3.5 (voor zover van belang)
1. Het is verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, met uitzondering van de soorten, bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen.
2. Het is verboden dieren als bedoeld in het eerste lid opzettelijk te verstoren.
[…]
4. Het is verboden de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in het eerste lid te beschadigen of te vernielen.
Artikel 3.8 (voor zover van belang)
1. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van een of meer van de verboden, bedoeld in de artikelen 3.5 en 3.6, tweede lid, ten aanzien van dieren of planten van daarbij aangewezen soorten, dan wel ten aanzien van de voortplantingsplaatsen, rustplaatsen of eieren van dieren van daarbij aangewezen soorten.
[…]
5. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
b. zij is nodig:
1°. in het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats;
[…]
3°. in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;
c. er wordt geen afbreuk gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
Artikel 3.10 van de Wnb (voor zover van belang)
1. Onverminderd artikel 3.5, […], is het verboden:
a. in het wild levende zoogdieren, […] van de soorten, genoemd in de bijlage, onderdeel A, bij deze wet, opzettelijk te doden of te vangen;
b. de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in onderdeel a opzettelijk te beschadigen of te vernielen,
[…]
2. Artikel 3.8, […], is van overeenkomstige toepassing op de verboden, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat, in aanvulling op de redenen, genoemd in het vijfde lid, onderdeel b, de noodzaak voor de ontheffing of vrijstelling ook verband kan houden met handelingen:
a. in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden of van kleinschalige bouwactiviteiten, met inbegrip van het daarop volgende gebruik van het gebied of het gebouwde;
[…]
Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden 25-6-1998(Verdrag van Aarhus)
Artikel 1. Doel
Om bij te dragen aan de bescherming van het recht van elke persoon van de huidige en toekomstige generaties om te leven in een milieu dat passend is voor zijn of haar gezondheid en welzijn, waarborgt elke Partij de rechten op toegang tot informatie, inspraak in de besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag.
Artikel 6. Inspraak in besluiten over specifieke activiteiten
1. Elke Partij:
a. past de bepalingen van dit artikel toe ten aanzien van besluiten over het al dan niet toestaan van voorgestelde activiteiten vermeld in bijlage I;
b. past, in overeenstemming met haar nationale wetgeving, de bepalingen van dit artikel ook toe op besluiten over niet in bijlage I vermelde voorgestelde activiteiten die een aanzienlijk effect op het milieu kunnen hebben. Hiertoe bepalen de Partijen of een dergelijke voorgestelde activiteit onder deze bepalingen valt; en
[…]
3. De inspraakprocedures omvatten redelijke termijnen voor de verschillende fasen, die voldoende tijd laten voor het informeren van het publiek in overeenstemming met het voorgaande tweede lid en voor het publiek om zich gedurende de milieu-besluitvorming doeltreffend voor te bereiden en deel te nemen.
[…].
Bijlage I. Lijst van activiteiten bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a.
[….]
Bestemmingsplan “Ginneken, [adres] 228”
Artikel 4 Wonen
4.1
bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;
ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens voor kantoren zonder baliefunctie;
met daarbij behorend(e):
terrassen;
groen;
nutsvoorzieningen;
(ondergrondse) parkeervoorzieningen;
in- en uitritten;
speelvoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
waterbergingsvoorzieningen.
4.2
bouwregels
4.2.1
Algemeen
uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogen gebouwen worden gebouwd;
het aantal woningen mag maximaal 17 bedragen;
ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1" mogen maximaal 2 woningen en 400 m2 kantoor gerealiseerd worden. Indien 1 woning wordt gerealiseerd, mag maximaal 550 m2 kantoor worden gerealiseerd. Indien geen woningen worden gerealiseerd, mag maximaal 752 m2 kantoor worden gerealiseerd;
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding -2' mogen maximaal 3 aaneengebouwde woningen worden gerealiseerd;
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding -3' mogen maximaal 12 gestapelde woningen worden gerealiseerd;
in afwijking van het bepaalde in lid a. zijn de in- en uitrit van de ondergrondse parkeergarage ook buiten het bouwvlak toegestaan;
in afwijking van het bepaalde in lid a. mogen bouwwerken, zoals liften, entreepartijen, trapportalen en trappenhuizen, buiten het bouwvlak gesitueerd worden tot een maximum van 30 m² en balkons, erkers en luifels tot een maximum van 10 m² per balkon, erker of luifel, mits de stedenbouwkundige hoofdopzet niet wordt gewijzigd en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast, met uitzondering van lichtmasten;
aan- , uitbouwen en bijgebouwen zijn niet toegestaan bij de woningen of bij de kantoren ter plaatse van de "specifieke bouwaanduiding - 1" en "specifieke bouwaanduiding - 3".

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 21 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2788.