ECLI:NL:RBOBR:2023:4745

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
10661670_E25092023
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cumulatie van gronden bij opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op basis van de OMO-cao

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over een kort geding tussen [eiseres] en de Vereniging Ons Middelbaar Onderwijs (OMO) betreffende de beëindiging van een tijdelijke arbeidsovereenkomst. [eiseres] vorderde wedertewerkstelling en betaling van loon, stellende dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd was ontstaan. De zaak draait om de vraag of cumulatie van gronden bij opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, zoals vastgelegd in de OMO-cao, is toegestaan. De kantonrechter oordeelde dat de laatste tijdelijke arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd per 31 juli 2023, omdat de tweede tijdelijke arbeidsovereenkomst was aangegaan op een andere grondslag dan de eerste, wat in strijd is met de bepalingen van de OMO-cao. De rechter concludeerde dat er geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd was ontstaan en wees de vorderingen van [eiseres] af. Tevens werd [eiseres] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 10661670 CV EXPL 23-3602
Vonnis in kort geding van 25 september 2023
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
verder te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. H.J. van Amerongen,
t e g e n
DE VERENIGING ONS MIDDELBAAR ONDERWIJS,
tevens handelend namens het
SINT-JANSLYCEUM,
gevestigd te Tilburg,
gedaagde partij,
verder te noemen: OMO,
gemachtigde: mr. S. Lammers.

1.Inleiding

1.1
Op [datum] 2021 is [eiseres] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst getreden van OMO. Partijen zijn deze arbeidsovereenkomst aangegaan op grond van artikel B2 lid 4 sub b OMO-cao wegens een voorziening in een tijdelijke vacature. De einddatum van de arbeidsovereenkomst is bepaald op [datum] 2022. Vervolgens is de arbeidsrelatie tussen partijen voortgezet, waarbij de arbeidsomvang is vergroot en het loon van [eiseres] is verhoogd. De tweede arbeidsovereenkomst geldt wederom voor bepaalde tijd en is gebaseerd op een andere grondslag dan de eerste arbeidsovereenkomst. [eiseres] heeft haar werkzaamheden al die tijd uitgevoerd op het Sint-Janslyceum (hierna: SJL) in ‘s-Hertogenbosch. OMO is aan te merken als de formele werkgever van [eiseres] en het SJL als de materiële werkgever. [eiseres] vervulde op het SJL de functie van assistent leerlingen. Kort gezegd houdt de assistent leerlingen zich bezig met de begeleiding van leerlingen tijdens flexuren. Flexuren zijn door het SJL in het schooljaar 2021/2022 in het leven geroepen om leerlingen meer maatgericht onderwijs te kunnen bieden en om sneller inzicht te verkrijgen in de bij leerlingen ontstane achterstanden als gevolg van de coronacrisis en de in het kader daarvan getroffen maatregelen. Binnen het SJL worden flexuren bekostigd via het Nationaal Programma Onderwijs (hierna: NPO). Het NPO is een niet-structureel investeringsprogramma, opgezet door de regering met het doel de nadelige gevolgen van de coronacrisis voor leerlingen op te vangen. Na evaluatie van de flexuren in het schooljaar 2022/2023, heeft het SJL besloten om ook in het schooljaar 2023/2024 flexuren aan te bieden. Wel heeft het SJL (onder andere in samenspraak met de MR) ervoor gekozen om enkele aanpassingen door te voeren. Zo worden de flexuren niet langer in de middag (van 11.00 tot 16.00 uur) ingeroosterd. De uren zijn verplaatst naar de ochtend (vanaf 08.30 uur). Niet in geschil is dat [eiseres] vanwege gezondheidsredenen niet in staat is om voor 10.00 uur ’s ochtends met haar werkzaamheden te starten. Ondanks het goede functioneren van [eiseres] , heeft OMO besloten om de (tijdelijke) arbeidsrelatie tussen partijen te beëindigen per [datum] 2023. Reden hiervoor is dat [eiseres] niet om 08.30 uur kan aanvangen met het geven van flexuren op het SJL en het volgens OMO rooster technisch niet mogelijk is om [eiseres] later te laten starten.
1.2
In deze kort geding procedure vordert [eiseres] , samengevat, wedertewerkstelling en betaling van loon. Deze vorderingen heeft [eiseres] gegrond op de stelling dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan. In dit kader is volgens [eiseres] met name van belang dat het niet mogelijk is om bij opvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, grondslagen te cumuleren. Hiermee bedoelt [eiseres] , kort gezegd, dat uit de OMO-cao voortvloeit dat het niet mogelijk is om de tweede arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan te gaan op een andere grondslag dan de eerste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (binnen een periode van twee jaar), zoals OMO in haar arbeidsrelatie met [eiseres] wel heeft gedaan. Aangezien [eiseres] haar werkzaamheden na afloop van het eerste tijdelijke contract op dezelfde wijze heeft voortgezet, is er volgens haar tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaan.
1.3
OMO heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen. In de kern komt het verweer erop neer dat tussen partijen geen arbeidsovereenkomst meer bestaat en dat OMO heeft gehandeld in lijn met de OMO-cao. Op basis van die cao is het toegestaan verschillende grondslagen bij tijdelijke arbeidsovereenkomsten te cumuleren mits de duur van twee jaar niet wordt overschreden. De arbeidsrelatie tussen partijen is van rechtswege geëindigd per [datum] 2023.
1.4
In het procesdossier van de kantonrechter, in deze zaak optredend als voorzieningenrechter, zit de op 21 augustus 2023 door [eiseres] uitgebrachte dagvaarding in kort geding. Daarachter zijn 7 producties gevoegd. In reactie op de dagvaarding heeft OMO een conclusie van antwoord ingediend. Daaraan zijn 36 producties gehecht. Vervolgens heeft [eiseres] producties 8 en 9 ingediend.
1.5
Op 11 september 2023 heeft een mondelinge behandeling (hierna: zitting) plaatsgevonden. Daarbij was [eiseres] aanwezig, bijgestaan door mr. H.J. van Amerongen. OMO werd tijdens de zitting vertegenwoordigd door [A] (rector van het SJL), bijgestaan door mr. S. Lammers. Partijen hebben tijdens de zitting hun standpunten toegelicht, waarbij door mr. Van Amerogen en mr. Lammers gebruik is gemaakt van spreekaantekeningen. Verder hebben partijen vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de zitting is besproken. Aan het eind van de zitting is bepaald dat vandaag schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

2.Het oordeel van de kantonrechter

Spoedeisend belang
2.1
Deze procedure betreft een kort geding. Daarom dient eerst beoordeeld te worden of [eiseres] (voldoende) spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Dat is het geval, omdat sprake is van een vordering tot wedertewerkstelling en betaling van loon. Dit soort vorderingen zijn in beginsel naar hun aard spoedeisend. Daarbij komt dat het spoedeisend belang door OMO niet is bestreden. Het voorgaande brengt mee dat [eiseres] ontvankelijk is in haar vorderingen. Dat betekent dat de vorderingen inhoudelijk kunnen worden beoordeeld.
Beoordelingskader
2.2
Een vordering in kort geding kan worden toegewezen indien aannemelijk is dat de kantonrechter in een bodemprocedure (gewone procedure) de vordering zal toewijzen. Bij deze beoordeling dienen de belangen van beide partijen te worden afgewogen. Voor een uitgebreid onderzoek naar de feiten, bijvoorbeeld door het horen van getuigen of het overleggen van nadere stukken, is in kort geding in beginsel geen plaats.
Bestaat er tussen partijen nog een arbeidsovereenkomst?
2.3
In de kern vordert [eiseres] wedertewerkstelling en vanaf [datum] 2023 betaling van het loon. Deze vorderingen kunnen alleen worden toegewezen als daarvoor een onderliggende juridische basis bestaat, in dit geval een arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en OMO.
2.4
De kantonrechter stelt voorop dat zij heeft geconstateerd dat [eiseres] in de dagvaarding wisselende standpunten aan haar vorderingen tot wedertewerkstelling en betaling van het loon ten grondslag heeft gelegd. [eiseres] stelt weliswaar steeds dat de basis voor de vordering tot wedertewerkstelling en loondoorbetaling erin ligt dat zij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft met OMO, maar [eiseres] noemt in de dagvaarding verschillende momenten waarop die arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan of zal ontstaan. In randnummer 1 van de dagvaarding gaat [eiseres] uit van
[datum] 2023, in randnummer 12 van de dagvaarding van
[datum] 2023, en in randnummer 18 van de dagvaarding van (de in de toekomst gelegen datum)
[datum] 2023. Ook blijkt uit de dagvaarding dat de wijze waarop die arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan of zal ontstaan telkens verschilt. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van [eiseres] hierover (desgevraagd) helderheid verschaft. Kort gezegd heeft [eiseres] tijdens de zitting toegelicht dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan per
[datum] 2022. Hoewel deze datum en bijbehorend standpunt in de dagvaarding niet naar voren is gekomen, gaat de kantonrechter er vanwege de uitvoerige, door [eiseres] tijdens de zitting gegeven, toelichting vanuit dat alleen laatstgenoemd (en dus het tijdens de zitting ingenomen) standpunt aan de door haar ingestelde vorderingen ten grondslag ligt. De door [eiseres] tijdens de zitting gegeven toelichting wordt hierna bij 2.6, verkort, weergegeven. De kantonrechter vindt dat OMO voldoende gelegenheid heeft gehad om op dit gewijzigde standpunt van [eiseres] te reageren, en zij heeft dit ook gedaan. OMO heeft tegen de standpuntwijziging bovendien geen bezwaar gemaakt. Omdat [eiseres] in de door haar tijdens de zitting gegeven toelichting een beroep doet op bepalingen uit de OMO-cao, en OMO daar vervolgens ook op heeft gereageerd, worden omwille van de leesbaarheid van het vonnis hierna eerst bij 2.5 enkele relevante bepalingen uit de OMO-cao geciteerd.
2.5
Hierna zijn van de bepalingen uit de OMO-cao die van belang zijn weergegeven.
HOOFDSTUK B: ARBEIDSOVEREENKOMST(…)
B2 Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
1.
Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan worden overeengekomen bij wijze van proef bij een eerste indiensttreding. De duur van die arbeidsovereenkomst bedraagt ten hoogste 12 maanden. (…)
4.
Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan voorts worden overeengekomen:
a.
bij vervanging van een tijdelijk afwezige werknemer telkens voor ten hoogste één jaar;
b.
als voorziening in een tijdelijke vacature voor ten hoogste één jaar; (…)
d.
indien de werknemer uitsluitend is belast met werkzaamheden in het kader van projecten waarvoor additionele gelden ter beschikking zijn gesteld, of uitsluitend een dergelijke werknemer vervangt, een en ander voor ten hoogste twee jaar; (…)
8.
De totale duur van elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd bedraagt ten hoogste twee jaar, met uitzondering van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als bedoeld in lid 4 onder e en in lid 5. Wordt de arbeidsovereenkomst nadien voortgezet dan geschiedt dit voor onbepaalde tijd.
9.
Voor werknemers die belast zijn met werkzaamheden voortvloeiende uit de beschikbaar gestelde NPO-gelden kan onder voorwaarden, zoals hieronder beschreven onder toelichting, worden afgeweken van het gestelde in artikel B2 lid 8.
Toelichting
Voor een werknemer die vóór 1 augustus ’21 benoemd is in een tijdelijke arbeidsovereenkomst als voorziening in een project kan onder de volgende voorwaarden worden afgeweken van artikel B2 lid 8:
  • De werknemer wordt belast met werkzaamheden voortvloeiende uit of in verband met de beschikbaar gestelde NPO-gelden;
  • De totale duur van de elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten kan worden uitgebreid tot ten hoogste4jaar; (…)
  • De verruiming van de keten geschiedt voor de duur van de beschikbaar gestelde NPO-middelen, maar uiterlijk tot 1 augustus 2023.
Voor een werknemer die vóór 1 augustus ’21 benoemd is in een tijdelijke arbeidsovereenkomst als voorziening in een tijdelijke vacature kan onder de volgende voorwaarden worden afgeweken van artikel B2 lid 8:
  • De werknemer wordt belast met werkzaamheden voortvloeiende uit of in verband met de beschikbaar gestelde NPO-gelden; (…)
  • Met instemming van de (P)MR kan de totale duur van de elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten worden uitgebreid tot ten hoogste3jaar; (…)
B3 Tijdelijke en flexibele arbeidsovereenkomsten
1.
De werkgever zal flexibele arbeidsovereenkomsten die de werknemer in een nadelige positie brengen, zoveel mogelijk voorkomen en derhalve: (…)

een terughoudend beleid voeren in de aanbieding aan een zelfde werknemer van opeenvolgende tijdelijke arbeidsovereenkomsten.”
2.6
[eiseres] heeft tijdens de zitting de volgende toelichting gegeven over het door haar uiteindelijk ingenomen standpunt dat met ingang van
[datum] 2022tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan. De eerste, tijdelijke arbeidsovereenkomst is [eiseres] met OMO aangaan voor tien maanden, en wel vanaf [datum] 2021 tot en met [datum] 2022. Deze eerste arbeidsovereenkomst is aangegaan op grond van artikel B2 lid 4 sub b OMO-cao wegens een voorziening in een tijdelijke vacature en kan ten hoogste worden aangegaan voor één jaar. Daarna hebben partijen de arbeidsrelatie voortgezet. Omdat verlenging van de tijdelijke arbeidsovereenkomst op de aanvankelijke grondslag (B2 lid 4 sub b OMO-cao) niet mogelijk is en uitgangspunt van de OMO-cao is dat een werknemer een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd krijgt, kan voortzetting van de arbeidsrelatie alleen maar hebben plaatsgevonden op basis van een overeenkomst voor onbepaalde tijd. De OMO-cao staat namelijk niet toe dat voortzetting van de arbeidsrelatie plaatsvindt op een van de andere tijdelijke grondslagen.
2.7
De kernvraag die in dit kort geding moet worden beantwoord luidt:
Biedt de OMO-cao de ruimte om na een eerste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die is aangegaan op de grondslag voorziening in een tijdelijke vacature (artikel B2 lid 4 sub b OMO-cao) aansluitend een tweede arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op een andere grondslag te sluiten, namelijk op basis van een projectaanstelling (artikel B2 lid 4 sub d OMO-cao)?Indien het antwoord op deze vraag met “ja” moet worden beantwoord, dan geldt dat de tweede tijdelijke arbeidsovereenkomst die tussen partijen heeft bestaan, van rechtswege is geëindigd. Vast staat namelijk dat er bij brieven van [datum] 2023 en [datum] 2023 beëindiging van de tweede tijdelijke overeenkomst is aangezegd. Een bevestigend antwoord op de kernvraag leidt dus tot de conclusie dat er geen juridische basis (meer) is voor toewijzing van de vorderingen tot wedertewerkstelling en betaling van loon zoals hiervoor bij 2.3 is verwoord. De situatie ligt mogelijk anders indien het antwoord op de kernvraag met “nee” dient te worden beantwoord.
2.8
Het antwoord op de kernvraag is afhankelijk van de uitleg van enkele bepalingen uit de OMO-cao. Partijen verschillen van mening over die uitleg. Volgens vaste rechtspraak geldt voor de uitleg van een bepaling van een cao de zogeheten CAO-norm. Deze norm houdt in dat een bepaling van een cao moet worden uitgelegd naar objectieve maatstaven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn. Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de verschillende, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken. Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend. (Zie onder meer: Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:678, r.o. 3.4.2).
2.9
De kantonrechter is voorshands van oordeel dat cumulatie van gronden bij opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op basis van de OMO-cao is toegestaan. De kantonrechter legt hierna uit waarom zij dat vindt.
2.1
Vast staat dat in de OMO-cao cumulatie van grondslagen bij opeenvolgende tijdelijke arbeidsovereenkomsten nergens in de cao is verboden. In de tekst van de OMO-cao staat nergens dat het OMO als werkgever niet is toegestaan om aan een werknemer twee achtereenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aan te bieden op verschillende grondslagen of iets wat in die richting wijst. Gelet op de hiervoor weergegeven cao-norm, moet er dan ook in beginsel vanuit worden gegaan dat cumulatie van gronden bij opeenvolgende tijdelijke arbeidsovereenkomsten is toegestaan. Indien het wel de bedoeling was geweest om cumulatie te voorkomen, had het voor de hand gelegen om dit uitdrukkelijk in de tekst van de OMO-cao tot uitdrukking te brengen.
2.11
OMO heeft benadrukt dat uit de tekst van de OMO-cao volgt dat cumulatie in de hier bedoelde situatie wel mag, zolang (in het hier voorliggende geval) de maximale termijn van twee jaar niet wordt overschreden. In dit verband heeft OMO verwezen naar artikel B2 leden 4, 8 en 9 OMO-cao. In artikel B2 lid 8 OMO-cao is een beperking qua duur gekoppeld aan tijdelijke arbeidsovereenkomsten zoals opgesomd in lid 4. In lid 8 staat namelijk:
“De totale duur van elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd bedraagt ten hoogste twee jaar (…). Wordt de arbeidsovereenkomst nadien voortgezet dan geschiedt dit voor onbepaalde tijd.”Door de beperking qua duur, heeft OMO haar uitgangspunt gewaarborgd dat zij een terughoudend beleid voert op het punt van de aanbieding aan één werknemer van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (artikel B3 lid 1 OMO-cao) en in beginsel streeft naar arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd.
2.12
In artikel B2 lid 9 OMO-cao, in samenhang gelezen met de daarna weergeven ‘Toelichting’, is een uitbreiding van de tweejaarstermijn opgenomen. Ook uit artikel B2 lid 9 van de OMO-cao blijkt dat cumulatie wel is toegestaan. Lid 9 maakt namelijk een voortzetting op tijdelijke basis, voor medewerkers die zijn belast met werkzaamheden die voortvloeien uit de NPO-gelden, mogelijk na twee jaar. Uit de tekst van de in lid 4 onder a tot en met d en f vermelde grondslagen blijkt dat het niet mogelijk is om langer dan twee jaar te werken op eenzelfde grondslag. Doorwerken op tijdelijke basis na twee jaar kan dus alleen maar door een cumulatie van grondslagen. Dat de verlengingsmogelijkheid voor [eiseres] niet geldt omdat zij na 1 augustus 2021 is benoemd, doet aan dit principe niet af.
2.13
De stelling van [eiseres] dat uit het woord ‘telkens’ (dat bijvoorbeeld wel is opgenomen in artikel B2 lid 4 sub a OMO-cao en niet bij artikel B2 lid 4 sub b en d OMO-cao) moet worden opgemaakt dat cumulatie niet is toegestaan, kan gelet op het voorgaande niet overtuigen. Ook de door [eiseres] aangehaalde uitspraak van de (voormalige) commissie van beroep VO van 9 oktober 2009 (overgelegd als productie 8 bij dagvaarding) werpt geen ander licht op deze kwestie. Die uitspraak geeft namelijk geen antwoord op de vraag of cumulatie al dan niet is toegestaan, want die vraag was in die zaak niet aan de orde.
Conclusie
2.14
Gelet op het voorgaande is (met de op dit moment beschikbare gegevens en gelet op de huidige stand van zaken) voldoende aannemelijk dat de rechter oordelend in een bodemprocedure zal beslissen dat de (laatste tijdelijke) arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en OMO van rechtswege is geëindigd per [datum] 2023. Partijen hebben namelijk eerst een arbeidsovereenkomst gesloten voor de periode vanaf [datum] 2021 tot en met [datum] 2022 op grond van artikel B2 lid 4 sub b OMO-cao (wegens een voorziening in een tijdelijke vacature) en aansluitend een tweede arbeidsovereenkomst met ingang van [datum] 2022 tot en met [datum] 2023 op grond van artikel B2 lid 4 sub d OMO-cao (wegens een projectaanstelling).
2.15
Voor zover [eiseres] haar standpunt heeft gehandhaafd dat over deze tweede arbeidsovereenkomst geen (schriftelijke) overeenstemming is bereikt, volgt de kantonrechter haar niet in dat standpunt. Uit een door [eiseres] ondertekend beoordelingsverslag van 14 juni 2022 (productie 10 bij conclusie van antwoord) blijkt namelijk dat [eiseres] een contractverlenging op grond van artikel B2 lid 4 sub d OMO-cao is aangeboden onder verruiming van de arbeidsomvang en verhoging van de inschaling. Vast staat dat [eiseres] op de afgesproken basis heeft gewerkt vanaf [datum] 2022. Dat [eiseres] uiteindelijk de tweede arbeidsovereenkomst niet heeft ondertekend omdat daarin een foutief salaris was vermeld en er geen gecorrigeerd exemplaar is aangeboden, kan naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet tot de conclusie leiden dat er een stilzwijgende voortzetting van de eerste tijdelijke arbeidsovereenkomst heeft plaatsgevonden (met alle rechtsgevolgen van dien) zoals [eiseres] in punt 18 en verder van de dagvaarding heeft bepleit. Alleen de urenuitbreiding en loonsverhoging die zijn afgesproken en uitgevoerd, staan al aan die conclusie in de weg.
2.16
Vast staat dat OMO het einde van de tweede tijdelijke arbeidsovereenkomst bij brief van 26 juni 2023 correct heeft aangezegd. Tijdens de zitting is gebleken dat de door [eiseres] gestelde nietigheid van deze brief, niet in rechte door [eiseres] is ingeroepen. Gelet op de inmiddels verlopen vervaltermijn waarbinnen nietigheid moet worden ingeroepen, moet worden geconcludeerd dat de aanzegging rechtsgeldig heeft plaatsgevonden. De arbeidsrelatie tussen partijen is dus per [datum] 2023 geëindigd. Vast staat ook dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen daarna niet is voortgezet, in welke zin dan ook. Een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zoals [eiseres] betoogt, is dan ook niet tot stand gekomen.
2.17
Weliswaar hebben partijen, gelet op het goede functioneren van [eiseres] als assistent leerlingen binnen het SJL, aan het eind van het schooljaar 2022/2023 onderzocht of er toch nog een mogelijkheid is om de arbeidsrelatie tussen hen in het schooljaar 2023/2024 voort te zetten, maar die mogelijkheid is niet gevonden. OMO heeft tijdens de zitting toegelicht dat een voortzetting van het dienstverband in de praktijk niet mogelijk is, omdat [eiseres] niet vanaf het eerste uur inzetbaar is, terwijl het SJL in het schooljaar 2023/2024 de flexuren vanaf 08.30 uur aan de leerlingen aanbiedt. Van een assistent leerlingen wordt verlangd dat zij op één dag voor alle vijf de achtereenvolgende flexuren beschikbaar is. Het door [eiseres] voorgestelde compromis om vanaf 10.00 uur te starten met werken, heeft OMO afgewezen omdat [eiseres] dan lesuur één en twee niet kan geven. Dit zou op onoverkomelijke roosterproblemen stuiten. De kantonrechter vindt voorshands dat het OMO (SJL) vrij stond om het compromisvoorstel af te wijzen. OMO is immers het bevoegde gezag dat beslist over de invulling van het rooster binnen de school. De kantonrechter heeft bij haar standpunt meegewogen dat OMO de beslissing om de flexuren te vervroegen heeft genomen na een uitvoerige interne evaluatie, waarbij naast de MR ook de assistenten leerling betrokken zijn geweest.
2.18
De slotsom is dat de juridische basis ontbreekt voor toewijzing van een vordering tot wedertewerkstelling en betaling van het loon vanaf [datum] 2023, en dat die vorderingen dus moeten worden afgewezen. Omdat de hoofdvorderingen (wedertewerkstelling en betaling van het loon) worden afgewezen, worden ook de daarmee samenhangende nevenvorderingen (zoals wettelijke verhoging, wettelijke rente en dwangsommen) afgewezen.
Proceskosten
2.19
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten. Die kosten worden vastgesteld op € 793,00 aan salaris gemachtigde.

3.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
3.1
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
3.2
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding, aan de kant van OMO vastgesteld op € 793,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2023.