In deze zaak heeft de Staat der Nederlanden (ministerie van Financiën) verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een medewerker van de belastingdienst, [gedaagde], op basis van verwijtbaar handelen. De procedure begon met een verzoekschrift op 31 mei 2023, waarin de Staat stelde dat [gedaagde] zonder zakelijke redenen de systemen van de belastingdienst had geraadpleegd en ongeoorloofd informatie had gedeeld met derden, waaronder haar broer, die betrokken was bij criminele activiteiten. De mondelinge behandeling vond plaats op 5 september 2023, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] sinds 19 maart 2018 in dienst was bij de belastingdienst en dat er meldingen waren gedaan van mogelijke integriteitsschendingen. Na een onderzoek door het Onderzoeksbureau Integriteit Financiën (OIF) bleek dat [gedaagde] meerdere keren de systemen had geraadpleegd voor niet-zakelijke doeleinden en informatie had gedeeld met haar broer. De kantonrechter oordeelde dat dit handelen ernstig verwijtbaar was en dat de vertrouwensrelatie tussen de Staat en [gedaagde] ernstig was verstoord.
De kantonrechter heeft het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen, met de overweging dat [gedaagde] niet alleen de geheimhoudingsplicht had geschonden, maar ook onjuist had verklaard richting haar werkgever. De rechter verklaarde dat [gedaagde] geen recht had op een transitievergoeding, gezien de ernst van haar handelen. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met onmiddellijke ingang, en [gedaagde] werd veroordeeld in de proceskosten.