ECLI:NL:RBOBR:2023:4740

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
10537868 EJ VERZ 23-282
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst van een medewerker van de belastingdienst wegens schending van integriteit en geheimhouding

In deze zaak heeft de Staat der Nederlanden (ministerie van Financiën) verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een medewerker van de belastingdienst, [gedaagde], op basis van verwijtbaar handelen. De procedure begon met een verzoekschrift op 31 mei 2023, waarin de Staat stelde dat [gedaagde] zonder zakelijke redenen de systemen van de belastingdienst had geraadpleegd en ongeoorloofd informatie had gedeeld met derden, waaronder haar broer, die betrokken was bij criminele activiteiten. De mondelinge behandeling vond plaats op 5 september 2023, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] sinds 19 maart 2018 in dienst was bij de belastingdienst en dat er meldingen waren gedaan van mogelijke integriteitsschendingen. Na een onderzoek door het Onderzoeksbureau Integriteit Financiën (OIF) bleek dat [gedaagde] meerdere keren de systemen had geraadpleegd voor niet-zakelijke doeleinden en informatie had gedeeld met haar broer. De kantonrechter oordeelde dat dit handelen ernstig verwijtbaar was en dat de vertrouwensrelatie tussen de Staat en [gedaagde] ernstig was verstoord.

De kantonrechter heeft het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen, met de overweging dat [gedaagde] niet alleen de geheimhoudingsplicht had geschonden, maar ook onjuist had verklaard richting haar werkgever. De rechter verklaarde dat [gedaagde] geen recht had op een transitievergoeding, gezien de ernst van haar handelen. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met onmiddellijke ingang, en [gedaagde] werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer : 10537868
EJ VERZ : 23-282
Uitspraak : 26 september 2023
in de zaak van:
de Staat der Nederlanden (ministerie van Financiën),
zetelend in Den Haag,
verzoekster,
gemachtigde: mr. M.C. Nijholt,
tegen:
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. M.W.J.A. van der Molen-Platenburg.
Partijen worden hierna genoemd “de Staat” en “ [gedaagde] ”.

1.De procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift van 31 mei 2023 (ingekomen ter griffie op 2 juni 2023), met producties
1 tot en met 27;
- het verweerschrift met producties 1 tot en met 4;
- de reactie van de Staat van 16 augustus 2023 (ingekomen ter griffie op 17 augustus 2023) op het verweerschrift met productie 28;
- de brief van 30 augustus 2023 van [gedaagde] met nadere stukken.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 september 2023. Namens de Staat zijn verschenen mevrouw [A] en mevrouw [B] met voornoemde gemachtigde. [gedaagde] is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Tijdens de zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht. Beide gemachtigden hebben daartoe spreekaantekeningen overgelegd. Verder hebben partijen vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
1.3.
Na afloop van de mondelinge behandeling is een datum voor beschikking bepaald.

2.De feiten

In deze procedure zal - voor zover van belang - worden uitgegaan van de navolgende vaststaande feiten.
2.1.
[gedaagde] , geboren op [geboortedatum] 1993, is sinds 19 maart 2018 in dienst bij de Staat bij het directoraat-generaal belastingdienst op basis van een voltijds arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. [gedaagde] is werkzaam bij de directie Midden- en kleinbedrijf (MKB) van het directoraat-generaal belastingdienst als groepsfunctionaris E binnen de unit omzetbelasting, team 1. Het basissalaris van [gedaagde] bedraagt € 3.119,04 per maand, exclusief emolumenten. Per 1 april 2023 is het salaris met 3% verhoogd op grond van de op de arbeidsovereenkomst van toepassing zijnde cao Rijk 2022-2024.
Voorafgaand aan haar indiensttreding bij de Staat werkte [gedaagde] op uitzendbasis bij het onderdeel Klantinteractie- en Services (Belastingtelefoon) van de belastingdienst.
2.2.
Op 21 oktober 2022 is een melding gedaan bij het Meldpunt Integriteit Belastingdienst van mogelijke integriteitsschendingen door [gedaagde] . Gemeld is dat [gedaagde]
zonder zakelijke redenen de systemen van de belastingdienst heeft bevraagd, ongeoorloofd
informatie heeft gedeeld met derden en dat zij op de hoogte is van de criminele activiteiten
van haar broer, de heer [C] (verder: haar broer).
2.3.
Op 24 oktober 2022 heeft het Bureau Integriteit en Veiligheid van de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst, met toestemming van de officier van justitie, tapverslagen van (telefoongesprekken over de periode 22 april 2021 – 3 februari 2022) tussen [gedaagde] en haar broer gedeeld met het Onderzoeksbureau Integriteit Financiën (verder: OIF).
2.4.
Op 25 oktober 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen mevrouw [A] (regiodirecteur MKB), de heer [D] (regiodirecteur MKB), mevrouw [E] (adviseur arbeidsjuridische zaken) en [gedaagde] .
Aan [gedaagde] werd meegedeeld dat er een melding van een vermoedelijke integriteitsschending was binnengekomen ten aanzien van haar persoon. Aangegeven werd dat de melding onder andere inhield dat zij de systemen van de belastingdienst zou hebben geraadpleegd voor een ander doel dan voor het uitoefenen van de functie, dat zij informatie met derden zou hebben gedeeld en dat zij haar kennis ten aanzien van de belastingdienst adviserend aan derden zou hebben overgebracht. In reactie op de haar gemaakte verwijten heeft [gedaagde] tijdens het gesprek verklaard dat zij de systemen van de belastingdienst alleen voor haar werk raadpleegt, dat zij op de hoogte is van de regels die gelden voor het gebruik van de systemen en de Gedragscode Integriteit Rijk, dat zij geen informatie van de belastingdienst met derden deelt, dat zij ook niet door iemand onder druk is gezet en geen nevenwerkzaamheden verricht. [gedaagde] heeft verder verklaard dat zij in het systeem Beheer van Relaties (BvR) heeft gekeken om het adres van haar broer, die op dat moment in voorlopige hechtenis zat, te controleren. Met betrekking tot haar broer heeft [gedaagde] aangegeven dat hij is aangehouden voor het rijden zonder geldig rijbewijs, dat zij deels op de hoogte is van andere zaken die haar broer aangaan maar dat zij die informatie niet relevant acht voor de uitoefening van haar werkzaamheden en om die reden de situatie van haar broer niet heeft gemeld bij haar leidinggevende. Ook heeft [gedaagde] in dat gesprek verklaard dat zij in de systemen van de belastingdienst heeft gekeken naar aanleiding van een brief die zij van de belastingdienst had ontvangen en waarvan zij aan de afkomst twijfelde.
2.5.
Na het gesprek op 25 oktober 2022 heeft [gedaagde] haar laptop en telefoon ingeleverd en is zij naar huis gegaan. Bij brief van 25 oktober 2022 is [gedaagde] vervolgens geschorst tot (aanvankelijk) 31 december 2022 in verband met nader onderzoek naar de integriteitsschending.
2.6.
Bij brief van 2 november 2022 heeft [gedaagde] aangegeven dat het haar niet duidelijk is welke integriteitsregels zij zou hebben overtreden en wat haar verweten wordt. Zij heeft herhaald dat zij niet in BvR gekeken om het adres van haar broer te achterhalen maar om te achterhalen of het adres van haar broer wellicht gewijzigd was (dit naar aanleiding van een brief van de gemeente dat sprake was van een adresonderzoek) en dat zij de verkregen informatie uit de raadpleging ook niet heeft gedeeld met haar broer. Volgens [gedaagde] zit haar broer enkel wegens het rijden zonder geldig rijbewijs in voorlopige hechtenis en is dat niet relevant voor haar werkzaamheden. Over de ontvangen brief van de belastingdienst, waarvan zij twijfelde aan de echtheid, heeft [gedaagde] aangegeven dat zij deze brief heeft besproken met een collega die vervolgens in haar bijzijn de systemen van de belastingdienst heeft geraadpleegd om te zien of haar twijfels juist waren.
2.7.
Op 8 december 2022 is aan het OIF opdracht gegeven om te onderzoeken of sprake is van integriteitsschending(en) door [gedaagde] . Bij brief van dezelfde datum is [gedaagde] over dit onderzoek geïnformeerd.
2.8.
Op 11 december 2022 heeft [gedaagde] zich ziekgemeld. Uit de rapportage van de bedrijfsarts van 16 januari 2023 blijkt dat [gedaagde] een objectiveerbare medische aandoening heeft die is ontstaan na de schorsing van 25 oktober 2022.
2.9.
Op 15 december 2022 is aan [gedaagde] meegedeeld dat haar schorsing is verlengd tot 31 maart 2023.
2.10.
Bij e-mailbericht van 13 januari 2023 is [gedaagde] door het OIF uitgenodigd voor een gesprek.
2.11.
Op 16 januari 2023 is [gedaagde] op het spreekuur van de bedrijfsarts geweest. Door de bedrijfsarts is geconstateerd dat [gedaagde] reële medisch objectiveerbare klachten en
beperkingen heeft op basis waarvan haar ziekmelding kon worden gelegitimeerd. Naar het oordeel van de bedrijfsarts was [gedaagde] verder in staat om een constructief gesprek aan te gaan met de Staat.
2.12.
Op 26 januari 2023 heeft het gesprek met het OIF plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek heeft [gedaagde] onder andere erkend dat zij de systemen heeft geraadpleegd ten behoeve van haar broer. Voorts heeft zij verklaard dat zij hem algemene informatie heeft verstrekt die ook op de website van de belastingdienst te vinden is of die haar broer ook zou hebben gekregen als hij de Belastingtelefoon zou hebben gebeld. [gedaagde] heeft voorts nogmaals aangegeven dat zij transparant is over het delen van informatie aangaande haar privéleven, mits het raadvlakken heeft met het werk. Volgens [gedaagde] heeft de situatie van haar broer geen raakvlakken met het werk, omdat zij dacht dat hij was aangehouden wegens het rijden zonder geldig rijbewijs maar achteraf bezien vindt [gedaagde] dat zij bij haar leidinggevende wel melding had kunnen maken van de aanhouding van haar broer. Tot slot heeft [gedaagde] in het gesprek verklaard dat zij geen informatie voor haar broer had moeten opzoeken en dat zij de belastingdienst niet heeft willen benadelen.
2.13.
Op 8 maart 2023 heeft het OIF het onderzoek naar [gedaagde] afgerond en de bevindingen gepresenteerd in een rapport. Uit het onderzoeksrapport blijkt dat het OIF tot de conclusie is gekomen dat [gedaagde] de systemen van de belastingdienst een aantal keren voor niet-zakelijke doeleinden heeft geraadpleegd om het adres van haar broer tijdens zijn detentie te achterhalen en om te achterhalen wie nog op het huisadres van haar broer stond ingeschreven. Verder wordt in het rapport geconcludeerd dat [gedaagde] in de systemen heeft gekeken of er aangifte is gedaan voor het bedrijf van haar broer ( [bedrijfsnaam] ) en of er aangaande haar broer schulden staan geregistreerd en of er aanwijzingen zijn of er een controle gepland staat.
Ook heeft het OIF geconcludeerd dat [gedaagde] informatie, die zij uit de systemen van de belastingdienst heeft verkregen, heeft gedeeld met haar broer en dat zij daarnaast fiscaal-inhoudelijke informatie met hem heeft gedeeld. Deze informatie is gedeeltelijk terug te vinden op de website van de belastingdienst met uitzondering van de door [gedaagde] verstrekte informatie over controles. Volgens het OIF is niet gebleken dat [gedaagde] (verboden) nevenwerkzaamheden heeft verricht voor het bedrijf van haar broer. Tot slot is het OIF van oordeel dat het aannemelijk is [gedaagde] op de hoogte is van de mogelijk strafbare activiteiten van haar broer maar dat zij niet wilde delen wat zij daar exact over weet.
2.14.
Bij brief van 20 maart 2023 is de aan [gedaagde] opgelegde schorsing voor een tweede maal verlengd, te weten tot en met 30 juni 2023.
2.15.
Op 27 maart 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden over het onderzoeksrapport van het OIF tussen het management van MKB/ [woonplaats] en [gedaagde] . Tijdens dit gesprek heeft [gedaagde] een aantal kritische kanttekeningen geplaatst bij de onderzoeksbevindingen van het OIF. [gedaagde] heeft onder meer aangevoerd dat zij de systemen heeft geraadpleegd ten behoeve van haar broer, nadat een oudere, ervaren collega hetzelfde had gedaan toen zij hem had benaderd over een brief die zij had ontvangen van de belastingdienst. Volgens [gedaagde] blijkt hieruit dat haar handelen gebruikelijk is binnen de belastingdienst. Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij twijfelt aan de juistheid van het tapverslag van het gesprek van 21 april 2021 waarin zij informatie heeft gedeeld met haar broer over eventuele controles van de belastingdienst omdat zij niet weet op basis van welke criteria wordt besloten een controle uit te voeren. Voorts heeft zij nogmaals expliciet bevestigd dat zij geen informatie heeft gedeeld over de werkwijze van de belastingdienst bij controles en dat zij ook geen informatie heeft verstrekt aan haar broer over de vraag of de belastingdienst voornemens is een controle uit te voeren ten aanzien van zijn persoon of bedrijf.
Tijdens het gesprek heeft [gedaagde] tot slot vermeld dat tegen haar een strafrechtelijk onderzoek is ingesteld en dat zij door de FIOD is verhoord.
2.16.
Op 12 mei 2023 heeft een laatste gesprek plaatsgevonden tussen [gedaagde] en de Staat. Tijdens dit gesprek is nogmaals gesproken over het raadplegen van de systemen, de informatie die [gedaagde] aan haar broer zou hebben verstrekt, is nogmaals ingezoomd op de relatie tussen [gedaagde] en haar broer en zijn vragen gesteld over contante gelden van haar broer.
2.17.
Op 31 mei 2023 heeft de Staat een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend.

3.Het verzoek

3.1.
De Staat verzoekt bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] te ontbinden primair wegens verwijtbaar handelen (e-grond), subsidiair wegens een ernstig verstoorde arbeidsverhouding (g-grond), meer subsidiair wegens een combinatie van omstandigheden (i-grond).
II. bij ontbinding op de e-grond bij het bepalen van de einddatum van de arbeidsovereenkomst op grond van verwijtbaar handelen geen rekening te houden met de opzegtermijn en de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden;
III. bij ontbinding op de g-grond of de i-grond rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking;
IV. voor recht te verklaren dat [gedaagde] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten en dientengevolge geen recht heeft op een transitievergoeding ten laste van de Staat;
V. bij toekenning van een transitievergoeding een termijn vast te stellen binnen welke de Staat de bevoegdheid heeft het onderhavige verzoek in te trekken.
VI. [gedaagde] te veroordelen in de (na)kosten van de onderhavige procedure.
3.2.
De Staat legt daaraan - verkort weergegeven - het volgende ten grondslag.
[gedaagde] heeft één of meerdere keren zonder zakelijk doel de systemen van de belastingdienst geraadpleegd en/of een of meerdere keren in strijd met de ambtelijke geheimhoudingsplicht informatie gedeeld met haar broer. Daarnaast heeft [gedaagde] op verschillende momenten onjuist verklaard richting haar werkgever en/of ten onrechte relevante informatie niet, niet meteen of onvolledig gedeeld. Voor het uitoefenen van een functie bij de Staat in het algemeen, en bij de belastingdienst in het bijzonder, geldt dat de kernwaarden integriteit, professionaliteit en betrouwbaarheid van groot belang zijn en hoog in het vaandel staan. Ook van [gedaagde] mag een hoge mate van betrouwbaarheid, integriteit en zorgvuldigheid worden verwacht en mag worden verwacht dat zij onkreukbaar is. [gedaagde] wist, dan wel behoorde te weten, dat raadpleging van de systemen van de belastingdienst voor niet-zakelijke doeleinden en het onbevoegd buiten de beveiligde werkomgeving brengen van de verkregen gegevens niet geoorloofd is. De [gedaagde] verweten gedragingen leveren elk op zich, maar ook in samenhang beschouwd, verwijtbaar handelen of nalaten van [gedaagde] op zodanig dat sprake is van een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
Subsidiair is sprake van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. [gedaagde] heeft bij herhaling absoluut onaanvaardbaar gedrag laten zien. Door haar gedrag en onjuiste en/of onvolledige verklaringen over dat gedrag kan de Staat haar niet meer vertrouwen. Voorts is de houding van [gedaagde] ten aanzien van de situatie een bijkomende bron van zorg. Niet alleen heeft [gedaagde] tegenover haar werkgever herhaaldelijk onjuist en/of onvolledig verklaard, zij blijft de ernst van de situatie niet inzien.
Meer subsidiair is sprake van een combinatie van omstandigheden die meebrengt dat voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet van de Staat kan worden gevergd.
De persoonlijke omstandigheden van [gedaagde] wegen niet op tegen de aard en de ernst van het door haar vertoonde gedrag. Herplaatsing ligt niet in de rede, dan wel is binnen een redelijke termijn niet aan de orde. Omdat de gedragingen van [gedaagde] raken aan de kern van het dienstverband met de Staat is sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen van [gedaagde] en komt aan haar geen transitievergoeding toe. Het opzegverbod is niet van toepassing omdat geen van de aan het ontbindingsverzoek ten grondslag liggende gedragingen is te relateren aan ziekte.
4. Het verweer
4.1.
[gedaagde] heeft - samengevat - het volgende verweer gevoerd.
Er is sprake van een opzegverbod. Uit de spreekuurrapportages van de bedrijfsarts blijkt dat sprake is van ziekte op basis van medisch objectiveerbare gronden, die veroorzaakt zijn door de ontstane situatie sinds 25 oktober 2022. Haar ziekmelding is een gevolg van de handelwijze van de Staat en kan niet los worden gezien van de verwijten die haar worden gemaakt.
[gedaagde] erkent dat zij in de systemen van de belastingdienst heeft gekeken en dat zij dat strikt genomen niet zonder toestemming had mogen doen. Het verwijt dat haar wordt gemaakt wordt echter zeer zwaar aangezet. Door het OIF is bevestigd dat zij enkel in de systemen heeft gekeken om haar broer te helpen en dat daar geen andere reden of motief aan ten grondslag heeft gelegen. Het gaat ook niet om belastingtechnisch gevoelige informatie, maar om informatie die derden ook verkregen zouden hebben gekregen indien daar bij de belastingdienst om zou zijn gevraagd. Verder gaat het om informatie aangaande haar familie en niet over derden of willekeurige burgers. Het is gebruikelijk dat medewerkers bij de belastingdienst in de systemen kijken voor een ander doel dan een zakelijk doel. Strikt genomen heeft zij door het delen van de informatie met haar broer gehandeld in strijd met haar geheimhoudingsplicht. Ook dit verwijt wordt zwaar aangezet omdat de informatie ook aan haar broer zou zijn verstrekt indien hij zelf de belastingtelefoon zou hebben gebeld. Haar wordt verder verweten dat zij informatie zou hebben gedeeld over de werkwijze van de inspecteur bij een mogelijke controle. Het tapverslag van 22 april 2021 is echter deels een samenvatting en geen letterlijke weergave van hetgeen er is gezegd. Ondanks haar herhaalde verzoek is de originele tap niet beluisterd. Uit het oogpunt van zorgvuldigheid had dit wel dienen te gebeuren. Zij blijft er bij dat zij geen informatie aan haar broer heeft verstrekt over de werkwijze bij controles en dat zij de belangen van de dienst niet heeft geschaad of benadeeld. Ook het verwijt dat zij onjuiste verklaringen zou hebben afgelegd wordt zwaar aangezet. Dat zij op 25 oktober 2022 niet volledig is geweest in haar verklaring is het gevolg van het feit dat zij totaal overvallen was en niet duidelijk was wat haar exact werd verweten. Pas tijdens het gesprek met het OIF op 26 januari 2023 is haar dit voor het eerst echt duidelijk gemaakt en ook toen werd zij overvallen met (voor haar) nieuwe informatie. Zij heeft zich ook nooit gerealiseerd dat zij melding had moeten doen over haar broer. Zij is niet verantwoordelijk voor zijn gedragingen. Het inzien in de systemen van de belastingdienst voor niet zakelijke doeleinden en het delen van verkregen informatie met derden, is ook niet van een zo ernstige aard dat gesteld kan worden dat als gevolg daarvan de arbeidsverhouding ernstig en duurzaam verstoord is geraakt. Dat zij tot op zekere hoogte weet heeft gehad van de mogelijke strafrechtelijk activiteiten van de broer en daar niets over heeft gezegd, rechtvaardigt evenmin de conclusie dat de arbeidsverhouding als gevolg daarvan ernstig en duurzaam zou zijn verstoord. Hetgeen haar broer wordt verweten staat los van haar en haar werk en kan haar niet worden tegengeworpen. Ook is geen sprake van een combinatie van de omstandigheden die maken dat van de Staat niet gevergd kan worden om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Eerst drie maanden na de schorsing is het onderzoek naar de verweten gedragingen gestart, waarbij zij al die tijd in onzekerheid verkeerde. Betwist wordt dat er geen herplaatsingsmogelijkheden zijn. Primair verzoekt zij dan ook het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wijzen met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
4.2.
Wordt de arbeidsovereenkomst toch ontbonden dan verzoekt zij om rekening te houden met de voor haar geldende opzegtermijn en de Staat te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding van € 10.575,09 bruto en een billijke vergoeding van € 26.000,00, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
5. De beoordeling
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden en zo ja, of aan [gedaagde] een vergoeding moet worden toegekend.
Uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daarvoor een redelijke grond is, herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt en er geen opzegverbod geldt.
5.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter is de Staat ontvankelijk in zijn verzoek nu het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod. Hoewel [gedaagde] arbeidsongeschikt is staat dit niet aan ontbinding in de weg omdat het verzoek van de Staat geen verband houdt met de ziekte van [gedaagde] . Het verzoek is er immers op gebaseerd dat [gedaagde] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld dan wel dat door haar toedoen de arbeids-verhouding tussen partijen ernstig verstoord is geraakt. Uit niets blijkt dat de aan het ontbindingsverzoek ten grondslag liggende gedragingen van [gedaagde] zijn te relateren aan ziekte.
ontbinding arbeidsovereenkomst
5.3.
De Staat voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding primair is gelegen in ernstig verwijtbaar handelen. Kern van het verwijt aan het adres van [gedaagde] is dat zij een of meerdere keren zonder zakelijk doel de systemen van de belastingdienst heeft geraadpleegd en/of een of meerdere keren in strijd met de ambtelijke geheimhoudingsplicht informatie heeft gedeeld met haar broer, dat zij op verschillende momenten onjuist heeft verklaard richting werkgever en/of ten onrechte relevante informatie niet, niet meteen of onvolledig heeft gedeeld met haar werkgever.
5.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door de Staat naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onder e BW. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.5.
[gedaagde] heeft erkend dat zij drie keer de systemen van de belastingdienst voor niet zakelijke doeleinden heeft ingezien. Gesteld noch gebleken is dat sprake was van een beroepsmatige reden voor [gedaagde] om deze gegevens te bekijken. Ook heeft [gedaagde] erkend dat zij de door haar uit de belastingdienstsystemen gehaalde informatie heeft gedeeld met derden (in casu haar broer). Vast staat dat [gedaagde] hiertoe zonder opdracht of zakelijke reden is overgegaan. Hieruit volgt dat [gedaagde] niet bevoegd was deze informatie te delen.
5.6.
Het verweer van [gedaagde] dat zij heeft gehandeld vanuit een hulpvraag en dat het gaat om informatie die haar broer zelf ook had kunnen opvragen wordt verworpen. De verwijtbaarheid zit in het feit dat [gedaagde] zonder opdracht en/of zakelijke reden de systemen van de belastingdienst heeft ingezien en dat zij vervolgens informatie (die zij niet mag hebben) met haar broer heeft gedeeld. Zelfs als de broer zelf die informatie had kunnen opvragen dan maakt dat nog niet dat [gedaagde] , zonder opdracht (van de Staat, niet van haar broer) of zakelijke reden die informatie over een ander uit de systemen mag halen. Of dat nu haar broer is of wie dan ook.
5.7.
De kantonrechter overweegt dat het feit dat [gedaagde] bij een overheidsorganisatie werkt met zich meebrengt dat hoge eisen aan haar integriteit gesteld mogen worden. Van de medewerkers van de belastingdienst mag een hoge mate van professionaliteit, betrouwbaarheid, zorgvuldigheid en integriteit worden verwacht. Dat volgt ook uit de omstandigheid dat deze kernwaarden in de Ambtenarenwet, in de van toepassing zijnde Gedragscode Integriteit Rijk en in het personeelsreglement van het ministerie van Financiën expliciet zijn vastgelegd. [gedaagde] heeft niet betwist dat zij bekend was met het belang van deze kernwaarden en gelet op de duur van haar dienstverband mag zij hiermee ook bekend worden geacht. Naleving van deze kernwaarden is essentieel voor het waarborgen van het vertrouwen dat burgers en ondernemingen in de belastingdienst mogen stellen. Van iedere werknemer van de belastingdienst, en dus ook van [gedaagde] , wordt een grote persoonlijke integriteit verwacht.
Los daarvan geldt dat door de Staat voorts onweersproken is gesteld dat binnen de belastingdienst een harde regel geldt dat zaken en gegevens van familieleden of bekenden niet mogen worden behandeld. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] hiervan niet op de hoogte was.
5.8.
Ook het verweer van [gedaagde] dat het binnen de belastingdienst gebruikelijk is om de systemen te gebruiken voor een ander doel dan de uitoefening van de functie slaagt niet.
De Staat heeft dit gemotiveerd betwist. Voorts heeft de Staat de collega (die volgens [gedaagde] eveneens de systemen zou hebben geraadpleegd) op 1 juni 2023 gehoord. De betreffende collega heeft ontkend de systemen ten behoeve van [gedaagde] te hebben geraadpleegd. Andere concrete voorbeelden waaruit zou kunnen blijken dat het gebruik van de systemen voor niet-zakelijke doeleinden binnen de belastingdienst gemeengoed is heeft [gedaagde] , ook ter zitting, niet gegeven. Zij heeft, zonder nadere onderbouwing, enkel aangevoerd dat men op de werkvloer wel eens hoort dat collega’s in de systemen kijken ook als het niet relevant is voor de functie.
5.9.
Wat betreft het verwijt van de Staat dat [gedaagde] onjuist heeft verklaard heeft [gedaagde] ter zitting aangevoerd dat zij niet onjuist heeft verklaard maar dat zij nader heeft verklaard. Zij heeft voorts aangevoerd dat zij zaken die haar niet hebben belemmerd in haar werkzaamheden niet aan haar werkgever heeft verteld en dat zij slechts een luisterend oor voor haar broer is geweest. Ook dit verweer wordt verworpen.
Naar het oordeel van de kantonrechter is wel degelijk sprake van onjuist verklaren door [gedaagde] . Zo heeft zij in eerste instantie meermaals verklaard dat zij de systemen van de belastingdienst alleen voor haar werkzaamheden gebruikt en dat zij geen informatie met derden deelt terwijl zij later heeft erkend dat zij dat wel heeft gedaan. Het onjuist verklaren door [gedaagde] raakt haar betrouwbaarheid. Het verweer van [gedaagde] dat zij enkel een luisterend oor heeft geboden aan haar broer houdt evenmin stand. Uit de overgelegde tapverslagen blijkt dat [gedaagde] onder andere concrete informatie aan haar broer heeft verstrekt over hoe te handelen naar aanleiding van de door ING aan haar broer gestelde vragen over de herkomst van de contante stortingen van € 56.880,-. Op de vraag van haar broer hoe hij de herkomst van de contante stortingen moet verklaren vertelt [gedaagde] hem precies wat hij moet zeggen (pagina 2 van 3 van bijlage 12 van productie 7 verzoekschrift). Zo staat o.a. te lezen dat [gedaagde] tegen haar broer zegt: “
Je moet gewoon zeggen, ik ben begonnen met een onderneming per 1 januari 2020. (...) Vervolgens moet je zeggen ben ik toegetreden in een VOF (...). En je moet gewoon zeggen dat je veel met particulieren werkt. (...) Omdat je gewoon horren maakt moet je gewoon zeggen dat je heel veel contant hebt ontvangen. (...) Je moet zeggen dat je een goede periode hebt gehad vanwege de corona.
Verder staat op pagina 3 van 3 van voornoemde bijlage te lezen dat [gedaagde] zegt “
Laat ze de twijfel krijgen of zo (...) en Je moet gewoon zeggen alsof je dom bent. Zo moet je het doen.
Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit de overgelegde stukken dan ook dat [gedaagde] meer heeft gedaan dan het enkel bieden van een luisterend oor aan haar broer.
5.10.
Ten aanzien van het verwijt van de Staat dat [gedaagde] haar werkgever niet heeft geïnformeerd en onvoldoende openheid van zaken heeft gegeven heeft [gedaagde] tijdens de zitting erkend dat zij tijdens haar verhoor op 25 oktober 2022 niet heeft gemeld dat haar broer in volledige beperking in detentie zat terwijl zij daarvan wel op de hoogte was. Gelet op de hiervoor onder 5.7. genoemde kernvoorwaarden valt haar dit zwaar aan te rekenen. Met de Staat is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] feitelijke informatie over de aanhouding, de verdenkingen en haar relatie met haar broer had kunnen delen met haar werkgever zonder de belangen van haar broer te schaden. Dat, zoals [gedaagde] aanvoert, mogelijke criminele activiteiten van haar broer tegen haar worden gebruikt blijkt uit niets. Het gaat in onderhavige procedure enkel en alleen over het eigen handelen/nalaten van [gedaagde] . Tot slot staat eveneens vast dat [gedaagde] de Staat in eerste instantie niet heeft geïnformeerd over het strafrechtelijk onderzoek naar haar. Door geen openheid van zaken te geven maakt [gedaagde] (opnieuw) een inbreuk op haar integriteit. Dat [gedaagde] , zoals zij stelt, al maanden geen contact meer met haar leidinggevende had betekent niet dat het voor haar onmogelijk was haar werkgever te informeren. [gedaagde] had haar leidinggevende telefonisch dan wel schriftelijk per brief of e-mail op de hoogte kunnen stellen.
5.11.
Naar het oordeel van de kantonrechter moet het handelen van [gedaagde] worden gekwalificeerd als ernstig verwijtbaar. [gedaagde] had op grond van haar functie bij de belastingdienst toegang tot vertrouwelijke gegevens en zij heeft onbevoegd en meermaals die informatie met haar broer gedeeld. Voorts heeft zij op verschillende momenten onjuist verklaard richting haar werkgever en ten onrechte relevante informatie niet (meteen) of onvolledig gedeeld. Het handelen van [gedaagde] raakt de kern van het goed werknemerschap en het goed ambtenaarschap. [gedaagde] heeft zodanig verwijtbaar gehandeld dat van de Staat in de geschetste omstandigheden redelijkerwijs dan ook niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.12.
De kantonrechter zal het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e-grond dan ook toewijzen en de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 9, onderdeel b, BW ontbinden met ingang van heden. Nu de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden wegens (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van [gedaagde] ligt herplaatsing niet in de rede.
5.13.
In artikel 7:673 lid 7 onder c BW is bepaald dat een transitievergoeding niet verschuldigd is indien de arbeidsovereenkomst eindigt als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer. Zoals hiervoor al is beschreven, is daarvan sprake. [gedaagde] heeft dan ook geen aanspraak op een transitievergoeding. De door de Staat verzochte verklaring voor recht op dit punt zal worden toegewezen.
5.14.
Voor toekenning van een door [gedaagde] verzochte billijke vergoeding ziet de kantonrechter geen aanleiding. Gelet op artikel 7:671b lid 9, onderdeel c, BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De situatie dat een werkgever ernstig verwijtbaar handelt, zal zich alleen voordoen in uitzonderlijke gevallen en als een werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt. Daarvan is in onderhavig geval geen sprake. Anders dan [gedaagde] stelt, is naar het oordeel van de kantonrechter niet gebleken dat de Staat doelbewust naar beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft gestreefd. Het is [gedaagde] geweest die meermalen de systemen van de belastingdienst voor niet-zakelijke doeleinden heeft geraadpleegd, de geheimhoudingsplicht heeft geschonden, onjuist heeft verklaard en de Staat ten onrechte niet heeft geïnformeerd en onvoldoende openheid van zaken heeft gegeven. Ook is niet juist dat de Staat pas drie maanden na de schorsing van [gedaagde] opdracht heeft gegeven aan het OIF tot het verrichten van een onderzoek. De onderzoeksopdracht is op 8 december 2022 aan het OIF verleend en direct daarna is het onderzoek gestart. Dat het onderzoek onzorgvuldig is verricht door [gedaagde] informatie te onthouden is door de Staat gemotiveerd weerlegd. [gedaagde] heeft niet weersproken dat zij tijdens het gesprek op 26 januari 2023 is geïnformeerd over de tapverslagen, dat haar citaten uit de tapverslagen zijn voorgehouden, dat zij de op dat moment relevante tapverslagen heeft kunnen lezen, dat zij op een later moment alle tapverslagen heeft ontvangen en dat zij hierop heeft kunnen reageren in de gesprekken op 27 maart 2023 en 12 mei 2023.
5.15.
Nu aan de ontbinding geen vergoeding wordt verbonden hoeft de Staat niet in de gelegenheid te worden gesteld het verzoek in te trekken.
5.16.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van heden;
6.2.
verklaart voor recht dat [gedaagde] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten en daarom geen recht heeft op een transitievergoeding;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Staat gevallen en vastgesteld op € 128,- aan griffierecht en € 793,- aan salaris gemachtigde;
6.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.M.T. Franke, kantonrechter, en op 26 september 2023 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.