ECLI:NL:RBOBR:2023:4738

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
01/330423-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en zware mishandeling; bewezenverklaring voorhanden hebben elektrisch stroomstootwapen

Op 27 september 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De tenlastelegging betrof een schietincident op 7 december 2021 in Eindhoven, waarbij de verdachte zou hebben geprobeerd een slachtoffer van het leven te beroven door met een vuurwapen op hem te schieten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. Dit besluit is gebaseerd op de inconsistenties in de verklaringen van het slachtoffer en getuigen, waardoor de betrouwbaarheid van hun verklaringen in twijfel werd getrokken. Ondanks aanwijzingen dat er een confrontatie heeft plaatsgevonden, kon niet worden vastgesteld dat de verdachte de schutter was.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het voorhanden hebben van een elektrisch stroomstootwapen (taser). De rechtbank oordeelde dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kon worden verklaard, aangezien de verdachte zelf had verklaard dat er een taser in zijn woning lag. De rechtbank legde een geldboete van € 550,- op, subsidiair 11 dagen hechtenis, en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waarop de vordering betrekking had. De rechtbank heeft ook beslist dat het in beslag genomen stroomstootwapen onttrokken wordt aan het verkeer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.330423.21
Datum uitspraak: 27 september 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1970] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 september 2023.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 februari 2022. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 13 september 2023 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
Hij op of omstreeks 7 december 2021 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet, meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen heeft geschoten op, althans in de richting van, die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan deze [slachtoffer] in zijn arm/elleboog en/of (onder)rug (ter hoogte van ter plaatste van de tussenwervelschijf lumbaal, nummer 3-4) is geraakt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 december 2021 te Eindhoven aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten twee, althans een schotwond(en) en/of een (stuk) kogel in de rug (bij/tussen/in de ruggenwervel, (ter hoogte van ter plaatste van de tussenwervelschijf lumbaal, nummer 3-4) ) en/of in zijn arm/elleboog, heeft toegebracht door op, althans in de richting van die [slachtoffer] , meerdere malen, althans eenmaal te hebben geschoten met een vuurwapen.
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op of omstreeks 7 december 2021 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] ,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen heeft geschoten op, althans in de richting van, die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan deze [slachtoffer] in zijn arm/elleboog en/of (onder)rug (ter hoogte van ter plaatste van de tussenwervelschijf lumbaal, nummer 3-4) is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
T.a.v. feit 2:
Hij op of omstreeks 8 december 2021 te Eindhoven een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak - feit 1.

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
De volgende overwegingen liggen aan de vrijspraak ten grondslag.
Vaststaat dat [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) op 7 december 2021 in de avond te Eindhoven is neergeschoten. [getuige] (een vriend van [slachtoffer] , hierna: [getuige] ) was hierbij aanwezig. [slachtoffer] is door twee kogels geraakt als gevolg waarvan hij opgenomen is geweest in het ziekenhuis. [slachtoffer] heeft het schietincident overleefd.
[partner van slachtoffer] was op dat moment de partner van [slachtoffer] . [schoonmoeder van slachtoffer] (hierna: [schoonmoeder van slachtoffer] ) is haar moeder en was dus de schoonmoeder van [slachtoffer] . Verdachte is de partner van [schoonmoeder van slachtoffer] . Uit het dossier blijkt van een langlopend familieconflict tussen [schoonmoeder van slachtoffer] en [slachtoffer] . [slachtoffer] wordt door [schoonmoeder van slachtoffer] verantwoordelijk gehouden voor onder meer het gooien van een brandbom en kleding over de schutting van de woning van verdachte en het leksteken van banden in de periode voorafgaand aan het schietincident. Ook zouden er volgens [schoonmoeder van slachtoffer] – daags voor het schietincident – meerdere bedreigingen zijn geuit door [slachtoffer] . Ter terechtzitting van 13 september 2023 heeft verdachte verklaard dat hij mede als gevolg van eerdere incidenten en de bedreigingen iedere avond een rondje langs zijn perceel en zijn verderop gelegen garageboxen liep.
Op basis van telefonische contacten tussen [partner van slachtoffer] , [schoonzus van slachtoffer] (de zus van [partner van slachtoffer] ), [schoonzus 2 van slachtoffer] (de zus van [partner van slachtoffer] ), [schoonmoeder van slachtoffer] , [persoon] (een kennis van de familie) en verdachte ontstaat de indruk dat verdachte is gewaarschuwd dat [slachtoffer] op 7 december 2021 in de avond zijn kant op zou komen. Vervolgens is verdachte in de buurt van zijn woning rond gaan lopen, zo blijkt uit zijn telefoongegevens. [slachtoffer] is ook rondom dit tijdstip neergeschoten vlakbij de woning van verdachte en [schoonmoeder van slachtoffer] .
De rechtbank constateert dat [slachtoffer] op essentiële punten wisselend heeft verklaard. Dit doet afbreuk aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen. Volgens [slachtoffer] was het toevallig dat hij zich die avond in de omgeving van het woonadres van verdachte en [schoonmoeder van slachtoffer] bevond, hetgeen de rechtbank in het licht van de eerdergenoemde telefonische contacten in samenhang met het familieconflict onaannemelijk acht. In eerste instantie schetste [slachtoffer] het beeld van een beroving. In het ziekenhuis zegt [slachtoffer] dat hij niet gezien heeft wie hem neergeschoten heeft. Pas in een later verhoor verklaart [slachtoffer] dat hij drie mannen uit de voortuin van verdachte zag komen en dat verdachte hem heeft neergeschoten. Ook [getuige] verklaart wisselend. Hij heeft het wel in beide verklaringen over twee personen. [getuige] geeft een signalement van de dader dat niet past bij verdachte. Als uiteindelijk aan [getuige] een foto van verdachte wordt getoond geeft hij aan dat de man op de foto een beetje lijkt op de schutter. Daarna zegt hij dat het dezelfde man is. De rechtbank acht ook deze herkenning niet betrouwbaar.
Ondanks dat het er sterk op lijkt dat het tot een confrontatie is gekomen tussen (de groep van) verdachte enerzijds en [slachtoffer] en [getuige] anderzijds en er tal van feiten omstandigheden zijn die in de richting van verdachte wijzen, kan niet worden vastgesteld dat verdachte de schutter is geweest. Er bestaat een mogelijkheid dat een ander heeft geschoten. Hij dient dan ook van het onder 1 tenlastegelegde integraal te worden vrijgesproken.

Bewijswaardering – feit 2.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken.
A.
De bewijsmiddelen
01.
Het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, met nummer PL2100-2021271905-28 (pagina 53), inhoudende de bevindingen van de verbalisanten, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Wij, verbalisanten, hoorden de verdachte verklaren dat er in zijn woning een taser lag in de keukenla.
02.
Het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, met nummer PL2100-2021271905-40 (pagina 68), inhoudende de bevindingen van de verbalisant, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op 8 december 2021 was ik, verbalisant Holland, belast met een doorzoeking van de woning gelegen aan de Dadelstraat 30 in Eindhoven.
Door collega [verbalisant] werd in ruimte 2, in een la een taser aangetroffen. Deze taser is in beslag genomen.
03.
Het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, met nummer PL2100-2021271905-41 (pagina 177), inhoudende de bevindingen van de verbalisant, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Ik, verbalisant, herkende het ambtshalve als zijnde een stroomstootwapen.
Ik, verbalisant, zag dat op de zijkant de tekst 12000K Volt stond, hiermee wordt 12.000 Kilo Volt bedoeld.
Ik, verbalisant, zag dat aan de voorzijde een 2 zogenaamde electroden zaten.
Ik, verbalisant, zag dat op de bovenzijde 1 zwart knopje zat.
Ik, verbalisant, hoorde dat wanneer ik deze knop omhoog drukte en de rode knop indrukte dat de aan de voorzijde genoemde electroden begonnen te knetteren.
Ik, verbalisant, voelde dat ik 2 keer kon duwen voordat het knopje in de bovenste stand zat en zag dat er een klein rood lampje ging branden boven dit knopje.
Ik, verbalisant, zag dat aan de achterzijde van het stroomstootwapen een 2 tal electroden zaten waarmee het stroomstootwapen kon worden opgeladen.
Ik, verbalisant, heb middels het Kennissysteem Wet Wapens en Munitie dit stroomstootwapen gecategoriseerd en hieruit kwam onderstaande strafbaarstelling:
Elektrisch stroomstootwapen categorie 2 lid 5 Wet Wapens en Munitie welke strafbaar
is gesteld in artikel 26 lid 1 Wet Wapens en Munitie jo artikel 55 lid 3a Wet Wapens
en Munitie.
Dit voorwerp is een handwapen waarmee door een elektrische stroomstoot personen
weerloos kunnen worden gemaakt en/of pijn kan worden toegebracht, niet zijnde een
medisch hulpmiddel. De vrijstelling als bedoeld in artikel 21 RWM is niet van toepassing.
----------------------
Wanneer hiervoor is verwezen naar een proces-verbaal van politie is - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
B.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte een wapen van categorie II onder 5° (een taser) voorhanden heeft gehad. Voor een bewezenverklaring van het ‘voorhanden hebben’ van een wapen is van belang dat sprake is geweest van een meerdere of mindere mate van bewustheid (wetenschap) bij de verdachte omtrent de aanwezigheid daarvan. Ook moet verdachte de beschikkingsmacht hebben gehad over het wapen. Bij zijn aanhouding heeft verdachte desgevraagd geantwoord dat er in zijn woning een taser lag in de keukenlade. Deze taser is bij de doorzoeking van de woning van verdachte inderdaad aangetroffen in een lade in de keuken. Dat verdachte – zoals door de verdediging ter terechtzitting is betoogd – heeft verklaard dat de taser van zijn partner is en dat hij niet precies zou hebben geweten in welke keukenlade de taser lag, doet aan zijn wetenschap van de aanwezigheid van de taser niets af. Ook leidt dit niet tot de conclusie dat verdachte daardoor niet de beschikkingsmacht over de taser zou hebben gehad. Hij had de taser op ieder moment ter hand kunnen nemen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de inhoud van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, in onderling (tijds)verband en samenhang bezien, en op grond van de inhoud van het vorenoverwogene, is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Hij op 8 december 2021 te Eindhoven een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een geldboete ter hoogte van € 700,- subsidiair 14 dagen hechtenis geëist.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een elektrisch stroomstootwapen (taser) voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van een dergelijk wapen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en maakt een inbreuk op de rechtsorde. Het is een feit van algemene bekendheid dat het bezit van wapens regelmatig tot het gebruik daarvan leidt.
Bij de oplegging van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. Voor het voorhanden hebben van een wapen van categorie II onder 5° geldt als oriëntatiepunt een geldboete ter hoogte van € 550,- voor een first offender.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het oriëntatiepunt en zal aan verdachte een geldboete ter hoogte van € 550,- subsidiair 11 dagen hechtenis worden opgelegd.
De rechtbank acht de op te leggen straf passend en geboden.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] (feit 1).

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft.
De rechtbank zal de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte compenseren, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een voorwerp is met betrekking tot welke het feit is begaan.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
23, 24c, 36b en 36c Wetboek van Strafrecht;
26 en 55 Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit
begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 2:
Een geldboeteter hoogte van 550,00 euro subsidiair 11 dagen hechtenis.
T.a.v. de benadeelde partij:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
T.a.v. het beslag:
Onttrekking aan het verkeervan het inbeslaggenomen goed, te weten: 1 STK Stroomstootwapen ZWART STROOMSTOOTWAPEN 12000K VOLT IN FOUDRAAL.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Boersma, voorzitter,
mr. A. Bernsen en mr. M.J.C. van der Vegte, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G. van de Luijtgaarden, griffier,
en is uitgesproken op 27 september 2023.