ECLI:NL:RBOBR:2023:4692

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
01/279938-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en voorhanden hebben van een vuurwapen in Eindhoven

In de zaak tegen de verdachte, die op 29 oktober 2022 in Eindhoven betrokken was bij een schietincident, heeft de rechtbank Oost-Brabant op 25 september 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Tijdens een confrontatie met het slachtoffer, waarbij de verdachte een doorgeladen pistool meebracht, schoot de medeverdachte meerdere keren in de richting van het slachtoffer, die ernstig gewond raakte. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachten rade, maar wel van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging en legde een gevangenisstraf van negen jaren op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een actieve rol had gespeeld in het delict door het vuurwapen mee te nemen en beschikbaar te stellen aan de medeverdachte, die daadwerkelijk schoot. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en wees de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01.279938.22
Datum uitspraak: 25 september 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1996] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 februari 2023, 25 april 2023, 3 juli 2023 en 11 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 januari 2023.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 11 september 2023 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
ten aanzien van feit 1:
hij op of omstreeks 29 oktober 2022 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet (terwijl hij op korte afstand van die [slachtoffer] stond) met een vuurwapen een of meer kogel(s) heeft afgevuurd op en/of in de richting van die [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] in het bovenlichaam en/of in het been, in elk geval in het lichaam, is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] , op of omstreeks 29 oktober 2022 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door die [medeverdachte] voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet (terwijl die [medeverdachte] op korte afstand van die [slachtoffer] stond) met een vuurwapen een of meer kogel(s) heeft afgevuurd op en/of in de richting van die [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] in het bovenlichaam en/of in het been, in elk geval in het lichaam, is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 29 oktober 2022 te Eindhoven opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- een doorgeladen vuurwapen mee te nemen, te trekken, vast te houden en/of vervolgens,
- aan die [medeverdachte] een doorgeladen vuurwapen af te geven, dan wel door die [medeverdachte] af te laten pakken;
ten aanzien van feit 2:
hij op of omstreeks 29 oktober 2022 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie II, onder 1 en/of 2 van de Wet wapens en munitie, zijnde een vuurwapen (geschikt om automatisch te vuren) en/of een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsbeslissing.

Inleiding
Op basis van het dossier en de standpunten van de officier van justitie en van de verdediging zoals die ter terechtzitting naar voren zijn gekomen stelt de rechtbank allereerst de feiten vast waarover in deze zaak en de zaak van [medeverdachte] (hierna: de medeverdachte) geen discussie bestaat.
De vaststaande feiten
In de nacht van 29 oktober 2022 omstreeks 05:30 uur kwam bij de politie een melding binnen van een schietincident. De politieagenten troffen ter plaatse op het [adres 2] in Eindhoven het slachtoffer [slachtoffer] aan (hierna: de aangever). Naar aanleiding van deze melding werd het opsporingsonderzoek ‘Outlander’ gestart. Omstreeks 06:15 uur werden twee verdachten aangehouden, te weten de verdachte en de medeverdachte.
De verdachten waren in de nacht van 28 op 29 oktober 2022 allebei bij [café] . Hier is verdachte de [getuige] tegengekomen. Naar aanleiding van een eerder conflict kwam deze getuige in gesprek met de verdachte. De gemoederen liepen hierbij hoog op.
De [getuige] is na zijn bezoek aan [café] naar huis gegaan. Vanwege de ruzie met verdachte heeft hij de aangever opgebeld. De aangever is naar het huis van de getuige gegaan (zijnde het huis aan de [adres 2] ).
Vervolgens zijn zij samen vertrokken naar het huis van de vriendin van de verdachte. Hier hebben zij de deurbel van de vriendin van de verdachte kapotgetrokken. Aansluitend hierop zijn zij naar de zus van de [getuige] gegaan. De zus van de getuige heeft een telefonisch gesprek gehad met de verdachte om de situatie te de-escaleren. De aangever en de getuige zijn vervolgens teruggegaan naar de woning aan het [adres 2] .
Op enig moment na het telefoontje van de zus van de [getuige] werd de verdachte gebeld door zijn vriendin. Zij was emotioneel en bang vanwege het gedrag van de [getuige] en de aangever bij haar voordeur. Vervolgens zijn de verdachten naar de woning aan het [adres 2] gegaan om – naar eigen zeggen – verhaal te halen.
Bij de voordeur ontstond een confrontatie tussen de aangever en de verdachten. De verdachte heeft – uiteindelijk – bekend dat hij een pistool had meegenomen. De medeverdachte heeft bekend dat hij met dat pistool meerdere malen heeft geschoten op de aangever.
De aangever is na het schieten in kritieke toestand achtergelaten. Hij had twee schotwonden in zijn rug, een schotwond in zijn linkerbeen en twee schampwonden aan de rechterzijde van zijn been. Als gevolg van deze verwondingen heeft hij een incomplete dwarslaesie.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de tenlastegelegde verdenking van medeplegen van moord niet wettig en overtuigend bewezen en heeft ten aanzien van dit punt partiële vrijspraak gevorderd.
De officier van justitie acht op grond van de inhoud van het procesdossier wél wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag (feit 1 primair) en het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen (feit 2).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van de verdachte heeft zich aangesloten bij de door de officier van justitie gevorderde partiële vrijspraak ten aanzien van de tenlastegelegde verdenking van medeplegen van moord.
De raadsman heeft bepleit dat er op basis van het dossier maar één handeling is waarvan is komen vast te staan dat zijn cliënt die heeft verricht, namelijk het meenemen van een doorgeladen vuurwapen naar een confrontatie. Het standpunt van de verdediging houdt in dat daarmee geen sprake is van medeplegen en/of medeplichtigheid aan de poging tot doodslag. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat zijn cliënt geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het schieten en dus ook niet op de dood van de aangever.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis zijn de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelenbijlage. De inhoud van die bijlage dient hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs.
Poging tot doodslag, geen poging tot moord
De medeverdachte heeft meermaals, van dichtbij, op de aangever geschoten en hem daarbij driemaal in zijn rug en driemaal in zijn benen geraakt. Er is een kogel in de rechter onderzij het lichaam binnengedrongen en vast blijven zitten in het linker sleutelbeen. Er is een kogel in het linkerbeen blijven zitten, en er is een kogel in de rug naar binnen gegaan en in het ruggenmerg vast blijven zitten. De aangever heeft deze schietpartij overleefd, maar de arts heeft verklaard dat dat slechts een kwestie van geluk is. Het is een feit van algemene bekendheid dat in het bovenlichaam zich veel vitale organen bevinden, waardoor het schieten met een pistool op het bovenlichaam van een ander levensgevaar voor diegene mee brengt. Dit kwalificeert naar het oordeel van de rechtbank zonder meer als een poging tot doodslag.
De vraag is of ook de tenlastegelegde poging tot moord kan worden bewezen. Die vraag beantwoordt de rechtbank, net als de officier van justitie en de verdediging, ontkennend, omdat de voorbedachte raad niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op een te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van een voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Er is geen bewijs dat de verdachte en zijn medeverdachte al met het plan om aangever te beschieten naar de woning aan het [adres 2] zijn gegaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook niet worden vastgesteld dat er op het moment dat de verdachte en zijn medeverdachte voor de deur stonden (voldoende) tijd en gelegenheid was om na te denken over het te nemen of genomen besluit door de verdachte en zijn medeverdachte en evenmin dat de verdachte van die geringe tijd gebruik heeft gemaakt of gebruik kon maken om na te denken over het te nemen of genomen besluit. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat de verdachte met voorbedachten raad heeft gehandeld en spreekt hem van dit bestanddeel vrij.
Medeplegen
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte kan worden aangemerkt als medepleger aan de poging tot doodslag. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening gehouden worden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte– naar aanleiding van een ruzie met [getuige] – samen met zijn medeverdachte, met een doorgeladen wapen, naar de woning van deze [getuige] is gegaan. Dat het wapen doorgeladen was leidt de rechtbank af uit de verklaring van medeverdachte en [getuige] dat de medeverdachte geen handelingen heeft hoeven verrichten voordat hij schoot en uit de verklaring van verdachte dat hij het wapen niet had vergrendeld. De verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de medeverdachte het pistool heeft gezien voordat ze bij de woning aankwamen [1] . De verdachte wist dus ook dat de medeverdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van het vuurwapen.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen, waaronder een beschrijving van de camerabeelden die ook ter terechtzitting zijn bekeken, voorts vast dat op de camerabeelden is te zien dat de verdachte op enig moment, tijdens de confrontatie, het pistool heeft getrokken en vastgehouden. Op de beelden is te zien dat de verdachte iets uit zijn achterzak pakt, dit met zijn arm stijf langs zijn zij houdt en dat aangever op dat moment roept: ‘blaas, blaas’. De rechtbank begrijpt dat de aangever daarmee bedoelt: ‘schiet dan’. De verdachte houdt na deze beweging zijn arm stijf naar beneden en kijkt op het ter terechtzitting getoonde beeldfragment niet naar wat hij net heeft gepakt. Dit strookt met de verklaring van de [getuige] , die heeft verklaard een wapen in de hand van de verdachte te hebben gezien [2] . De verklaring van de verdachte, dat hij op dit moment niet een pistool maar zijn mobiel pakte om zijn vriendin te bellen, strookt niet met deze bewijsmiddelen en wordt als ongeloofwaardig ter zijde geschoven.
De officier van justitie en de verdediging verschillen van standpunt over de vraag of de verdachte het doorgeladen wapen vervolgens aan de medeverdachte heeft (door)gegeven of dat het pistool is afgepakt door de medeverdachte. Verdachte en zijn medeverdachte spreken van afpakken, [getuige] en de aangever verklaren wisselend over (af)pakken en (door)geven. De aangever verklaart dat ofwel de verdachte het gaf aan zijn medeverdachte, ofwel dat de medeverdachte het pakte van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak niet zonder redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van doorgeven. De rechtbank acht dit evenwel niet redengevend, omdat uit de bewijsmiddelen wel blijkt dat verdachte een grote rol heeft gespeeld bij, en actief aan heeft bijgedragen aan, de omstandigheid dat zijn medeverdachte heeft geschoten met het wapen.
Daarvoor is allereerst van belang dat, zoals hiervoor is overwogen, naar het oordeel van de rechtbank vaststaat dat de verdachte een doorgeladen pistool heeft meegenomen naar het [adres 2] en dat de verdachte dit wapen heeft getrokken. Daarnaast heeft hij het pistool vastgehouden, en tot slot heeft hij, op zijn minst, toegestaan dat zijn medeverdachte het pistool heeft overgenomen. Aangever en [getuige] hebben geen verzet bij verdachte gezien tegen deze overdracht, en ook verdachte zelf heeft niet verklaard dat hij zich (fysiek) heeft verzet.
De verklaring van verdachte dat zijn medeverdachte heeft wapen van hem heeft afgepakt op het moment dat de aangever ‘iets blikkerigs’ leek te pakken uit zijn broekband, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. Dat er sprake is geweest van dreiging met een vuurwapen vanuit de aangever, zoals de medeverdachte heeft verklaard, is niet aannemelijk geworden. Bij de aangever is geen vuurwapen aangetroffen en noch de [getuige] , noch verdachte zelf hebben een vuurwapen bij de aangever gezien. De verdachte heeft voor het eerst bij een aanvullend verhoor bij de rechter-commissaris, in mei 2022, verklaard over een mogelijke dreiging van de aangever. De rechtbank gaat derhalve niet uit van een soort noodweersituatie bij verdachte en zijn medeverdachte en is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de overdracht van het vuurwapen aan zijn medeverdachte met de goedkeuring van de verdachte heeft plaatsgevonden.
Door gedurende een conflict de [getuige] en aangever bij één van hen thuis op te zoeken, een doorgeladen wapen mee te nemen, dat wapen te trekken en ook beschikbaar te stellen aan de medeverdachte, die op dat moment onderdeel was van dit conflict met hoogoplopende emoties, ontstond de reële niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat de medeverdachte het pistool (meermalen) zou gebruiken.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de verdachte buiten redelijke twijfel een wezenlijke en actieve bijdrage heeft geleverd aan de poging tot doodslag. De rol van de verdachte is essentieel geweest voor de uitvoering van het delict, de medeverdachte heeft uiteindelijk daadwerkelijk geschoten met het pistool. Dit getuigt naar het oordeel van de rechtbank van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten.
(Voorwaardelijk) opzet?
De verdediging heeft verweer gevoerd met betrekking tot het opzet van de verdachte en zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van de aangever, omdat hij meerdere kansen had om te schieten en deze niet heeft benut.
Door een doorgeladen vuurwapen beschikbaar te stellen aan de medeverdachte die op dat moment onderdeel was van een conflict met hoogoplopende emoties ontstond naar het oordeel van de rechtbank de reële niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat de medeverdachte dit vuurwapen (meermaals) zou gebruiken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte met zijn handelen voorwaardelijk opzet op de dood van aangever gehad. Dat hij eerder niet zelf heeft geschoten, doet hieraan niet af.
Bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs met betrekking tot feit 2:
De verdachte heeft bekend dat hij op 29 oktober 2022 een pistool voorhanden heeft gehad en dit wordt tevens ondersteund door één of meer bewijsmiddelen.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de bekennende verklaring van de verdachte, het geconstateerde letsel bij de aangever, de kalibergrootte van de bij de woning gevonden hulzen (1 maal een huls met kaliber 7.65 en vijfmaal een huls met kaliber 0.65) [3] en de verklaringen van de [getuige] buiten redelijke twijfel dat de verdachte een vuurwapen (zijnde een pistool) voorhanden heeft gehad in de zin van artikel 2, lid 1, categorie III onder 1° van de Wet Wapens en Munitie.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
ten aanzien van feit 1 primair:
op 29 oktober 2022 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet terwijl hij op korte afstand van die [slachtoffer] stond met een vuurwapen meerdere kogels heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] in het bovenlichaam en in het been is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 2:op 29 oktober 2022 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

De oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geëist dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 1 primair en heeft hierom geen standpunt ingenomen over de door de rechtbank op te leggen straf bij bewezenverklaring van beide feiten.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf en maatregel die aan verdachte dienen te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte heeft die nacht een doorslaggevende keuze gemaakt om met een doorgeladen wapen de confrontatie op te zoeken met het latere slachtoffer. Dit terwijl na bemiddeling was afgesproken tussen de verdachte aan de ene kant en aangever en de [getuige] aan de andere kant dat gewacht zou worden tot de volgende dag, als iedereen weer nuchter was, om zaken uit te spreken.
Toen de emoties hoog opliepen koos de verdachte ervoor om een pistool te trekken en stelde hij dit pistool beschikbaar aan de medeverdachte, die vervolgens meermalen heeft geschoten in de richting van het slachtoffer. Na het schieten zijn de verdachten weggerend en hebben het slachtoffer in levenskritieke toestand achtergelaten. De verdachte heeft zich op geen enkel moment bekommerd om de gezondheid van de aangever, die hij al bloedend in de woning achterliet. Het is dan ook op geen enkele wijze te danken aan het handelen van de verdachten dat het slachtoffer niet is komen te overlijden.
De verdachte heeft het slachtoffer weliswaar niet zelf beschoten, maar hij heeft wel het doorgeladen vuurwapen meegenomen naar het conflict en aan zijn medeverdachte ter beschikking gesteld. Het slachtoffer is vervolgens door meerdere kogels getroffen in zijn bovenlichaam en in zijn been. Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring is gebleken dat het slachtoffer door het incident een incomplete dwarslaesie heeft opgelopen. Hij is rolstoelafhankelijk en zal altijd afhankelijk zijn van een aangepaste woning, hulpmiddelen en begeleiding. Het werk als leerling-stukadoor dat het slachtoffer deed, zal hij niet meer kunnen doen, omdat hij niet (zonder hulpmiddelen) op zijn benen kan staan. Het leven van het slachtoffer, en van zijn familie en vrienden, zal nooit meer hetzelfde zijn. Zij moeten voor altijd de ingrijpende gevolgen van deze gebeurtenissen met zich dragen. Daarnaast blijkt uit de slachtofferverklaring dat de gebeurtenissen voor hem enorm beangstigend zijn geweest en dat hij nog lange tijd zal moeten werken aan het herstellen van de bij hem ontstane psychische schade.
De verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij het voor de aangever ‘echt kut’ vindt, maar heeft op geen enkele wijze laten blijken dat hij verantwoordelijkheid voelt voor wat er is gebeurd en voor wat de gevolgen van zijn handelen zijn geweest. Daar komt bij dat hij ook wisselend heeft verklaard over zijn eigen rol en over de rolverdeling met betrekking tot de medeverdachte. Ook hieruit blijkt dat de verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Daarbij heeft de verdachte ook geen enkele rekening gehouden met de (gevoelens van) veiligheid van anderen, nu hij tijdens de nachtelijke uren een confrontatie heeft opgezocht met behulp van een doorgeladen vuurwapen in een woonwijk. Dergelijke situaties versterken voor de directe omwonenden en de samenleving in het algemeen gevoelens van onveiligheid.
De verdachte heeft zich met zijn handelen ook schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen en munitie brengt in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. De vreselijke afloop van deze schietpartij illustreert op trieste wijze tot welke gevolgen het dragen van een vuurwapen, zeker in conflictsituaties, kan leiden.
Het uitgangspunt
Voor (poging tot) doodslag zijn geen landelijke oriëntatiepunten opgesteld. De rechtbank heeft daarom bij het bepalen van de straf met name gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd in vergelijkbare zaken (vaak een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf).Voor het dragen van een pistool in de openbare ruimte is het uitgangspunt volgens de landelijke oriëntatiepunten van de rechtspraak een gevangenisstraf van acht maanden.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van Nederland en een strafkaart van het Openbaar Ministerie te Curaçao waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een gewelds- en vuurwapenfeit. De rechtbank neemt dit, gelet op de oudheid van het feit, niet strafverzwarend mee.
De straf
Gelet op alle hiervoor overwogen omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een poging tot doodslag en vuurwapenbezit die qua ernst en gevolgen niet anders vallen te bestraffen dan met een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank is van oordeel dat beide verdachten een wezenlijke bijdrage aan de delicten hebben geleverd. De rechtbank ziet daarom net als de officier van justitie geen aanleiding om bij de strafoplegging onderscheid te maken tussen de rollen van de medeverdachte en de verdachte. De eis van de officier van justitie acht de rechtbank dan ook passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering dient te worden toegewezen met verhoging met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vanwege de door haar bepleite vrijspraak geen standpunt ingenomen over de vordering van de benadeelde partij.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering:
ten aanzien van de materiële schade:
  • de kostenpost ‘Vergoeding daggeld ziekenhuis en revalidatiecentrum’ tot een bedrag van € 2.072,00;
  • de kostenpost ‘Vergoeding mantelzorg i.d.z.v. huishoudelijke hulp’ tot een bedrag van € 3.159,00;
  • de kostenpost ‘Beschadigde kleding en schoenen’ tot een bedrag van € 600,00;
  • de kostenpost ‘Medische kosten en reiskosten’ tot een bedrag van € 1.735,99;
ten aanzien van de immateriële schade:
 de gevorderde vergoeding voor de door de benadeelde partij geleden immateriële schade ter hoogte van € 200.000,00;
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de kostenpost ‘Vergoeding zelfredzaamheid eigen woning’ onvoldoende onderbouwd. Hierbij overweegt de rechtbank dat nog onderzocht wordt wat een passende woning voor de benadeelde kan zijn en of hij bijvoorbeeld begeleid of (semi-)zelfstandig zal kunnen wonen in de toekomst. Welke kosten dat met zich zal brengen is nog onduidelijk. Hetzelfde geldt voor de door de benadeelde partij ingediende kostenpost (stelpost) ‘Overige schadeposten’. Dit leidt de rechtbank er toe de vordering ten aanzien van deze kostenposten niet-ontvankelijk te verklaren. Een inhoudelijke beoordeling van deze (toekomstige) kosten zou nader onderzoek (en tijd) vereisen, hetgeen in deze zaak een onevenredige belasting voor het strafproces vormt. De benadeelde partij kan deze kosten in de toekomst bij de civiele rechter nader onderbouwen.
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag met betrekking tot de kostenpost ‘Beschadigde kleding en schoenen’ onvoldoende is onderbouwd. Hierom heeft de rechtbank gebruik gemaakt van haar schattingsbevoegdheid en zal zij de kostenpost voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Motivering van de hoofdelijkheid.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2022 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 47, 57, 289 Wetboek van Strafrecht
26, 55 Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert de misdrijven:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf:
ten aanzien van feit 1 primair en feit 2:
een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrekovereenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank:
 wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] tot een bedrag van 207.566,99 euro, bestaande uit 7.566,99 euro materiële schade en 200.000,00 euro immateriële schade. Het toegewezen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 29 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
 veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
 bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;
 legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 207.566,99 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 365 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit 7.566,99 euro materiële schade en 200.000,00 euro immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
 bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.C. Palmboom, voorzitter,
mr. S.J.H. van de kant en mr. S.H. Diepeveen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S.B.J. de Leeuw, griffier,
en is uitgesproken op 25 september 2023.
mr. S.H. Diepeveen is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.een proces-verbaal van verhoor van de verdachte door de rechter-commissaris d.d. 11 mei 2023, p. 4.
2.een proces-verbaal van verhoor van [getuige] door de rechter-commissaris d.d. 22 mei 2023, p. 1.
3.Procesdossier ‘Outlander’, p. 353.