ECLI:NL:RBOBR:2023:4684

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
23/61
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen afschrijving van vakantie-uren door korpschef van politie niet-ontvankelijk verklaard

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 22 september 2023, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen de afschrijving van vakantie-uren door de korpschef van politie beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de afschrijving van 145,31 uur vakantie-uren van het jaar 2022, welke door de korpschef op 23 november 2022 niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank oordeelt dat eiser te laat bezwaar heeft gemaakt, aangezien hij dit bijna vier maanden na de beslissing deed, terwijl de wettelijke termijn voor bezwaar zes weken bedraagt. Eiser had geen goede reden om buiten deze termijn bezwaar te maken.

De rechtbank legt uit dat de afschrijving van de vakantie-uren niet door middel van een besluit, maar door een feitelijke handeling heeft plaatsgevonden. Eiser had in mei 2022 een e-mail ontvangen waarin de korpschef hem had gewezen op de noodzaak om zijn vakantie-uren tijdig op te nemen. De rechtbank concludeert dat deze e-mail als de feitelijke handeling moet worden aangemerkt waartegen eiser bezwaar kon maken. Eiser heeft echter niet tijdig bezwaar gemaakt, en de rechtbank oordeelt dat hij geen goede reden had voor deze termijnoverschrijding.

Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, zelfs als het beroep inhoudelijk was beoordeeld, het maar de vraag is of eiser in zijn gelijk zou zijn gesteld. De rechtbank benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van eiser is om zijn vakantie-uren tijdig op te maken, en dat hij voldoende is gewezen op deze verplichting. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/61

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [naam] ),
en

de korpschef van politie, de korpschef

(gemachtigde: mr. C.E. Wallage).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het nietontvankelijk verklaren van zijn bezwaar tegen het afschrijven van vakantie-uren.
1.1.
De korpschef heeft 145,31 uur vakantie van het jaar 2022 afgeschreven.
1.2.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
De korpschef heeft met het besluit van 23 november 2022 het bezwaar van eiser nietontvankelijk verklaard.
1.4.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.5.
De korpschef heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 6 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en [naam] deelgenomen. Ook hebben deelgenomen de gemachtigde van de korpschef, [naam] en [naam] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de korpschef het bezwaar van eiser terecht nietontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank oordeelt in deze uitspraak dat de korpschef dit bezwaar terecht nietontvankelijk heeft verklaard
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
In 2021 en 2022 zijn er tussen eiser en zijn leidinggevende onderling, dan wel in aanwezigheid van door hen betrokken derden, diverse contacten (in gesprek en per e-mail) geweest over zijn saldo vakantie-uren. Eiser had uit 2020 nog een behoorlijk aantal vakantie-uren staan, die gelet op de toepasselijke regelgeving [1] per 1 januari 2022 in principe zouden komen te vervallen. Eiser is erop gewezen dat hij de uren tijdig moest opmaken. Daarin is eiser volgens de korpschef niet geslaagd, wat ertoe heeft geleid dat eisers resterende vakantie-uren over 2020 zijn afgeschreven.
3.2.
Die afschrijving heeft in dit geval niet plaatsgevonden door middel van een besluit, [2] maar door een feitelijke handeling. De wetgever heeft het mogelijk gemaakt dat eiser als (politie)ambtenaar tegen zo’n feitelijke handeling bezwaar kan maken, omdat hij hiermee in een rechtspositioneel belang wordt getroffen. [3] De korpschef merkt terecht op dat ook in zo’n geval geldt dat binnen zes weken bezwaar moet worden gemaakt. [4] De bezwaartermijn gaat lopen met ingang van de dag na die waarop de (met een besluit gelijk te stellen) feitelijke handeling op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [5] Tegen het afschrijven van de vakantie-uren heeft eiser op 22 september 2022 bezwaar gemaakt. Volgens de korpschef heeft eiser te laat bezwaar gemaakt en had hij ook geen goede reden om te laat bezwaar te maken.
3.3.
De eerste vraag is wanneer de feitelijke handeling van het afschrijven van de vakantie-uren heeft plaatsgevonden waartegen eiser bezwaar kon maken.
3.3.1.
Volgens de korpschef is dit 8 maart 2022, de datum waarop de vakantie-uren zijn afgeschreven in het personeelsregistratiesysteem BVCM. De rechtbank volgt de korpschef hierin niet. In 2021 en 2022 is er diverse malen inhoudelijk over de kwestie gesproken, ook na het doorvoeren van de mutatie in BVCM. Het zou daarom te willekeurig zijn om in dit geval deze mutatie aan te merken als de feitelijke handeling waartegen eiser bezwaar had moeten maken. Het inhoudelijke debat was immers kennelijk ook voor de korpschef met het doorvoeren van die mutatie niet beslecht.
3.3.2.
Uit het dossier blijkt dat op 25 mei 2022 een gesprek tussen eiser en een door hem ingeschakelde vertegenwoordiger van de vakbond enerzijds en vertegenwoordigers van de korpschef anderzijds (nogmaals) inhoudelijk over de afschrijving van de genoemde vakantie-uren is gesproken. De inhoud van dat gesprek is door middel van een e-mail van diezelfde datum door eisers leidinggevende aan hem bevestigd. Uit de e-mail blijkt dat inhoudelijk over de kwestie is gesproken, maar ook dat de korpschef kennis heeft genomen van nieuwe informatie en dat hij die heeft betrokken bij zijn beslissing om de vakantie-uren af te schrijven. De e-mail sluit af met de zin: “Ik hoop dat je de casus nu kunt loslaten (…).” De rechtbank vindt dat hiermee sprake is van een duidelijke standpuntbepaling door de korpschef waaruit blijkens die slotzin ook een definitief karakter spreekt. Dit betekent dat de e-mail van 25 mei 2022 moet worden aangemerkt als de (met een besluit gelijk te stellen) feitelijke handeling waartegen eiser bezwaar kon maken.
3.4.
De tweede vraag is of eiser op tijd bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank is het met de korpschef eens dat dit niet zo is. De e-mail is op 25 mei 2022 aan eisers e-mailadres bij de politie verzonden en eiser heeft de ontvangst niet betwist. Uitgaande van de verzenddatum valt het door eiser op 22 september 2022 gemaakte bezwaar (ruim) buiten de wettelijke bezwaartermijn van zes weken. Eiser was dus te laat met het maken van bezwaar.
3.5.
De derde vraag die de rechtbank dan moet beantwoorden is of eiser hiervoor een goede reden had of – zoals het in de wet staat – dat eiser redelijkerwijs niet in verzuim was. [6]
3.5.1.
Eiser heeft gezegd dat het hem niet duidelijk was dat hij tegen de e-mail van 25 mei 2022 bezwaar kon maken. De rechtbank kan eiser daarin volgen als enkel op de tekst van de e-mail wordt afgegaan. De e-mail van 25 mei 2022 eindigt immers met de eerdergenoemde zin: “Ik hoop dat je de casus nu kunt loslaten (…).” Het behoeft geen uitleg dat hiermee niet is voldaan aan de voor de korpschef geldende wettelijke verplichting om aan te geven dat, door wie, en binnen welke termijn er bezwaar kan worden gemaakt. [7] Uitgangspunt is dat als deze informatie niet wordt verstrekt, een termijnoverschrijding verschoonbaar is als eiser stelt dat hij door het ontbreken van die informatie te laat is met het maken van bezwaar. [8]
3.5.2.
Eiser heeft aanvankelijk gesteld dat hem pas medio augustus 2022 duidelijk werd dat hij bezwaar kon maken tegen het afschrijven van zijn vakantie-uren nadat zijn (huidige) gemachtigde hem op die mogelijkheid wees. De korpschef heeft op de zitting echter gemotiveerd gesteld dat tijdens het gesprek op 25 mei 2022 de mogelijkheid van het maken van bezwaar al expliciet door de korpschef aan de orde is gesteld. Eiser heeft dat vervolgens niet bestreden, maar gesteld dat hij hiervan aanvankelijk heeft afgezien omdat hij nadelige consequenties vanuit zijn werkgever vreesde. Pas nadat zijn leidinggevende eiser in september 2022 desgevraagd bevestigde dat het maken van bezwaar hem niet zou worden tegengeworpen, is hij daartoe overgegaan. De rechtbank ziet hierin geen goede reden voor eiser om te laat bezwaar te maken. Niet is gebleken waarom eiser deze vraag niet tijdens het gesprek van 25 mei 2022 dan wel kort daarna aan de orde had kunnen stellen. Op de zitting is immers gebleken dat ook (kort) na het gesprek van 25 mei 2022 nog gesprekken tussen eiser en zijn leidinggevende hebben plaatsgevonden over deze kwestie.
3.5.3.
Verder is het zo dat een uitzondering op het in 3.5.1. genoemde uitgangspunt wordt gemaakt als iemand – in dit geval: eiser – zich voor het aflopen van de bezwaartermijn liet bijstaan door een professioneel rechtsbijstandverlener, omdat redelijkerwijs mag worden aangenomen dat zo’n rechtsbijstandverlener op de hoogte is van de regels over bezwaartermijnen en die kennis dan aan eiser kan worden toegerekend. Eiser liet zich tijdens het gesprek van 25 mei 2022 bijstaan door een vertegenwoordiger van de vakbond. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat bijstand door de vakbond niet per definitie door een professioneel rechtsbijstandverlener wordt verleend, maar dat ook niet juridisch geschoolde personen als belangenbehartiger kunnen optreden. Eiser heeft op de zitting gezegd niet te weten of zijn (toenmalige) belangenbehartiger juridisch geschoold was. De korpschef heeft erop gewezen dat eiser met zijn zaak naar de vakbond is gestapt voor bijstand. Binnen de vakbond is voldoende juridische kennis aanwezig om een zaak op zijn juridische merites te beoordelen en daaraan een geschikte belangenbehartiger toe te wijzen. Die belangenbehartiger heeft zich volgens de korpschef ook als zodanig opgesteld en overigens tijdens het gesprek op 25 mei 2022 erkend dat er (voor eiser) “geen casus lag en dat daarmee deze zaak gesloten is”, zoals in de e-mail van 25 mei 2022 valt te lezen. Eiser heeft dit niet bestreden. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat de hiervoor bedoelde uitzondering zich voordoet en dat eiser dus ook hierom geen goede reden had om te laat bezwaar te maken.
3.6.
De conclusie is dan ook dat eiser te laat bezwaar heeft gemaakt en dat hij daarvoor geen goede reden had. Om die reden heeft de korpschef het bezwaar van eiser terecht nietontvankelijk verklaard.
4. Ten overvloede merkt de rechtbank nog het volgende op. Zelfs als de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil tussen eiser en de korpschef was toegekomen, dan is het maar zeer de vraag of dit eiser had gebracht wat hij wilde bereiken. Zoals de rechtbank ook op de zitting heeft medegedeeld, is het de primaire verantwoordelijkheid van eiser om ervoor te zorgen dat hij zijn vakantie-uren tijdig opmaakt. Zeker van een meer seniore werknemer die werkzaam is bij de politie mag een dusdanige mate van verantwoordelijkheid en zelfstandigheid worden verwacht dat die daar zonder opdracht of sturing van een leidinggevende toe in staat is. Het is niet zo, zoals eiser lijkt te menen, dat de werkgever hierin een primaire verantwoordelijkheid heeft en dat die eiser – al dan niet door het maken van persoonlijke afspraken – ertoe moet bewegen zijn vakantie-uren tijdig op te nemen. De toepasselijke regelgeving biedt voor die opvatting geen aanknopingspunten. Natuurlijk brengt goed werkgeverschap met zich mee dat als de werkgever een stuwmeer aan vakantie-uren laat ontstaan en daarop niet ingrijpt, hij die niet zonder waarschuwing kan afschrijven. Maar die situatie doet zich hier niet voor. Uit het dossier en de daarop door de korpschef op de zitting gegeven toelichting is duidelijk naar voren gekomen dat eiser meermalen en ruim voor het afschrijven van de uren is gewezen op de noodzaak om die tijdig op te nemen en daartoe ook is aangespoord. Het is niet gebleken dat het voor eiser redelijkerwijs niet mogelijk was tijdig de vakantie-uren op te nemen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Met name artikel 23, eerste volzin, van het Besluit algemene rechtspositie politie.
2.In de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef, van de Awb.
4.Artikel 6:7 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:1 van de Awb.
5.Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.
6.Artikel 6:11 van de Awb.
7.Artikel 3:45 van de Awb.
8.Centrale Raad van Beroep 23 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR0151.