In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 22 september 2023, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen de afschrijving van vakantie-uren door de korpschef van politie beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de afschrijving van 145,31 uur vakantie-uren van het jaar 2022, welke door de korpschef op 23 november 2022 niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank oordeelt dat eiser te laat bezwaar heeft gemaakt, aangezien hij dit bijna vier maanden na de beslissing deed, terwijl de wettelijke termijn voor bezwaar zes weken bedraagt. Eiser had geen goede reden om buiten deze termijn bezwaar te maken.
De rechtbank legt uit dat de afschrijving van de vakantie-uren niet door middel van een besluit, maar door een feitelijke handeling heeft plaatsgevonden. Eiser had in mei 2022 een e-mail ontvangen waarin de korpschef hem had gewezen op de noodzaak om zijn vakantie-uren tijdig op te nemen. De rechtbank concludeert dat deze e-mail als de feitelijke handeling moet worden aangemerkt waartegen eiser bezwaar kon maken. Eiser heeft echter niet tijdig bezwaar gemaakt, en de rechtbank oordeelt dat hij geen goede reden had voor deze termijnoverschrijding.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, zelfs als het beroep inhoudelijk was beoordeeld, het maar de vraag is of eiser in zijn gelijk zou zijn gesteld. De rechtbank benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van eiser is om zijn vakantie-uren tijdig op te maken, en dat hij voldoende is gewezen op deze verplichting. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt.