ECLI:NL:RBOBR:2023:4672

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
21 september 2023
Zaaknummer
C-01-376774 - HA ZA 21-810
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in civiele zaak over samenwerking en intellectueel eigendom met vorderingen over en weer

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is op 20 september 2023 een eindvonnis gewezen in een zaak tussen [eiser], handelend onder de naam [bedrijfsnaam eiser], en [gedaagde], handelend onder de naam [bedrijfsnaam gedaagde]. De zaak betreft een afrekening van samenwerking en vorderingen over en weer, waarbij eerder op 8 maart 2023 een tussenvonnis is gewezen. De rechtbank heeft in dit vonnis de vorderingen van beide partijen beoordeeld, waarbij [eiser] onder andere vorderingen heeft gedaan tot teruggave van handmodellen en schadevergoeding wegens onrechtmatig gebruik van data/tekeningen door [gedaagde].

De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] handmodellen onder zich heeft die aan [eiser] moeten worden teruggegeven, en heeft bepaald dat deze modellen in de staat waarin zij zich bevinden, met alle beschikbare onderdelen en 3D-tekeningen, moeten worden teruggegeven. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde] onrechtmatig handelt door de data/tekeningen van [eiser] te gebruiken zonder vergoeding, en heeft de vordering tot schadevergoeding toegewezen, op te maken bij staat.

In reconventie heeft de rechtbank geoordeeld dat de overeenkomst tussen partijen op 16 september 2021 is ontbonden en heeft [gedaagde] een vordering toegewezen van € 12.669,43 aan [eiser], te vermeerderen met wettelijke handelsrente. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel recht
Zittingslocatie 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 376774 / HA ZA 21-810
Vonnis van 20 september 2023
in de zaak van:
[eiser], handelend onder de naam [bedrijfsnaam eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna: [eiser] ,
advocaat: mr. M.C.A. Geerts te Oirschot,
tegen
[gedaagde], handelend onder de naam [bedrijfsnaam gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.I. Janssen te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 maart 2023 en de daarin genoemde eerdere processtukken
  • de aktes van [eiser] van 19 april 2023 en 31 mei 2023 en correspondentie van 2 en 23 mei 2023
  • de drie processtukken van [gedaagde] van 19 april 2023 (uitlating na tussenvonnis, verzoek tussentijds appel; specificatie voorraden; antwoord op nieuwe vordering)
  • de akte van [gedaagde] van 31 mei 2023 (uitlating producties A-C en overlegging productie 24) (de rechter heeft deze akte pas in september 2023 ontvangen)
  • het mailbericht van de rechtbank van 16 augustus 2023, met bericht dat een tweede mondelinge behandeling niet wordt gelast en met verzoek aan mr. Janssen om desgewenst uiterlijk 13 september 2023 te reageren op producties A tot en met C (mr. Geerts, 19 april 2023) en de reactie van mr. Janssen dat deze reactie al bij akte van 31 mei 2023 is gegeven.
1.1.
De rechtbank heeft partijen uitgenodigd zich uit te laten over de vraag of een tweede mondelinge behandeling, specifiek over de vermeerderde eis in conventie, nuttig of nodig was. [eiser] heeft laten weten een tweede mondelinge behandeling niet nodig te vinden. [gedaagde] heeft zich in feite gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank: hij heeft laten weten de tweede mondelinge behandeling alleen te wensen als de rechtbank dat nodig vond. De rechtbank vindt het niet nodig een tweede mondelinge behandeling in te plannen omdat de standpunten intussen voldoende zijn toegelicht. De rechtbank heeft bepaald dat vandaag vonnis wordt gewezen.

1.De nadere beoordeling

Geschilpunt 1: terugkomen van beslissingen in het tussenvonnis van 8 maart 2023?
1.1.
Het eerste geschilpunt in dit stadium betreft de vraag of de rechtbank terug moet komen van beslissingen in het tussenvonnis van 8 maart 2023. [gedaagde] vraagt de rechtbank dat de doen, [eiser] voert daartegen met klem verweer. [gedaagde] vindt kort gezegd dat er geen gelegenheid was voor hoor en wederhoor omdat de zitting van 14 december 2022 “buiten zijn medeweten” is doorgegaan, nadat zijn advocaat zich heeft onttrokken. De reden van de onttrekking was volgens de advocaat van [gedaagde] dat zij onvoldoende thuis was in het intellectueel eigendomsrecht en dat de vermeerdering van eis van [eiser] in de kern ging over het intellectueel eigendomsrecht.
1.1.
De rechtbank komt niet terug van de beslissingen in het tussenvonnis van 8 maart 2023. De rechtbank vindt nog steeds dat die beslissingen juist zijn. De rechtbank benadrukt de duidelijke procesinstructies die de rechtbank tijdig vóór de zitting van 14 december 2022 heeft gegeven (tussenvonnis 8 maart 2023, 3.3):
• dat alle onderwerpen behalve de vermeerdering van eis tijdens de mondelinge behandeling van 14 december 2022 aan de orde komen
• dat [eiser] tijdens de mondelinge behandeling zijn vermeerdering van eis mag toelichten
• dat [gedaagde] daarna de gelegenheid heeft voor een aanvullende conclusie van antwoord op de vermeerdering van eis
• dat de mogelijkheid van een tweede mondelinge behandeling over de vermeerdering van eis tijdens de mondelinge behandeling van 14 december 2022 wordt besproken.
1.1.
Het is voor de rechtbank nog steeds moeilijk te begrijpen waarom de advocaat van [gedaagde] zich heeft onttrokken. De opgegeven reden, namelijk een gebrek aan expertise op het terrein van het intellectueel eigendomsrecht, is geen geldige reden in het licht van de procesinstructies. [gedaagde] heeft ook na het tussenvonnis van 8 maart 2023 geen enkele andere reden gegeven voor de onttrekking. Bij deze stand van zaken is de afweging van de rechtbank nu precies dezelfde als in de aanloop naar 14 december 2022: een voortvarende behandeling van de zaak (die al een keer was uitgesteld) weegt veel zwaarder dan andere belangen. De rechtbank kan nog steeds niet begrijpen wat voor andere belangen (van [gedaagde] ) aan de orde zijn die bij een afweging van belangen zouden moeten worden betrokken. De rechtbank merkt in deze context nog op dat [gedaagde] over de gang van zaken klaagt en dat [gedaagde] geen concrete relevante informatie heeft gepresenteerd ter onderbouwing, waardoor de klachten ongegrond en ook moeilijk te begrijpen zijn.
1.1.
De rechtbank heeft verder, na de onttrekking van de advocaat van [gedaagde] , naast de procesinstructies duidelijk laten weten dat de zitting van 14 december 2022 doorgaat. Advocaten die zich onttrekken, worden geacht nog communicatie in verband met de onttrekking door te geven aan de klant, zoals het bericht dat de zitting doorgaat. De rechtbank gaat ook hier daarvan uit (dat geldt temeer omdat de nieuwe advocaat een kantoorgenoot is van de vorige advocaat). Hier was dus geen twijfel over bij [gedaagde] . De zitting is niet buiten zijn medeweten doorgegaan.
1.1.
De beoordeling hiervoor betekent dat de rechtbank de standpunten van [gedaagde] na het tussenvonnis van 8 maart 2023 over onderwerpen, waarover de rechtbank in dat tussenvonnis een eindbeslissing heeft gegeven, nu niet verder behandelt. [gedaagde] heeft op die punten een volwaardige gelegenheid voor hoor en wederhoor gehad, namelijk de mondelinge behandeling van 14 december 2022. Hij heeft zelf de keuze gemaakt om niet te verschijnen. Dat is zijn verantwoordelijkheid en komt voor zijn rekening. Een andere koers in dit stadium zou onnodige vertraging meebrengen en onnodig onoverzichtelijk en bewerkelijk zijn, doordat na de tussenbeslissing een nieuw debat wordt gevoerd over dezelfde punten. Dat is in strijd met de goede procesorde. Procesinstructies hebben een functie en moeten dus ook consequenties hebben. Dit geldt ook indien standpunten van [gedaagde] na het tussenvonnis gegrond zijn. Dat zou bijvoorbeeld zo kunnen zijn wat betreft het onderscheid tussen bruto marge en winst op modellen (akte uitlating na tussenvonnis, 7, 11, 14), en wat betreft het behoud van de waarde van de modellen in de loop van de tijd (tussenvonnis, 4.1 4), derde alinea), al is dat zonder nader debat onzeker. Hoe dan ook, die standpunten rechtvaardigen, ook indien zij gegrond zijn, om deze processuele redenen geen andere beslissing in dit stadium.
1.1.
De rechtbank wijst tegen deze achtergrond het verzoek verlof te verlenen voor tussentijds hoger beroep af. Daar komt nog bij, als tweede zelfstandige grond voor die beslissing, dat de zaak gereed is voor eindvonnis, zodat een tussentijds hoger beroep niet zinvol is.
1.1.
Hiermee heeft de rechtbank het eerste geschilpunt in dit stadium voldoende behandeld.
Geschilpunt 2: Geldvorderingen over en weer
1.1.
Het tweede geschilpunt in dit stadium betreft de gevolgen van de analyse in het tussenvonnis van 8 maart 2023. Concreet dus: welk bedrag moet worden toegewezen? De rechtbank heeft de vorderingen in dat tussenvonnis in de onderstaande tabel samengevat:
Vorderingen van [eiser]
Bedrag
Omschrijving
Beslissing
€ 4.299,00
order Scania WLS
ongegrond
€ 4.410,00
order DAF YA-314
ongegrond
€ 7.162,50
order DAF Tropco
ongegrond
€ 4.010,00
order GINAF Maiskipper
ongegrond
€ 1.137,00
order Clearboxen CB-1
ongegrond
€ 5.625,00
order Saurer kippers
gegrond
€ 4.524,00
order Volvo N88 [naam]
gegrond
€ 3.681,00
order Werklust shovel
gegrond
€ 3.562,50
order DAF Kipper Desperado
gegrond
€ 1.758,00
order DAF N-2500 kipper
gegrond
€ 1.950,00
hogere rentelast
ongegrond
€ 69.240,00
gederfde inkomsten/winst
ongegrond
€ 5.250,00
gederfde opslagfee
gegrond
€ 8.157,50
inspectiekosten (voor reparaties)
gegrond
€ 2.354,36
gederfde fee huidige voorraad
gegrond tot € 1.500,00, voor het overige ongegrond
-
afgifte van de handmodellen
gegrond
Vorderingen van [gedaagde]
Bedrag
Omschrijving
Beslissing
-
verklaring voor recht over ontbinding
gegrond
-
bevel om voorraden terug te geven
gegrond
€ 107.172,86
voor geleverde modellen
gegrond tot € 46.727,43 incl. btw, voor het overige ongegrond
-
verklaring voor recht verkoopprijzen
ongegrond
1.1.
De rechtbank gaat hieronder in de beslissing uit van de bedragen in deze tabellen, omdat partijen geen overtuigende redenen hebben opgegeven voor een andere berekening.
1.1.
Hiermee heeft de rechtbank het tweede geschilpunt voldoende behandeld.
Geschilpunten 3 en 4: handmodellen en voorraden
1.1.
Het derde geschilpunt in dit stadium betreft de handmodellen die [gedaagde] aan [eiser] moet teruggeven. Het vierde geschilpunt in dit stadium betreft de voorraden die [eiser] aan [gedaagde] moet teruggeven. De rechtbank wilde meer duidelijkheid van partijen over concreet wat deze vorderingen inhouden en hoe een beslissing moet luiden.
1.1.
Handmodellen
De rechtbank heeft geoordeeld dat de handmodellen terug moeten naar [eiser] . De rechtbank wilde meer informatie over welke modellen dit zijn en hoe de beslissing precies moet luiden.
( a) Het standpunt van [eiser] (na het tussenvonnis van 8 maart 2023) is als volgt:
Echter, vaststaat dat [gedaagde] over de handmodellen beschikt en dat [eiser] voor het produceren van de handmodellen heeft betaald. Verder is relevant dat de handmodellen wel compleet, inclusief alle onderdelen, bijbehorende 3D tekeningen teruggegeven dienen te worden. Indien er een onderdeel ontbreekt heeft [eiser] er namelijk niets aan. Zonder 3D tekening kan het model niet opnieuw in elkaar gezet worden. De modellen mogen ook niet gelijmd zijn. Ook dan kan [eiser] ze namelijk niet uit elkaar halen en dus niet gebruiken voor nieuwe producties. Zoals hierna zal blijken zijn het kostbare zaken. Het is dus van belang dat [gedaagde] veroordeeld wordt tot teruggave van de handmodellen, niet gelijmd, inclusief alle onderdelen zoals weergegeven op de tekening van het betreffende model. 6. [eiser] wil u rechtbank dan ook vragen om deze veroordeling als volgt uit te spreken, in die zin dat [gedaagde] veroordeelt wordt om binnen zeven dagen na het wijzen van het eindvonnis de handmodellen aan [eiser] terug te geven niet gelijmd, inclusief alle onderdelen zoals weergegeven op de tekening van het betreffende model [productie C] voorzien van de bijbehorende 3D tekening, onder verbeurte van een dwangsom. Indien [gedaagde] de handmodellen niet meer voorhanden heeft of niet binnen deze termijn aan [eiser] levert dient [gedaagde] veroordeeld te worden om aan [eiser] per niet geleverd handmodel een bedrag van € 2.500,- te voldoen. 7. Ter onderbouwing van de kosten van de handmodellen worden als productie B stukken overgelegd. Hierop is de prijs van de handmodellen aangegeven in HongKong dollars. Te zien is dat voor de Vector Jeep 36.000 HKD is betaald, dat is € 4.172,-., Het handmodel van deze Vector Jeep in een andere schaal kost 15.000 HKD, dat is € 1.738,-. De Ginaf Truck kost 28.000 HKD, € 3.245,-. De Tatra Dakar Truck kost 18.000 HKD, dat is € 2.086,-. Uit een email van 10 april 2018 blijkt dat het doorvoeren van enkele wijzigingen aan een handmodel al € 750,- kost. Het zijn kostbare zaken de handmodellen. Gelet op deze prijzen heeft [eiser] een gemiddeld bedrag van € 2.500,- per model gerekend, indien dit model niet wordt teruggegeven aan [eiser] . In het vonnis staat dat het gaat om 22 modellen, het zijn er echter 36. Stukken waaruit blijkt dat het er 36 zijn worden overgelegd als productie C. De tekeningen van de handmodellen zijn reeds als productie 28 overgelegd. Deze worden samen met de aanvullende tekeningen van de handmodellen bij productie C gevoegd.
( b) [gedaagde] maakt bezwaar tegen de eiswijziging en antwoordt dat [eiser] de 3D-bestanden al heeft, dat die bestanden belangrijk en waardevol zijn en dat de 3D geprinte modellen grotendeels tijdens de productie uit elkaar worden gehaald en verloren gaan en dus niet meer voorhanden zijn.
De rechtbank acht de eiswijziging niet ontoelaatbaar omdat de eiswijziging aansluit bij de vorderingen die er al waren en voortbouwt op de beoordeling in het tussenvonnis van 8 maart 2023. [gedaagde] heeft voldoende gelegenheid gehad om verweer te voeren en hij heeft dat ook gedaan.
  • c) De rechtbank moet hier een moeilijke knoop doorhakken. De rechtbank vindt het niet goed de vordering zonder meer af te wijzen, omdat partijen het erover eens zijn dat [gedaagde] handmodellen onder zich heeft en omdat de rechtbank heeft beslist dat deze terug moeten naar [eiser] (tussenvonnis van 8 maart 2023, 2.2, 9e bullet, en 4.1 3)). Maar het blijft onduidelijk precies welke handmodellen er zijn, in welke staat deze modellen zich bevinden, hoeveel zij waard zijn, waarom het zo belangrijk is dat [eiser] de modellen terugkrijgt en welke functies een handmodel heeft na productie. De rechtbank heeft de indruk dat beide partijen op zoek zijn naar veroordelingen die problemen bij de wederpartij opleveren en dus aanspraken op dwangsommen. Een dwangsom levert waarschijnlijk nieuwe geschillen op, waarschijnlijk met ongewenste effecten, omdat er nu zoveel onduidelijkheid is. Nog een ronde aktes in dit geding levert naar verwachting geen nieuwe inzichten of informatie op. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot teruggave moet worden toegewezen, maar alleen voor zover de handmodellen voorhanden zijn, en dat de vorderingen wat betreft de handmodellen voor het overige moeten worden afgewezen. Dat betekent dat geen dwangsom wordt opgelegd. “Voorhanden” betekent hier dat [gedaagde] de modellen onder zich heeft of onder zich kan krijgen door instructies te geven aan een partij (in China, volgens [gedaagde] ) die de modellen onder zich heeft.
  • d) De rechtbank wijst de vordering tot vergoeding van schade, ingeval [gedaagde] handmodellen niet teruggeeft, af. [eiser] heeft naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende onderbouwd dat hij recht heeft op teruggave van modellen in goede staat, ook als die (om redenen die samenhangen met het productieproces) niet meer voor handen zijn of zich niet in goede staat bevinden. Hij heeft ook niet duidelijk gemaakt dat hij niet (eenvoudig, tegen lage kosten) nieuwe modellen kan printen met de tekeningen die hij al heeft.
1.1.
Voorraden
( a) [gedaagde] stelt dat uit de bijgehouden administratie blijken: a) zijn leveringen aan [eiser] en b) de verkopen van [eiser] . Dit leidt tot ruim 1300 modellen die [eiser] volgens [gedaagde] moet teruggeven aan [gedaagde] (productie 24, kolom “voorraad”). Er staat links boven bij de inkoop “2021”.
( b) [eiser] wijst op zijn productie 23 (webshopverkopen tot en met 21 augustus 2022). Hij vindt dat [gedaagde] niet duidelijk maakt welk product op welke datum is geleverd en welk product op welk moment is verkocht. Hij wijst op de vermelding “2021” op het overzicht van [gedaagde] en vindt dat productie 24 van [gedaagde] kennelijk en ten onrechte geen rekening houdt met de verkopen in 2022. [eiser] vindt verder dat Dakar-modellen exclusief voor hem zijn volgens overeenkomst zodat deze modellen niet hoeven te worden verstrekt aan [gedaagde] en ten onrechte in de eerste vijf regels van productie 24 [gedaagde] zijn opgenomen.
( c) De rechtbank moet ook hier een moeilijke knoop doorhakken. De rechtbank vindt het niet goed de vordering af te wijzen, omdat partijen het erover eens zijn dat er voorraden zijn onder [eiser] en dat deze voorraden terug moeten naar [gedaagde] . Maar [gedaagde] heeft een overzicht van – volgens hem terug te geven – voorraden overgelegd (productie 24) waar naar het oordeel van de rechtbank een en ander op aan te merken is (Dakar-modellen meegenomen, "2021", zie hiervoor en het tussenvonnis van 8 maart 2023) en [eiser] heeft weinig of niets verteld over wat voor modellen hij concreet nog onder zich heeft. Nog een ronde aktes in dit geding levert naar verwachting geen nieuwe inzichten of informatie op. Ook hier, evenals bij de handmodellen, levert een dwangsom nieuwe geschillen op, waarschijnlijk met ongewenste effecten, omdat er nu zoveel onduidelijkheid is (de rechtbank heeft ook hier de indruk dat beide partijen op zoek zijn naar veroordelingen die problemen bij de wederpartij opleveren en dus aanspraken op dwangsommen). De rechtbank lost dit probleem op door een bevel zonder dwangsom.
Het bevel betekent dat partijen bijvoorbeeld in goed overleg of met een deurwaarder concreet kunnen kijken en zelf kunnen beslissen en zich kunnen wenden tot de voorzieningenrechter in een executiegeschil als zij er niet uit komen, maar dan wel op basis van concrete feiten, zoals hun eigen waarneming en de waarneming van de deurwaarder. Het spreekt vanzelf dat partijen de relevante zaken niet mogen onttrekken aan de waarneming door de deurwaarder. De rechtbank beseft dat het lastig kan zijn sancties te verbinden aan schendingen van het voorgaande, maar de rechtbank vindt deze werkwijze toch de beste aanpak onder de omstandigheden.
Het gaat in het bevel om de modellen die [eiser] onder zich heeft en die bestemd zijn voor [gedaagde] . De Dakar-modellen vallen daar niet onder omdat [eiser] terecht opmerkt dat deze modellen zijn eigendom zijn geworden volgens de overeenkomst (zie het tussenvonnis van 8 maart 2023, 2.2, 5e bullet). [eiser] hoeft dus in elk geval geen Dakar-modellen terug te geven.
De rechtbank bepaalt dat [eiser] haar “tag” op de bodemplaat en haar logo mag verwijderen van de verpakkingen. De rechtbank blijft bij haar oordeel voorshands (tussenvonnis 8 maart 2023, 4.1 4), eerste alinea) omdat er geen aanwijzingen zijn die in een andere richting wijzen.
1.1.
Hiermee heeft de rechtbank de derde en vierde geschilpunten voldoende behandeld.
Geschilpunt 5: tekeningen, intellectueel eigendom
1.1.
Het vijfde geschilpunt betreft de vermeerderde eis in conventie, dus de data/tekeningen zoals verzameld door [eiser] en zijn gepretendeerde rechten in die context.
1.1.
Het standpunt van [eiser] is kort gezegd dat (i) hij veel tijd en moeite heeft gestoken in het nauwgezet meten van verschillende voertuigen en die metingen heeft verwerkt in tekeningen met informatie over kleuren en andere eigenschappen en (ii) het in de context onrechtmatig is van [gedaagde] om gebruik te maken van die metingen een andere data, zonder vergoeding. [eiser] vindt dat [gedaagde] die data/tekeningen gebruikt, daarmee modellen laat produceren en die aan klanten verkoopt, waarmee [gedaagde] op onrechtmatige wijze profijt heeft van het werk van [eiser] .
[gedaagde] antwoordt kort gezegd dat dit gebruik hem vrij staat omdat de overeenkomst geen nawerking heeft en omdat [eiser] geen recht van intellectuele eigendom of soortgelijk recht heeft.
1.1.
De rechtbank neemt in aanmerking dat partijen gedurende enige tijd hebben samengewerkt voor de productie en verkoop van modellen en dat zij daarna een samenwerking hebben beëindigd. Het standpunt van [eiser] , dat hij veel tijd en moeite heeft gestoken in de data/tekeningen, is onweersproken, evenals zijn
standpunt dat [gedaagde] via de samenwerking in het bezit is gekomen van deze data/tekeningen. De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat partijen na de beëindiging van de samenwerking elkaars concurrent zijn (daar zijn partijen het over eens). De rechtbank is van oordeel dat de beginselen van redelijkheid en billijkheid, die ook na de beëindiging van de samenwerking in zekere mate de rechtsverhouding tussen partijen beheersen, in de weg staan aan het gebruik van de data/tekeningen door [gedaagde] zonder passende vergoeding aan [eiser] voor zijn tijd en moeite. Dit betekent dat [gedaagde] jegens [eiser] onrechtmatig handelt door de data/tekeningen te gebruiken zonder vergoeding.
1.1.
De rechtbank is in het licht van het voorgaande van oordeel dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is geworden, omdat duidelijk is dat [gedaagde] relevante data/tekeningen gebruikt voor productie/verkoop zonder toestemming van [eiser] en zonder vergoeding voor [eiser] . De rechtbank wijst daarom de vordering tot vergoeding van schade, op te maken bij staat, toe.
1.1.
[eiser] stelt twee andere vorderingen in: hij vordert [gedaagde] te verbieden de data/tekeningen te gebruiken en hij vordert [gedaagde] te verbieden gedurende twee jaar klanten te benaderen, steeds met een dwangsom. De rechtbank wijst deze twee vorderingen af. Het verloop van tijd vanaf de samenwerking tussen partijen, dus vanaf de beëindiging van de overeenkomst, speelt hierbij een belangrijke rol. Het was al enige tijd geleden (ruim twee jaar vanaf de ontbinding; [eiser] gaat zelf uit van twee jaar als redelijke termijn of begrenzing voor de verboden, maar die tijd is al verstreken). Er is ook vertraging opgetreden in de loop van deze procedure, door het – moeilijk te doorgronden – debat tussen partijen, enkele eiswijzigingen van partijen, en drukte bij de rechtbank. Het komt de rechtbank voor dat de kwestie zich moet oplossen in schadevergoeding; daarvoor zal ruimte zijn in de schadestaatprocedure (zie hiervoor).
1.1.
[eiser] beroept zich verder op het intellectuele eigendomsrecht of andere soortgelijke regels. De rechtbank gaat hier kort op in omdat dergelijke regels, indien het beroep daarop zou slagen, zouden kunnen leiden tot de toewijzing van de verbodsvorderingen (zie hiervoor). De rechtbank is van oordeel dat [eiser] dergelijke rechten niet heeft en dat zijn beroep op die regels ongegrond is. De rechtbank neemt in aanmerking het – gegronde – verweer dat [gedaagde] op dit gebied heeft gevoerd:
  • slaafse nabootsing: onvoldoende toegelicht waarom [eiser] zich beroept op dit leerstuk wat betreft haar data/tekeningen (het gaat kennelijk om productie/verkoop van de gemeten/getekende objecten – dat is geen slaafse nabootsing)
  • eenlijnsprestatie: onvoldoende toegelicht waarom het beroep van [eiser] op dit leerstuk gegrond is (zie slaafse nabootsing hiervoor)
  • databankrecht: databank niet overgelegd en geen onderbouwing van substantiële investeringen in de zin van een databankrecht
  • auteursrecht: eigen, oorspronkelijk karakter onvoldoende toegelicht.
Tijdens de mondelinge behandeling is uit de toelichting van [eiser] ook duidelijk geworden dat het accent ligt op de samenwerking en de nawerking ervan (onrechtmatige daad), en niet zozeer op de leerstukken die zijn ontleend aan het intellectuele eigendomsrecht.
1.1.
Hiermee heeft de rechtbank het vijfde geschilpunt voldoende behandeld.
Slot, buitengerechtelijke kosten en proceskosten
1.1.
De rechtbank verrekent de geldvorderingen over en weer:
Vordering [eiser] op [gedaagde] (2.8 hiervoor):
€ 5.625,00
€ 4.524,00
€ 3.681,00
€ 3.562,50
€ 1.758,00
€ 5.250,00
€ 8.157,50
+
€ 1.500,00
= € 34.058,00
Vordering [gedaagde] op [eiser] (2.8 hiervoor): -/- € 46.727,43 inclusief btw
Vordering [gedaagde] op [eiser] na verrekening: = € 12.669,43
De rechtbank neemt als aanvangsdatum voor de rente 5 januari 2022 (de dag van de eis in reconventie) omdat dat een passende datum is, bij gebreke van informatie in het dossier die in een andere richting wijst. De facturen van [gedaagde] zijn gedateerd in de periode april 2021 – oktober 2021, maar [eiser] had een voor verrekening vatbare tegenvordering.
1.1.
De conclusie is dat partijen (nog afgezien van een eventuele schadestaat) ongeveer evenveel van elkaar te vorderen hebben. Beide partijen hebben op verschillende punten ongelijk gekregen. De rechtbank compenseert daarom de proceskosten tussen hen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt (inclusief de proceskosten van het incident). Daarom wijst de rechtbank de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten af.
1.1.
De rechtbank spreekt tot slot de hoop uit dat partijen de keuze maken om te goeder trouw een redelijke oplossing voor de afwikkeling van de onderlinge relatie te bereiken. Partijen hebben duidelijk gemaakt dat over talrijke punten meningsverschillen en procedures mogelijk zijn, al is daarbij vaak niet duidelijk welk reëel en rechtens te respecteren belang partijen hebben bij bepaalde meningsverschillen en of dat belang uitvoerige discussies rechtvaardigt.

1.De beslissing

De rechtbank:
1.1.
wijst af het verzoek tot verlof voor tussentijds hoger beroep,
in conventie
1.1.
beveelt [gedaagde] onverwijld de handmodellen aan [eiser] terug te geven die [gedaagde] onder zich heeft, in de staat waarin zij zich bevinden, met alle beschikbare onderdelen, inclusief 3D-tekeningen voor zover beschikbaar,
1.1.
veroordeelt [gedaagde] tot vergoeding van schade die [eiser] lijdt doordat [gedaagde] data/tekeningen van [eiser] gebruikt, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
1.1.
wijst af het meer of anders gevorderde,
1.1.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
1.1.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
1.1.
verklaart voor recht dat de overeenkomst op 16 september 2021 is ontbonden door wederzijdse instemming,
1.1.
veroordeelt [eiser] € 12.669,43 aan [gedaagde] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 5 januari 2022 tot de dag van volledige betaling,
1.1.
beveelt [eiser] onverwijld de voorraden aan [gedaagde] terug te geven die [eiser] onder zich heeft en die aan [gedaagde] in eigendom toebehoren, met dien verstande dat [eiser] haar “tag” op de bodemplaat en haar logo mag verwijderen van de verpakkingen,
1.1.
wijst af het meer of anders gevorderde,
1.1.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
1.1.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken op
20 september2023.