ECLI:NL:RBOBR:2023:4640

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
23/1054
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verkeersbesluit voor aanleg tijdelijke bouwweg nabij woningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil over een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Land van Cuijk. Het college had op 2 november 2022 besloten tot de aanleg van een tijdelijke bouwweg, inclusief het instellen van een maximumsnelheid van 30 km/h en het regelen van voorrang. Eisers, bewoners nabij de geplande bouwweg, maakten bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde hun bezwaar ongegrond op 28 februari 2023. Hierop hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het college niet onredelijk gebruik heeft gemaakt van zijn beoordelingsruimte. De rechtbank oordeelde dat de nadelige gevolgen voor eisers niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen van het verkeersbesluit. De rechtbank benadrukte dat de keuze voor het tracé van de bouwweg, dat dicht bij de woningen van eisers ligt, gerechtvaardigd is, omdat andere alternatieven meer overlast voor andere burgers zouden veroorzaken. De rechtbank heeft de belangen van eisers afgewogen tegen de belangen van de gemeenschap en vastgesteld dat het college de belangen op een redelijke manier heeft gewogen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en wees hun verzoek om proceskostenvergoeding af. De rechter merkte op dat de situatie voor eisers vervelend is, maar dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen soms vereisen dat eerdere keuzes heroverwogen worden. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de bouwweg een tijdelijk karakter heeft en dat het college de mogelijkheid heeft om het verkeersbesluit in te trekken indien nodig. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben het recht om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/1054

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

12 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser, en

[eiseres], uit [woonplaats] , eiseres,
samen: eisers
(gemachtigde: mr. A.A. Bouman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Land van Cuijk, het college
(gemachtigden: P. Mulder, N. van der Sterren, B. Henzen en J. de Best).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eisers op 12 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van het college.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank na een onderbreking voor raadkameroverleg ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Motivering

1. Deze zaak is begonnen met een verkeersbesluit van het college van 2 november 2022 waarbij is besloten tot aanleg van een tijdelijke bouwweg, het aldaar instellen van een maximumsnelheid van 30 km/h, het regelen van voorrang en het op enig punt fysiek afsluiten van de weg (om sluipverkeer te voorkomen). [1] Eisers hebben tegen dat besluit bezwaar gemaakt, wat het college met het besluit van 28 februari 2023 ongegrond heeft verklaard. Tegen dat besluit hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank.
2. Hoe worden verkeersbesluiten door de rechter beoordeeld? Verkeersbesluiten kunnen alleen worden genomen als daar een in de wet aangewezen belang mee is gediend. In artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet (WVW 1994) staan de belangen op grond waarvan een verkeersbesluit mag worden genomen. Het college wijst in het verkeersbesluit op het verzekeren van de veiligheid op de weg, [2] het beschermen van weggebruikers en passagiers, [3] het waarborgen van de bruikbaarheid van de weg [4] en beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast en hinder. [5] In eerdere uitspraken over verkeersbesluiten is bepaald dat een bestuursorgaan – in dit geval: het college – bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toekomt bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. [6] Dat is dus een beperkte toets, zoals ook op de zitting is besproken.
3. De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat het college onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Tussen partijen is niet in geschil dat een bouwweg nodig is in het kader van de realisatie van het bouwplan Lange Heggen West. Daarvoor zijn drie alternatieven in beeld gekomen, te weten:
een tracé over de bestaande [adres] vanaf de Provincialeweg,
een tracé over een woon-werkkavel tussen de adressen [adres] en [adres] ,
een tracé over de oude/voormalige aansluiting van de [adres] op de [adres] .
Het college wijst er terecht op dat op grond van vaste rechtspraak het college niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen. Voldoende is dat inzichtelijk wordt gemaakt hoe de betrokken belangen zijn gewogen. [7] Dat heeft het college in dit geval gedaan. Afgewogen tegen de beschikbare alternatieven heeft het college in redelijkheid kunnen kiezen voor alternatief C. Alternatief A is voor het college afgevallen in verband met de verkeersveiligheid, omdat dit tracé een fietsstraat kruist waarvan onder andere schoolgaande kinderen gebruik maken. Dat eisers er niet van zijn overtuigd dat alternatief A vanwege de verkeersveiligheid niet geschikt zou zijn maakt dat niet anders. Het is ook zonder het door eisers noodzakelijk geachte verkeerskundig onderzoek redelijk om te verwachten dat het kruisen van een (mede door schoolgaande jeugd gebruikte) fietsstraat door frequent bouwverkeer in verkeeronveilige situaties kan resulteren. Het college kon dit dan ook in redelijkheid ten grondslag leggen aan de overweging om dit alternatief A af te laten vallen. Eisers hebben op de zitting gezegd dat bij het realiseren van een eerder bouwplan (aan de Lange Heggen/Heggenrank) wel van dit traject gebruik is gemaakt en dat de fietsstraat er toen ook al lag. Het college heeft daar tegenover onbestreden gesteld dat dit plan in een langere periode is gerealiseerd met een veel lagere frequentie van bouwverkeer tot gevolg. Alternatief B is afgevallen omdat het bestemmingsplan het aanleggen van een weg daar niet toelaat, wat door eisers niet is bestreden. Van het bestaan van (reële) andere alternatieven is niet gebleken.
4. Nadat het college heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, moet het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het college beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Ook dat is een beperkte toets.
5. De rechtbank vindt dat van zo’n onevenredigheid geen sprake is. De rechtbank kan de zorgen van eisers over overlast en hun eigen (verkeers)veiligheid dat met het bouwverkeer gepaard gaat goed begrijpen, maar dit zou er ook voor andere burgers zijn als bijvoorbeeld zou zijn gekozen voor alternatief A (de bestaande Lange Heggen vanaf de Provincialeweg). Het college merkt dan ook terecht op dat die overlast onvermijdelijk is, en eisers hebben onvoldoende aangedragen waarom hun persoonlijke belangen bij het niet hoeven dulden van overlast en zorgen over (verkeers)veiligheid zwaarder zouden moeten wegen dan die van andere burgers. Verder is in het verkeersbesluit een aantal maatregelen opgenomen om de verkeersveiligheid te waarborgen en overlast te beperken, zoals het instellen van een maximumsnelheid van 30 km/h en een fysieke afsluiting om sluipverkeer te voorkomen. De rechtbank snapt dat de situatie voor eisers wrang is, omdat in 2012 de gemeente de oude/voormalige aansluiting van de Lange Heggen op de Laan de Wijze juist heeft afgesloten wat voor hen mede een reden was om ter plaatse een kavel te kopen en hun huizen te bouwen. Maar in de ruimtelijke ordening is niets voor eeuwig. Nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen kunnen tot gevolg hebben dat in het verleden gemaakte keuzes moeten worden heroverwogen, zeker in een dichtbevolkt land als Nederland. In dit geval doet zich zo’n situatie voor wat het college ook deugdelijk heeft gemotiveerd. Bij de belangenafweging speelt ook dat de bouwweg een tijdelijk karakter heeft. Het college houdt rekening met een periode van twee à drie jaar, met de armslag dat dit langer (of juist korter) kan zijn afhankelijk van het tempo waarin 80% het bouwplan kan worden gerealiseerd. Naar aanleiding van de op zitting geuite zorgen van eisers dat een projectontwikkelaar een deel van de kavels binnen dat bouwplan heeft verworven en vooralsnog geen bouwplannen lijkt te hebben, heeft het college toegezegd dat genoemde 80% ziet op de woningen die op gemeentegrond worden gebouwd en dat dit percentage niet ook betrekking heeft op de bouwplannen van de projectontwikkelaar.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan het verkeersbesluit de voorwaarde te verbinden dat dit binnen twee à drie jaar vervalt, zoals door eisers is verzocht. Mocht het college de bouwweg in strijd met het genomen verkeersbesluit langer in functie houden, dan kunnen eisers altijd een aanvraag bij het college indienen om het verkeersbesluit in te trekken. Mocht het college dat dan onverhoopt weigeren, dan kunnen eisers die weigering (na het doorlopen van de bezwaarprocedure) ter toetsing aan de bestuursrechter voorleggen. Voor de vrees van eisers dat de bouwweg voor mogelijk tien jaar in gebruik blijft of een permante weg wordt, biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten.
7. Omdat het beroep ongegrond is, worden de verzoeken om proceskostenvergoeding afgewezen.
De rechter deelt mede dat van deze uitspraak een proces-verbaal wordt opgemaakt dat binnen twee weken aan partijen zal worden toegestuurd.
De rechter wijst erop dat partijen het recht hebben om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hoger beroep moet zijn ingesteld binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2023 door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van drs. J.A. Meijer - Habraken, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Gemeenteblad 2022, 488075.
2.Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, WVW 1994.
3.Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, WVW 1994.
4.Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, WVW 1994.
5.Artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, WVW 1994.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) 1 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1541, en ABRvS 21 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3908.
7.ABRvS 8 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2759.