Op 1 september 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de zorgregeling voor een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De rechtbank heeft de ouders van [minderjarige], de moeder en de vader, als belanghebbenden aangemerkt. De procedure is gestart naar aanleiding van een brief van [minderjarige] aan de rechter, die op 14 juli 2023 is ontvangen, gevolgd door een e-mail op 28 juli 2023. Tijdens een gesprek op 22 augustus 2023 met de rechter, de ouders en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, is het verzoek van [minderjarige] besproken. Zij heeft aangegeven dat zij minder vaak naar haar vader wil en niet bij hem wil logeren, en dat zij behoefte heeft aan een bijzondere curator.
De rechter heeft vastgesteld dat de ouders samen het gezag over [minderjarige] hebben en dat zij belangrijke beslissingen over haar moeten nemen. De ouders hebben eerder afspraken gemaakt over het contact tussen [minderjarige] en haar vader, maar [minderjarige] voelt zich niet gehoord in deze afspraken. De rechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de ouders hulp zoeken om beter met elkaar te leren communiceren en goede afspraken te maken zonder conflicten. De rechter heeft hen opgedragen om samen met hun advocaten in gesprek te gaan over de meest geschikte hulpverlening, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om een psycholoog en systeemtherapeut in te schakelen.
Wat betreft het contact tussen [minderjarige] en haar vader, heeft de rechter besloten dat [minderjarige] voorlopig niet bij haar vader hoeft te slapen, maar dat zij wel drie middagen per week bij hem moet zijn. De rechter heeft deze regeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk ingaat, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De ouders zijn verplicht om samen afspraken te maken over de dagen waarop [minderjarige] bij haar vader is, en de moeder moet de vader informeren over het nieuwe schoolrooster van [minderjarige]. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. J.W. Brunt, rechter en kinderrechter.