ECLI:NL:RBOBR:2023:4180

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
R.01/22/83
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beslissing RC
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verkorting van de termijn in de wettelijke schuldsaneringsregeling (Wsnp)

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan in het verzoek van een schuldenaar tot verkorting van de termijn van de wettelijke schuldsaneringsregeling (Wsnp) op basis van artikel 349a van de Faillissementswet (Fw). De schuldenaar, die eerder was toegelaten tot de Wsnp na een faillissement, verzocht om de termijn te verkorten van 36 naar 18 maanden, met als argument dat zijn persoonlijke omstandigheden waren gewijzigd en dat hij niet in staat was om een hogere afloscapaciteit te realiseren. De schuldenaar voerde aan dat de wetswijziging die de looptijd van de Wsnp voor nieuwe gevallen verkortte, leidde tot ongelijkheid tussen schuldenaren die voor en na 1 juli 2023 waren toegelaten.

De rechter-commissaris heeft het verzoek van de schuldenaar beoordeeld en geconcludeerd dat de belangen van de schuldeisers zwaarder wegen dan die van de schuldenaar. Hoewel de afloscapaciteit van de schuldenaar was gedaald, was er nog steeds sprake van een aanzienlijke afloscapaciteit. De rechter-commissaris oordeelde dat de wetswijziging geen reden was om de termijn te verkorten, aangezien het onderscheid tussen gevallen vóór en na de wijziging niet als discriminatie kon worden aangemerkt. De rechter-commissaris benadrukte dat de wetgever de vrijheid heeft om wetten te wijzigen en dat niet elke ongelijke behandeling van gelijke gevallen een schending van het gelijkheidsbeginsel vormt.

Uiteindelijk heeft de rechter-commissaris het verzoek tot verkorting van de termijn van de Wsnp afgewezen, waarbij de belangen van de schuldeisers in de afweging zijn meegenomen. De beslissing is genomen met inachtneming van de wettelijke bepalingen en de omstandigheden van het geval, waarbij de rechter-commissaris de belangen van alle betrokken partijen zorgvuldig heeft gewogen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Toezicht
Insolventienummer : R.01/22/83
Beschikking op het verzoek tot verkorting van de termijn ex artikel 349a Fw in de wettelijke schuldsaneringsregeling (Wsnp) van:
[schuldenaar] ,
geboren op 31 maart 1980,
wonende te [plaats] , [adres] ,
hierna te noemen: [schuldenaar]

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het vonnis van 29 augustus 2022 waarbij [schuldenaar] is toegelaten tot de Wsnp met benoeming van de heer A.L. van der Flier tot bewindvoerder;
  • het verzoek van [schuldenaar] tot verkorting van de termijn, ontvangen op 16 juni 2023;
  • de reactie van de bewindvoerder, ontvangen op 26 juni 2023.
1.2.
Het verzoek van [schuldenaar] is mondeling behandeld op 13 juli 2023. Daarbij zijn [schuldenaar] , vergezeld door mr. M.A.A.M. van Brunschot, advocaat te Helmond, en de bewindvoerder verschenen.

2.Het verzoek en de reactie van de bewindvoerder

2.1.
[schuldenaar] verzoekt verkorting van de termijn van de Wsnp en voert daartoe – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aan.
2.2.
[schuldenaar] is toegelaten tot de Wsnp na een omzetting vanuit faillissement. Dit faillissement heeft 19 maanden geduurd en gedurende het faillissement zijn alle bekende baten in de boedel gevloeid. Daarnaast heeft [schuldenaar] in totaal € 5.444,50 aan de faillissementsboedel afgedragen. De persoonlijke omstandigheden zijn inmiddels gewijzigd waardoor een aanzienlijk lagere afdrachtverplichting in de Wsnp geldt. Een inkomensstijging ligt niet in het vooruitzicht, waardoor een relevante dan wel hogere afloscapaciteit redelijkerwijs ook niet valt te voorzien. Met de huidige afdracht zal aan enkel de boedelschuldeiser een uitkering kunnen worden gedaan, als er al iets resteert na voldoening van het bewindvoerderssalaris. Dit maakt dat de belangen van [schuldenaar] bij een kortere Wsnp zwaarder moeten wegen dan de belangen van de schuldeisers bij het doorlopen van de volledige termijn.
2.3.
Voor zover de belangenafweging niet in het voordeel van [schuldenaar] uit zou vallen, beroept [schuldenaar] zich subsidiair op het gelijkheidsbeginsel. Op grond van het gelijkheidsbeginsel dienen alle schuldenaren in gelijke gevallen gelijk te worden behandeld.
2.4. De wetswijziging [1] waarbij de looptijd van de Wsnp is verkort van 36 naar 18 maanden zorgt echter voor ongelijke behandeling. Niet valt in te zien waarom schuldenaren die vóór 1 juli 2023 zijn toegelaten tot de Wsnp ongelijk behandeld moeten worden ten opzichte van schuldenaren die op of na 1 juli 2023 zijn toegelaten. Er is sprake van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld. Het betreft personen die gelijktijdig de Wsnp doorlopen, maar worden geconfronteerd met een andere looptijd. Het doel van de wetswijziging is het snel schuldenvrij krijgen van personen met problematische schulden. Het niet gelijk behandelen is in strijd met het na te streven doel. Er is geen redelijke en objectieve rechtvaardiging waarom personen die zijn toegelaten tot de Wsnp vóór 1 juli 2023 geen gebruik kunnen maken van de mogelijkheid om sneller van de schulden af te komen. Het ontbreken van overgangswetgeving is geen bewuste en doordachte keuze van de wetgever geweest. Het is een mankement dan wel vergissing. De rechtsongelijkheid als gevolg van het ontbreken van overgangswetgeving is onbegrijpelijk, te groot en disproportioneel. Teneinde deze ongelijkheid op te heffen en gelijkheid te bewerkstelligen met schuldenaren die op of na 1 juli 2023 tot de Wsnp zijn toegelaten, verzoekt [schuldenaar] verkorting van de termijn van zijn Wsnp tot een totale duur van 18 maanden.
2.5.
De bewindvoerder heeft aangevoerd dat niet is voldaan aan de uitgangspunten op grond waarvan de looptijd zou moeten worden verkort. [schuldenaar] is niet vrijgesteld van de sollicitatieverplichting en er is maandelijks afloscapaciteit. De (boedel)schuldeisers zullen door een verkorting van de looptijd worden benadeeld. Wat betreft het beroep op het gelijkheidsbeginsel refereert de bewindvoerder zich aan het oordeel van de rechter-commissaris.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 349a lid 2 van de Faillissementswet (Fw) kan de rechter-commissaris op verzoek van de schuldenaar de termijn van de Wsnp verkorten. Als uitgangspunt geldt dat verkorting een uitzondering is. Een verkorting van de termijn kan worden overwogen, indien wordt gekeken naar alle omstandigheden van het geval. De rechter-commissaris zal daarbij de belangen van [schuldenaar] bij verkorting van de Wsnp afzetten tegen de belangen van de schuldeisers bij het doorlopen van de volledige termijn van de Wsnp.
3.2.
De rechter-commissaris volgt [schuldenaar] niet in zijn stelling dat zijn belangen zwaarder moeten wegen dan de belangen van de schuldeisers. Weliswaar is de afloscapaciteit van [schuldenaar] lager dan voorheen, maar er is nog steeds sprake van aanzienlijke afloscapaciteit en bij het doorlopen van de volledige termijn van de schuldsaneringsregeling zal het afgedragen saldo de kosten van de schuldsaneringsregeling substantieel overstijgen. Er zal ook sprake zijn van een hoger uitkeringspercentage dan in het geval de schuldsaneringsregeling zou worden verkort. Dat enkel de boedelschuldeiser(s) naar verwachting een uitkering kunnen verwachten, maakt dit niet anders.
3.3.
Dat er een wetswijziging heeft plaatsgevonden waardoor de duur van de Wsnp voor personen die zijn toegelaten na 1 juli 2023 thans 18 in plaats van 36 maanden bedraagt, is naar het oordeel van de rechter-commissaris evenmin reden om de termijn van de Wsnp te verkorten, zoals door [schuldenaar] verzocht. Daarbij neemt de rechter-commissaris het volgende in aanmerking.
3.3.1.
Vooropgesteld moet worden dat een wetswijziging naar haar aard meebrengt dat onderscheid wordt gemaakt tussen gevallen die zich hebben voorgedaan vóór dan wel na het tijdstip met ingang waarvan de nieuwe regeling van toepassing is. Een dergelijk onderscheid kan in beginsel niet als discriminatie worden aangemerkt. Anders zou de wetgever de mogelijkheid worden ontnomen om wetten in te voeren of te wijzigen, bijvoorbeeld naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen of gewijzigde beleidsinzichten. Het staat de wetgever vrij een kortere looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling in te voeren en de ingangsdatum daarvan te bepalen.
3.3.2.
Niet iedere ongelijke behandeling van gelijke gevallen vormt een schending van het gelijkheidsbeginsel (artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM in combinatie met artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM), maar alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een redelijke en objectieve rechtvaardiging ervoor ontbreekt. Als al sprake zou zijn van een verboden ongelijke behandeling, moet de rechter terughoudend zijn met ingrijpen. Een rechter moet ervoor waken op de stoel van de wetgever te gaan zitten.
3.3.3.
Over het overgangsrecht en de inwerkingtreding van het wetsvoorstel zijn door de Tweede Kamer op 15 februari 2023 (Handelingen II 2022/23, vraag 2023Z02660) vragen gesteld aan de Minister voor Rechtsbescherming. De Minister antwoordt dat de wetswijziging uitgaat van onmiddellijke werking van de nieuwe regels, zodra de wet in werking treedt en dat er in de wetswijziging niets geregeld is voor lopende Wsnp-trajecten waardoor het huidige recht van toepassing blijft op die trajecten. Uit de brief van de Minister voor Rechtsbescherming aan de Tweede Kamer van 26 mei 2023 (TK 2022-2023, 35 915, nr. 31) en de bijbehorende beslisnota leidt de rechter-commissaris af dat voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wetswijziging nadrukkelijk is gekeken of er mogelijkheden waren om reeds lopende schuldsaneringstrajecten op basis van de wetswijziging te verkorten. Die mogelijkheid werd niet gezien. Dit komt volgens de Minister omdat er rekening gehouden dient te worden met het feit dat de duur van een Wsnp-traject bij vonnis wordt bepaald. Daarnaast is bij de wetsbehandeling en de wijziging die bij amendement is ingediend geen overgangsbepaling opgenomen, aldus de Minister.
3.3.4.
Omdat [schuldenaar] tot de Wsnp is toegelaten vóór 1 juli 2023, geldt voor zijn regeling de duur die wordt bepaald door de wetgeving die tot 1 juli 2023 gold, te weten 36 maanden. Toepassing van het gelijkheidsbeginsel, zoals door [schuldenaar] beoogd, zou tot een onredelijke uitkomst leiden voor zijn schuldeisers. Zij worden dan benadeeld, want zij krijgen nog slechts datgene wat [schuldenaar] in 18 maanden heeft afgedragen in plaats van 36 maanden. De rechter-commissaris dient ook hun belangen mee te wegen.
3.4.
Deze omstandigheden tezamen maken dat het verzoek naar het oordeel van de rechter-commissaris moet worden afgewezen.

4.Beslissing

wijst het verzoek tot verkorting van de termijn van de WSNP af.
Aldus gegeven door de rechter-commissaris, mr. V.G.T. van Emstede, op 22 augustus 2023 [2] .

Voetnoten

1.Wet van 10 februari 2023 tot wijziging van de Faillissementswet ter verbetering van de doorstroom
2.Van deze beschikking staat gedurende vijf dagen hoger beroep bij de rechtbank open (art. 315