ECLI:NL:RBOBR:2023:4165

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
01/993200-20, 01/993340-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in strafzaak met betrekking tot Opiumwetdelicten en wapenbezit

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 21 augustus 2023 uitspraak gedaan in de zaken met parketnummers 01/993200-20 en 01/993340-20. De verdachte is beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het medeplegen van het voorbereiden en bevorderen van Opiumwetdelicten, het opzettelijk aanwezig hebben van fentanyl, en het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 3 februari 2020 in Eindhoven 1.280 gram fentanyl in zijn bezit had, wat een zeer gevaarlijke en verslavende stof is. Daarnaast was hij betrokken bij het voorhanden hebben van chemicaliën en grondstoffen voor de productie van synthetische drugs, waaronder APAA. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de belangrijkste aanklachten. De opgelegde straf bestaat uit een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, en een geldboete van € 500,00. Tevens is er onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen goederen, waaronder jammers. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact van de drugshandel zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummers: 01/993200-20 en 01/993340-20 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 21 augustus 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting
van 19 mei 2020, 28 juli 2020, 20 oktober 2020, 15 januari 2021, 25 juli 2023 en 7 augustus 2023. De rechtbank merkt in dit verband op dat in het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 juli 2020 abusievelijk niet is opgenomen dat het onderzoek met instemming van alle betrokken partijen is hervat in de stand waarin het zich op de zitting van 19 mei 2020 bevond. Uit de zittingsaantekeningen van de griffier blijkt dit wel degelijk als zodanig te zijn besproken en bepaald.
Op de zitting van 25 juli 2023 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak met het parketnummer 01/993200-20 is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 april 2020. De hierop betrekking hebbende tenlastelegging is op de terechtzitting van 25 juli 2023 aangepast ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering.
De zaak met het parketnummer is 01/993340-20 is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 juni 2023.
Verdachte is, met inachtneming van het voorgaande, ten laste gelegd dat:
t.a.v. parketnummer 01/993200-20
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 9 juli 2019 tot en met
2 februari 2020 te Zaltbommel en/of Den Haag, in elk geval in Nederland en/of te Neukirchen-Vluyn, in elk geval in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10
van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
-een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen
plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
-zich en/of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat/die
feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
-voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden
heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s)wisten of ernstige redenen
had/hadden om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
-een of meer voertuigen gehuurd en/of geleend en/of (anderszins) gebruikt ten behoeve van
het vervoer van grondstoffen en/of chemicaliën ten behoeve van de productie van
synthetische drugs en/of
-als bestuurder van dat/die voertuigen voornoemde grondstoffen en/of chemicaliën vervoerd
en/of afgeleverd en/of overgedragen en/of
-een hoeveelheid chemicaliën en/of grondstoffen ten behoeve van de vervaardiging van
voornoemd(e) middel(en) gekocht en/of verkocht en/of besteld en/of voorhanden gehad;
2.
hij op of omstreeks 13 februari 2018 te Alphen aan den Rijn en/of Lunteren, in
elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel

10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken,

verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het
grondgebied van Nederland brengen van amfetamine en/of methamfetamine en/of
MDMA in elk geval een stof(fen) vermeld op lijst 1 van de Opiumwet, voor te
bereiden en/of te bevorderen, (telkens) een of meer anderen heeft/hebben
getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te
plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
(telkens) zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te
verschaffen en/of (telkens) voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden
of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij,
verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te
vermoeden, dat die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
-een of meerdere voertuigen geladen met een of meer grondstoffen en/of chemicaliën ten
behoeve van de productie van synthetische drugs en/of
-als bestuurder van een voertuig (Mercedes Benz Sprinter) een of meer grondstoffen en/of
chemicaliën ten behoeve van de productie van synthetische drugs vervoerd en/of
-4025 kg, in elk geval een hoeveelheid, APAA(Alpha-phenylacetoacetamide), en/of
-7700 kg, in elk geval een hoeveelheid, caustic soda en/of
-100 kg, in elk geval een hoeveelheid, rode fosfoor en/of
-360 liter, in elk geval een hoeveelheid, Tolueen en/of
-200 kg, in elk geval een hoeveelheid, natriumhydroxide en/of
-277 kg, in elk geval een hoeveelheid, jood en/of
-360 liter, in elk geval een hoeveelheid, dichloormethaan voorhanden gehad,
waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
3.
hij op of omstreeks 03 februari 2020 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1280 gram (netto), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende fentanyl, zijnde fentanyl een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
t.a.v. parketnummer 01/993340-20
1.
hij op of omstreeks 3 februari 2020 te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (van) een of meerdere voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedragen van in totaal EUR 4650 en/of (merk)horloges zoals aangetroffen bij de doorzoeking van het pand Imstenrade 15, waaronder:
-een horloge van het merk Franck Muller Geneve met voorwerpnummer
LERCE19009_583766 en taxatiewaarde EUR 9000 en/of
-een horloge van het merk Rolex met voorwerpnummer LERCE19009_583768 en
taxatiewaarde EUR 5500 en/of
-een horloge van het merk Tag Heuer inclusief bijbehorende bescheiden en doosje met
voorwerpnummer LERCE19009_583774 en taxatiewaarde EUR 450 en/of
-een horloge van het merk Breitling inclusief bijbehorende bescheiden en
reservepolsband met voorwerpnummer LERCE19009 583775 en taxatiewaarde EUR 2800
a. de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd(e) voorwerp(en) was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie voornoemd(e) voorwerp(en) voorhanden heeft gehad en/of
b. heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van voornoemd(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,

terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf,

2.
hij op of omstreeks 3 februari 2020 te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten negen patronen van het kaliber Geco 9mm Luger voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 3 februari 2020 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, een of meer radioappara(a)t(en), te weten: een of meer (draagbare) multiband/1-, 2-, 3-, 4-band GSM/UMTS/GPS/LTE jammer(s), te weten:
-een jammer met voorwerpnummer LERCE19009_583744 en/of
-een jammer met voorwerpnummer LERCE19009_583771
heeft/hebben aangelegd en/of geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben gebruikt, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van die radioapparaten op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend;
4.
hij op of omstreeks 13 februari 2018 te Lunteren en/of Alphen aan den Rijn, althans in Nederland, een of meerdere goederen te weten:
-een Mercedes Benz Sprinter met chassisnummer WD9066351P138317 en/of
-een (door verdachte bestuurde) Mercedes Benz Sprinter met chassisnummer
WD9066351P265674 en/of
-een Iveco bestelbus met chassisnummer ZCFC408200D322942 en/of
-een BMW met chassisnummer WBAPM73519A365875
heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij/zij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsvraag.
Inleiding.
Op 24 september 2019 is onderzoek 26Geneva gestart vanwege de verdenking dat verdachte betrokken was bij het plegen van Opiumwetdelicten. Aan deze verdenking lag ten grondslag een op diezelfde dag vanuit een lopend onderzoek (26Inktser) opgesteld en verstrekt proces-verbaal over zijn vermoedelijke betrokkenheid bij het ophalen van goederen ten behoeve van de productie van synthetische drugs bij een loods op het [bedrijvencomplex] te Neukirchen-Vluyn (Duitsland) op 9 juli en 24 juli 2019.
De hierbij op 9 juli 2019 door verdachte opgehaalde goederen zouden zijn gelost in een loods te Hurwenen (Zaltbommel). De op 24 juli 2019 door verdachte opgehaalde goederen zouden zijn gelost in een loods in Den Haag.
Op 2 september 2019 werd te Neukirchen-Vluyn (Duitsland) loods 9.4 doorzocht en hierbij werden grote hoeveelheden stoffen geschikt voor de productie van synthetische drugs aangetroffen alsmede de vingerafdrukken van verdachte op diverse documenten.
Op 27 september 2019 werd de betreffende loods in Hurwenen (Zaltbommel) doorzocht en daarbij werden 71 jerrycans aangetroffen met in totaal circa 2.130 liter zoutzuur. Zoutzuur is een drugsprecursor. De jerrycans waren telkens voorzien van een sticker identiek aan de in de loods in Duitsland op IBC-vaten aangetroffen stickers.
Deze feiten en omstandigheden hebben geleid tot de verdenking van verdachtes betrokkenheid bij het plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs
(feit 1 van 01/993200-20).
Een van de eigenaren van het bedrijf dat de loods in Duitsland huurde bleek een subject
in een eerder gestart onderzoek (26Bronxville) te zijn. Dat onderzoek richtte zich op
- vrij vertaald - de verdere doorvoer van een container met circa 4000 kilo APAA, een
bekende grondstof in het productieproces van synthetische drugs. Dit onderzoek heeft op
13 februari 2018 geresulteerd in doorzoekingen van een loods in Alphen aan den Rijn en een loods in Lunteren. Hierbij werden met name grote hoeveelheden APAA en natrium-hydroxide aangetroffen alsmede vier gestolen voertuigen. De in dit onderzoek bij het overladen en het verdere vervoer van de illegale lading betrokken persoon NN04 kon aanvankelijk niet geïdentificeerd worden maar is op een later tijdstip geïdentificeerd als zijnde verdachte. Dit alles heeft geleid tot de beschuldigingen van de betrokkenheid van verdachte bij het plegen van voorbereidingshandelingen ten behoeve van het productie-proces van synthetische drugs en de heling van vier voertuigen
(feit 2 van 01/993200-20
en feit 4 van 01/993340-20).
Op 3 februari 2020 is verdachte aangehouden in de woning van zijn partner. Bij de doorzoeking van de woning en de schuur werden diverse verboden goederen aangetroffen, te weten: 1.280 gram fentanyl zijnde een harddrug, negen patronen en twee jammers, Deze vondsten worden (mede) aan verdachte toegeschreven
(feit 3 van 01/993200-20 en feiten
2 en 3 van 01/993340-20).Daarnaast werden in de woning vier merkhorloges met een getaxeerde waarde van in totaal € 17.750,00 en contante gelden ter hoogte van € 4.540,00 aangetroffen. Dit heeft zich vertaald in een witwasbeschuldiging
(feit 1 van 01/993340-20).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op gronden als verwoord in zijn schriftelijke requisitoir tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten gerekwireerd, met uitzonderring van de witwasbeschuldiging
(feit 1 van 01/993340-20)en de heling van een BMW (
feit 4 van 01/993340-20). Voor deze verwijten heeft de officier van justitie respectievelijk vrijspraak en partiële vrijspraak gevorderd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe van verdachte heeft op gronden als verwoord in haar schriftelijke pleitnota vrijspraak van de ten laste gelegde feiten bepleit, met uitzondering van het feit dat ziet op het verboden bezit van negen patronen. Ten aanzien van dat feit heeft zij zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
De bewijsbijlage en bewijsverweren.
Voor de leesbaarheid van het vonnis zijn de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen uitgewerkt in een bewijsbijlage die onderdeel uitmaakt van dit vonnis. De inhoud van die bijlage geldt als hier herhaald en ingelast.
De verdediging heeft ter terechtzitting van 25 juli 2023 een aantal verweren gevoerd.
Voor zover de rechtbank hierna niet op deze punten respondeert, heeft de rechtbank deze als bewijsverweren aangemerkt. Die verweren vinden hun weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen die de rechtbank heeft gebruikt, zoals die in de bewijsbijlage zijn opgenomen. De rechtbank heeft in het verhandelde ter terechtzitting 25 juli 2023 geen aanknopingspunten gevonden die maken dat aan de betrouwbaarheid en juistheid van de inhoud van die bewijsmiddelen moet worden getwijfeld. Voor zover noodzakelijk zal de rechtbank de verweren van de verdediging bij de desbetreffende feiten bespreken.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de feiten in chronologische volgorde bespreken. Dat betekent dat eerst
de beschuldigingen voortkomend uit onderzoek 26Bronxville, te weten voorbereidings-handelingen ten behoeve van de productie van synthetische drugs en de heling van vier voertuigen, telkens op 13 februari 2018, zullen worden beoordeeld. Dit zal worden gevolgd
door de bespreking van het verwijt van verdachtes betrokkenheid bij het ophalen van goederen ten behoeve van de productie van synthetische drugs bij een loods te
Neukirchen-Vluyn (Duitsland) op 9 juli en 24 juli 2019. Tot slot zullen de uit de doorzoeking van 3 februari 2020 afkomstige beschuldigingen worden besproken.
t.a.v. feit 2 (01/993200-20) medeplegen van vervoeren en voorhanden hebben van grondstoffen ten behoeve van de productie van synthetische drugs op 13 februari 2018
vaststellingen en betrokkenheid man NN04
De rechtbank leidt uit de in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen onder meer het
volgende af.
Op 13 februari 2018 zijn twee mannen, NN04 en NN05, met onder meer [naam 1] op het bedrijfsterrein gelegen aan de [adres 2] te Alphen aan den Rijn betrokken bij het overladen van kartonnen vaten vanuit een container in een oplegger en het daarna plaatsen van die vaten in de aldaar gelegen loods. Volgens de officiële papieren zou de container 450 dozen met ‘slip agent’ bevatten. NN04 en NN05 brengen op enig moment een scheiding aan in de vaten. Zij doen dit aan de hand van een al dan niet aangebrachte stempel (twee Chinese tekens) aan de onderkant van de vaten. Vervolgens laden NN04 en NN05 hun afzonderlijke bestelbussen, telkens van het merk Mercedes type Sprinter, vol met de door hen gesorteerde vaten met genoemde stempel aan de onderkant. Het restant van de met zo’n stempel gemarkeerde vaten zouden zij later nog op komen halen. NN04 en NN05 zijn tegelijk in hun volgeladen busjes vertrokken en gezamenlijk naar een bedrijventerrein gelegen op perceel [adres 3] te Lunteren gereden. Op deze locatie zijn hun voertuigen een loods binnengereden.
De politie heeft op 13 februari 2018 op de twee onderwerpelijke locaties het volgende
aangetroffen:
in de loods te Lunteren:
- in de door NN05 bestuurde Mercedes Sprinter, voorzien van het kenteken [kenteken 1] :
52 kartonnen vaten, bevattende in totaal 1.300 kilogram APAA;
- in de door NN04 bestuurde Mercedes Sprinter, voorzien van het kenteken [kenteken 2] :
49 kartonnen vaten, bevattende in totaal 1.225 kilogram APAA;
in de loods te Alphen aan den Rijn:
- 60 kartonnen vaten, bevattende in totaal 1.500 kilogram APAA;
op het terrein bij de loods te Alphen aan den Rijn:
- in een oplegger: 288 kartonnen vaten, bevattende in totaal 7.225 kilogram
natriumhydroxide (caustic soda).
Alle aangetroffen kartonnen vaten waren voorzien van een etiket met onder meer het opschrift ‘name of goods: slip agent’ en zij werden allemaal ondersteboven gestapeld aangetroffen. De vaten met als inhoud APAA bevatten aan de onderzijde een stempel
met twee Chinese tekens. De vaten met als inhoud natriumhydroxide hadden aan de onderzijde geen stempel.
APAA is een precursor voor BMK, zijnde een grondstof voor amfetamine of
metamfetamine.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande bewezen dat persoon NN04 als medepleger betrokken is geweest bij - kort gezegd - het voorhanden hebben en het vervoeren van APAA ten behoeve van het productieproces van synthetische drugs.
De rechtbank overweegt in dit verband dat er nauwelijks tot geen legale bestemmingen
voor de onderhavige hoeveelheid APAA (4.025 kilogram) zijn en als een vergelijkbare lading APAA wél een legale bestemming zou hebben, deze niet in vaten met een aanduiding van een andere inhoud (in casu: ‘slip agent’) vervoerd zou worden en/of zonder documenten met een beschrijving van die inhoud.
De raadsvrouw heeft de strafbare betrokkenheid van NN04 bij de voorbereidings-handelingen niet ter discussie gesteld. De raadsvrouw heeft de identificatie van verdachte als zijnde NN04 betwist.
identificatie man NN04
Volgens de raadsvrouw zijn de herkenningen door de verbalisanten op diverse onderdelen onder de maat, niet betrouwbaar en een daarmee onbruikbaar in de bewijsvoering.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Bij de beoordeling van herkenningen staat steeds voorop dat daarbij behoedzaamheid betracht dient te worden. Dit geldt temeer indien de herkenningen, zoals in de onderhavige zaak, de voornaamste bewijsmiddelen vormen.
Uit wetenschappelijk onderzoek komt naar voren, zoals ook genoemd in meerdere gepubliceerde uitspraken, dat gezichten als één geheel, dat wil zeggen holistisch, in het geheugen worden opgeslagen en wel in visuele vorm. Dit is ook de wijze waarop de herkenning van gezichten plaatsvindt, hetgeen onder meer tot gevolg heeft dat het heel
lastig kan zijn een beschrijving te geven van een gezicht dat men goed kent en goed kan herkennen. Ook heeft het vanwege de holistische herinnering aan gezichten weinig zin om aan een getuige te vragen waaraan hij precies het gezicht van de verdachte heeft herkend. Dit zal niet méér kunnen opleveren dan een in woorden gegoten rationalisatie achteraf van een niet-rationeel proces.
De rechtbank heeft de volgende elementen in haar beoordeling betrokken.
De kernbron die aan de herkenning van verdachte ten grondslag ligt is een foto van
NN04 gemaakt op 13 februari 2018 op de locatie te Alphen aan den Rijn (
ZD04,
bijlage 20 van bijlage 22, pag. 161 en PD verdachte pag. 160 en pag. 167).
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat deze foto van voldoende kwaliteit en voldoende duidelijk is om als basis voor een deugdelijke herkenning te
kunnen dienen, met name als - zoals in deze zaak het geval is - de herkenningen door
op het gebied van waarnemingen getrainde opsporingsambtenaren worden gedaan.
Als deze foto wordt getoond aan verbalisant [verbalisant 1] relateert deze ‘Door mijn werkzaamheden in het onderzoek Explorer en verschillende observaties in de afgelopen jaren herkende ik NN04 als zijnde: [verdachte] ’.
De rechtbank stelt met de raadsvrouw vast dat verbalisant [verbalisant 1] hierbij niet gemotiveerd
aangeeft hoe hij tot een herkenning van verdachte komt. Wel leidt de rechtbank uit zijn
summiere toelichting af dat hij een ervaren observant is.
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , in het bezit van foto’s van verdachte uit politie-systemen, zo begrijpt de rechtbank, herkennen verdachte op stills van camerabeelden gemaakt op het vliegveld te Eindhoven van 18 januari 2020. Zij herkennen hem onder
meer aan de vorm van zijn hoofd en oren. Verbalisanten zijn ook in het bezit van eerdergenoemde foto van NN04 en herkennen daarop verdachte onder meer aan de vorm van zijn gezicht, zijn algehele gezichtsuitdrukking, de stand van zijn (zichtbare) oog en de vormgeving van de onderkant van zijn gezicht. Tot slot relateren zij dat de algehele gezichtsuitdrukking/gelaatstrekken van NN04 sterke gelijkenissen vertoont/vertonen met de op de stills van Eindhoven Airport afgebeelde persoon. De betreffende afbeeldingen staan in het proces-verbaal van verbalisanten naast elkaar afgedrukt
(PD verdachte, pag. 167) en ook de rechtbank ziet sterke gelijkenissen tussen beide personen.
Verbalisant [verbalisant 4] relateert in een gezamenlijk met verbalisant [verbalisant 2] opgesteld proces-verbaal dat hij als verhorend verbalisant [verdachte] herkent aan foto’s afkomstig uit de politiesystemen en dat hij de op de foto van 13 februari 2018 afgebeelde NN04 uit onderzoek Bronxville herkent als [verdachte] . Verbalisant [verbalisant 4] herkent verdachte ook
op de beelden van Eindhoven Airport van 18 januari 2020. Hij benoemt hierbij tevens
dat de hierbij door hem als verdachte geïdentificeerde man een pet droeg, sterk gelijkend
op een pet die tijdens de doorzoeking op 3 februari 2020 is aangetroffen in de woning waar verdachte verbleef. Verbalisant [verbalisant 4] acht hierbij met name het overeenstemmende kleine lichtkleurige symbool op de donkere pet opvallend. Beide petten staan in het proces-verbaal afgebeeld (
PD verdachte, p. 160) en de rechtbank ziet deze gelijkenis eveneens. Ook wordt in dit proces-verbaal gerelateerd dat de aanwezigheid van verdachte op 18 januari 2020 op Eindhoven Airport wordt bevestigd door vluchtgegevens. Uit dit proces-verbaal volgt tot slot dat ook verbalisant [verbalisant 2] als verhorend verbalisant heeft opgetreden.
Hoewel slechts ten dele sprake is van herkenning van specifieke gezichts- of gelaatskenmerken van verdachte, zoals door de raadsvrouw is aangevoerd, acht de rechtbank - gelet op het vorenstaande en alle behoedzaamheid in acht nemend - het
algehele samenstel van herkenningen door vier verbalisanten, zijnde getrainde waarnemers, voldoende betrouwbaar en overtuigend voor de identificatie van verdachte als zijnde persoon NN04 op de foto gemaakt op 13 februari 2018. De rechtbank heeft geen enkele
reden om aan de betrouwbaarheid en juistheid van deze elkaar onderling versterkende herkenningen te twijfelen. Dit oordeel wordt bovendien versterkt door de op onderdelen overeenstemmende eigen waarneming van de rechtbank zoals hiervoor aan de orde gekomen en de verklaring die verdachte op 4 februari 2020 heeft afgelegd toen hem de
foto van NN04 werd getoond
(letterlijk): ‘Dat lijkt wel op mij ja, ik lijk er wel op ja.’
De rechtbank acht tot slot van belang om op te merken dat de verdediging de herkenning van verdachte op de stills van Eindhoven Airport van 18 januari 2020 niet uitdrukkelijk heeft betwist, zijnde een herkenning die bijdraagt aan de herkenning van verdachte als NN04 op de foto van 13 februari 2018.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor de door de raadsvrouw geponeerde stelling dat verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] bij de herkenningen zouden zijn beïnvloed door voorkennis. Het betrouwbaarheidsverweer van de raadsvrouw wordt dan ook in al
haar onderdelen verworpen.
Kort en goed komt de rechtbank tot de vaststelling dat verdachte de man NN04 betreft die
- zo heeft de rechtbank hiervoor reeds geconcludeerd - betrokken is geweest bij het voorhanden hebben en het vervoeren van APAA ten behoeve van het productieproces
van synthetische drugs, zoals hierna uitgeschreven.
Dat verdachte ter zitting van 25 juli 2023 heeft ontkend deze persoon te zijn en dat [naam 1] bij de rechter-commissaris heeft verklaard verdachte niet op een hem betreffende foto te herkennen, maakt het eindoordeel van de rechtbank niet anders.
partiële vrijspraken
Naar het oordeel van de rechtbank waren de strafbare voorbereidingshandelingen van verdachte (en NN05) expliciet op de lading APAA gericht.
Dat volgt uit hetgeen de rechtbank hiervoor onder het kopje ‘vaststellingen en betrokken-heid man NN04’ uiteen heeft gezet gecombineerd met de verklaringen van [naam 1] , waaronder ’Ze zeiden dat ze iets van 160 kartonnen dozen op kwamen halen’, ‘De kartonnen dozen die ze moesten hebben bleven achter in mijn loods’ en ‘Ze hebben een gedeelte ingeladen …de rest zouden ze nog komen ophalen’. De rechtbank merkt in dit verband op dat in totaal 161 kartonnen vaten met APAA zijn aangetroffen, te weten: 49 vaten in de loods te Alphen aan den Rijn en 112 vaten in de loods te Lunteren. Het feit
dat de vaten met caustic soda afzonderlijk van de vaten met APAA in een oplegger zijn aangetroffen, is in dat verband ook van belang.
De rechtbank heeft uit de bewijsmiddelen voorts niet de overtuiging bekomen dat de op het bedrijfsterrein te Alphen aan den Rijn aangetroffen 7.700 kilo caustic soda, afkomstig uit dezelfde container als de APAA, feitelijk voor het productieproces van synthetische drugs bestemd was.
Hoewel caustic soda bij de illegale vervaardiging c.q. bewerking van verdovende middelen kan worden en wordt gebruikt, is het de rechtbank uit openbare bronnen eveneens bekend dat caustic soda legale toepassingen kent.
De rechtbank acht verder niet (wettig) bewezen dat verdachte de ten laste gelegde hoeveel-heden rode fosfoor, tolueen, natriumhydroxide, jood en dichloormethaan voorhanden heeft gehad. Deze chemicaliën bevonden zich weliswaar in een bestelbusje (merk Iveco), aangetroffen in dezelfde loods te Lunteren als waar de met APAA volgeladen bestelbusjes van verdachte (NN04) en NN05 zijn aangetroffen, echter uit het procesdossier en het verhandelde ter zitting van 25 juli 2023 blijkt niets van enig verband tussen verdachte en
dit voertuig dan wel de inhoud ervan.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van deze onderdelen van de tenlastelegging.
t.a.v. feit 4 (01/993340-20) heling van vier voertuigen op 13 februari 2018
De ten laste gelegde heling ziet op een in de loods te Alpen aan den Rijn aangetroffen voertuig van het merk BMW en drie in de loods te Lunteren aangetroffen bestelbusjes, waaronder het hiervoor reeds aan de orde gekomen busje van het merk Iveco.
Uit de voorgaande overwegingen over het ontbreken van enig verband tussen verdachte en het voertuig van het merk Iveco volgt tevens naar het oordeel van de rechtbank dat niet bewezen kan worden dat verdachte dit voertuig voorhanden heeft gehad.
Dit geldt eveneens ten aanzien van het voertuig van het merk BMW. De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat uit het procesdossier en het verhandelde ter zitting niets blijkt van enig verband tussen verdachte en dit voertuig.
Aldus kan ook in dit geval niet worden bewezen dat verdachte dit voertuig voorhanden
heeft gehad.
De rechtbank zal verdachte dan ook van genoemde onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
Voor wat betreft het bestelbusje van het merk en type Mercedes Benz Sprinter met chassisnummer WD9066351P138317 overweegt de rechtbank het volgende.
Dit voertuig betreft het bij de bespreking van het vorige feit door NN05 bestuurde bestel-busje voorzien van het kenteken [kenteken 1] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte dit voertuig op geen enkel moment ‘voorhanden gehad’ als bedoeld in artikel
416 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht. Het begrip ‘voorhanden hebben’ veronderstelt feitelijke zeggenschap van het goed oftewel het erover kunnen beschikken. Voor feitelijke zeggenschap kan het (letterlijk) onder zich hebben van een goed voldoende zijn. Van dit alles is echter geen sprake. Het enkele feit dat verdachte dit busje mede
heeft ingeladen en aansluitend in zijn ‘eigen’ busje tegelijkertijd en gezamenlijk met dit busje naar Lunteren is gereden, is daarvoor ontoereikend. Dit brengt met zich dat de rechtbank verdachte ook van dit deel van de tenlastelegging zal vrijspreken.
Dat ligt evenwel anders ten aanzien van het bestelbusje van het merk en type Mercedes Benz Sprinter met chassisnummer WD9066351P265674. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Dit voertuig betreft het door verdachte bestuurde bestelbusje voorzien van het kenteken [kenteken 2] . Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte met dit busje bij de loods in Alphen aan de Rijn is aangekomen, (met anderen) in dit busje 1.225 kilo APAA heeft ingeladen en deze lading vervolgens met dit busje naar Lunteren heeft vervoerd. Daaruit volgt dat verdachte dit busje ‘voorhanden heeft gehad’ in de zin van artikel 416 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat sprake is van een gestolen busje voorzien van valse kentekens. Voor een bewezenverklaring van heling is vereist dat verdachte ‘ten tijde
van het voorhanden krijgen’ van het goed wist of moest vermoeden dat het een - in casu - gestolen voertuig betrof.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich bij alle gelegenheden, zo ook ter zitting van 25 juli 2023, op vragen over de herkomst van het busje op zijn zwijgrecht heeft beroepen.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat het uitblijven van een (aannemelijke) verklaring van een verdachte over het voorhanden hebben van een gestolen voertuig grond kan bieden voor zowel het oordeel dat hij wist van de criminele herkomst van het goed als voor het oordeel dat hij die wetenschap had ten tijde van het voorhanden krijgen daarvan, indien sprake is van een bijkomende voor het bewijs van heling redengevende omstandigheid.
Van een dergelijke omstandigheid is naar het oordeel van de rechtbank sprake. Immers,
verdachte heeft als bestuurder van dit voertuig een strafbaar feit gepleegd door daarmee een grote hoeveelheid APAA ten behoeve van het productieproces van synthetische drugs in te laden en te vervoeren. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat algemeen bekend is dat bij dergelijke illegale activiteiten veelal gestolen voertuigen worden gebruikt.
De rechtbank acht bij deze stand de opzetheling van dit voertuig bewezen, zoals hierna uitgeschreven.
t.a.v. feit 1 (01/993200-20) medeplegen van vervoeren en voorhanden hebben van grondstoffen/chemicaliën ten behoeve van de productie van synthetische drugs
op 9 juli 2019 en 24 juli 209
vaststellingen rechtbank
De rechtbank komt tot de volgende vaststellingen.
Uit de stukken blijkt er sprake te zijn van verdachte vervoersbewegingen van verdachte en [naam 2 ] op 9 juli en 24 juli 2019. Verdachte en [naam 2 ] rijden op beide dagen vanaf dezelfde parkeerplaats te Venlo in hun eigen voertuig achter elkaar aan naar de parkeerplaats van supermarkt Netto te Kempen (Duitsland). [naam 2 ] blijft daar telkens achter en verdachte rijdt vervolgens in de bestelbus van [naam 2 ] naar een loods op het [bedrijvencomplex] te Neukirchen-Vluyn om kort daarop terug te rijden naar genoemde parkeerplaats, waarna [naam 2 ] weer in zijn eigen voertuig terug naar Nederland rijdt. Vervolgens gebeurt dan op de desbetreffende dagen het volgende.
Op 9 juli 2019 rijdt [naam 2 ] de bestelbus vanuit Duitsland naar een parkeerplaats aan de [adres 4] te Zaltbommel, waarna de inmiddels gearriveerde [naam 3] de bestelbus van [naam 2 ] overneemt en daarin verder rijdt. [naam 3] rijdt het terrein aan de [adres 5] te Hurwenen (Zaltbommel) op en vertrekt daar circa 10 minuten later weer. [naam 3] rijdt terug naar de parkeerplaats waarna [naam 2 ] de bestelbus weer overneemt en wegrijdt. [naam 3] rijdt in zijn eigen auto terug naar het terrein aan de [adres 5] . Op dat terrein staan loodsen.
Op 24 juli 2019 rijdt [naam 2 ] de bestelbus vanuit Duitsland naar de [adres 6] te Den Haag. Daar wordt zijn bestelbus overgenomen door een NNman die ermee naar de [adres 7] in Den Haag rijdt. Op het adres [adres 7] wordt gezien dat de NNman samen met een ander circa 8 plateauwagens vol met gele dozen
afkomstig uit de bestelbus in een aldaar gelegen loods naar binnen brengt. Vervolgens rijdt NNman de bestelbus terug naar [naam 2 ] op de [adres 6] te Den Haag. [naam 2 ] vertrekt vervolgens weer in ‘zijn’ bestelbus.
Op 2 september 2019 betreedt de Duitse politie opslagloods 9.4 van het [bedrijvencomplex] te Neukirchen-Vluyn (Duitsland). Hierbij wordt aangetroffen:
17 IBC vaten met ieder 800 kg methylethylketon, 9 IBC vaten met 900 kg ethylacetaat, 180 vaten van 30 liter met aceton en 3540 liter zwavelzuur, zijnde stoffen geschikt voor de productie van synthetische drugs dan wel precursoren. De aangetroffen IBC-vaten zijn voorzien van stickers met de tekst: [adres 8] . Op in
de loods aangetroffen papieren worden vingerafdrukken van verdachte aangetroffen.
Op 27 september 2019 vindt een doorzoeking van de loods aan de [adres 5] te Zaltbommel plaats en daarbij worden 71 blauwe jerrycans á 30 liter aangetroffen, gevuld met zoutzuur (2.130 liter). De jerrycans zijn voorzien van stickers met daarop dezelfde tekst als op de op 2 september 2019 aangetroffen IBC vaten in de loods te Neukirchen-Vluyn: ‘ [adres 8] ’. Zoutzuur is een drugsprecursor.
De loods in Duitsland wordt gehuurd door het bedrijf [bedrijfsnaam] ten behoeve van de opslag en verkoop van chemicaliën.
overwegingen en oordeel rechtbank
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of op grond van het vorenstaande kan worden bewezen dat verdachte op 9 juli 2019 en 24 juli 2019 chemicaliën/grondstoffen ten behoeve van het productieproces van synthetische drugs heeft vervoerd en/of voorhanden heeft gehad.
Dat volgt naar het oordeel van de rechtbank om de volgende redenen niet onomstotelijk uit het dossier.
De doorzoeking van de loods in Neukirchen-Vluyn waarbij grote hoeveelheden drugsgerelateerde chemicaliën zijn aangetroffen, heeft eerst enige tijd na 9 juli 2019 en 24 juli 2019 plaatsgevonden, namelijk op 2 september 2019. Wat er eerder, in het bijzonder op 9 juli 2019 en 24 juli 2019, in de loods aanwezig is geweest, is onbekend.
Uit de observaties van 9 juli 2019 en 24 juli 2019 volgt niet dat verdachte bij die gelegenheden daadwerkelijk
índe betreffende loods te Neukirchen-Vluyn is geweest en evenmin dat de door hem bestuurde bestelbus toen aldaar is (in)geladen.
Net zo min is op 9 juli 2019 waargenomen dat het eerder door verdachte bestuurde bestelbusje op het terrein te [adres 5] in Zaltbommel is gelost. Eerst op 27 september 2019, circa 2,5 maanden later, is in de aldaar gelegen loods een grote hoeveelheid zoutzuur aangetroffen, zodat niet vast staat dat dit op 9 juli 2019 ook het geval is geweest.
Verder is van belang dat op 24 juli 2019 weliswaar is waargenomen dat op het adres [adres 7] in Den Haag uit het eerder die dag door verdachte bestuurde bestelbusje een lading gele dozen in een loods werd geladen, maar dat de inhoud daarvan onbekend is. De doorzoeking van die bewuste loods op 1 oktober 2019 heeft in belastende zin niets opgeleverd.
Daarnaast verdient opmerking dat het dossier geen aanvullend bewijs (zoals bijvoorbeeld OVC- of tapgesprekken dan wel cryptodata) bevat met een nadere duiding of invulling van de vervoersbewegingen op 9 juli 2019 en 24 juli 2019.
Daar komt tot slot bij dat getuigen [naam 2 ] en [naam 3] zich bij de rechter-commissaris op hun verschoningsrecht hebben beroepen en dat [naam 3] bij de politie geen duidelijkheid heeft verschaft over de oorspronkelijke herkomst - ook niet in tijd - van de in zijn gehuurde loods te Zaltbommel aangetroffen jerrycans met zoutzuur. Hij heeft enkel verklaard dat de betreffende zoutzuur van hem is.
Verdachte heeft iedere strafbare betrokkenheid ontkend.
Alles overziende, bestaat het bewijs uit enerzijds observaties van verdachte vervoers-bewegingen op 9 juli 2019 en 24 juli 2019 en anderzijds de op 2 september 2019 (loods Neukirchen-Vluyn) en op 27 september 2019 (loods Zaltbommel) aangetroffen drugsgerelateerde chemicaliën met een overeenstemmend etiket en de in de loods te Neukirchen-Vluyn aangetroffen vingerafdrukken van verdachte op enkele documenten.
Daaruit volgt weliswaar dat verdachte mogelijk in de loods is geweest, maar de rechtbank acht dit onvoldoende voor een bewezenverklaring. Hoewel het procesdossier sterke aanwijzingen bevat voor verdachtes betrokkenheid bij het ophalen en vervoeren van contrabande ten behoeve van de productie van synthetische drugs op 9 juli 2019 en 24 juli 2019, kan de rechtbank niet concreet vaststellen óf en zo ja wat hij op genoemde dagen daadwerkelijk heeft vervoerd. De rechtbank ziet zich gesteld voor een onoverbrugbare tijdspanne van circa twee maanden in de bewijsvoering nu de relevante doorzoekingen eerst op 2 september 2019 en 27 september 2019 hebben plaatsgevonden.
kennelijk leugenachtige verklaring?
De officier van justitie heeft dit bewijstechnische hiaat willen slechten door als extra bewijsmiddel de kennelijk leugenachtige verklaring van verdachte op te voeren, inhoudende dat hij nooit in de loods te Neukirchen-Vluyn is geweest, terwijl uit het samenstel van de bewijsmiddelen het tegendeel blijkt.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat een kennelijk leugenachtige verklaring van de verdachte moet zijn afgelegd om de waarheid te verhullen. Het oordeel dat van zo’n verklaring sprake is, moet voldoende redengevende grondslag vinden in vastgestelde feiten en omstandigheden die zijn opgenomen in een of meer of andere voor het bewijs gebruikte bewijsmiddelen. Het moet gaan om een verklaring die onverenigbaar is met in de bewijsvoering vastgestelde feiten en omstandigheden en die in het concrete geval als een voor het aannemen van de bewezenverklaring relevante omstandigheid moet kunnen worden aangemerkt.
Nu de rechtbank zojuist heeft overwogen dat op 9 juli 2019 en 24 juli 2019 niet door observanten is waargenomen dat verdachte
índe loods te Neukircken-Vluyn is geweest
kan de grondslag voor de door de officier van justitie gestelde leugenachtigheid feitelijk enkel zijn gestoeld op de in de loods aangetroffen documenten met daarop vingerafdrukken van verdachte.
Weliswaar vormt dit een aanwijzing dat verdachte in de loods aanwezig is geweest, maar de rechtbank overweegt in dit verband dat documenten verplaatsbare voorwerpen zijn die in theorie ook buiten de feitelijke aanwezigheid van verdachte in de loods terecht gekomen kunnen zijn. Anders gezegd: de aangetroffen vingerafdrukken brengen in de gegeven omstandigheden niet waterdicht met zich dat verdachte ook feitelijk in de loods is geweest. Daarbij komt dat de betreffende documenten eerst op 2 september 2019 zijn aangetroffen
en daarmee ook niets over verdachtes aanwezigheid in de loods op 9 juli 2019 en 24 juli 2019 zeggen.
De rechtbank concludeert dan ook dat verdachtes verklaring in zoverre niet ondubbelzinnig onverenigbaar is met vastgestelde feiten en omstandigheden en derhalve te kort schiet om als kennelijk leugenachtig op te kunnen voeren.
Zoal de redenering van de officier van justitie over de leugenachtigheid van de verklaring van verdachte zich uitstrekt tot diens aanwezigheid in de loods op een ander(e) tijdstip(en) dan 9 juli 2019 en 24 juli 2019, acht de rechtbank dit gegeven onvoldoende redengevend en in een te ver verwijderd verband staan om het bewijstechnische gat te overbruggen.
slotconclusie rechtbank
Alles overziende acht de rechtbank dit feit, zoals hiervoor reeds verwoord, niet bewezen.
De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
t.a.v. feit 1 (01/993340-20) medeplegen witwassen contant geld en horloges
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, dit feit niet wettig
en overtuigend bewezen. De rechtbank zal verdachte dan ook hiervan vrijspreken.
t.a.v. feit 2 (01/993340-20) medeplegen voorhanden hebben van negen patronen
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze munitie (alleen) voorhanden heeft gehad.
In een kledingkast op de eerste etage van de woning waar verdachte verbleef, zijn in een tissue negen patronen aangetroffen.
Verdachte heeft het voorhanden hebben van deze patronen bekend, de patronen zijn onderzocht en gerubriceerd en de raadsvrouw van verdachte heeft zich aan het oordeel
van de rechtbank gerefereerd.
Bij deze stand volstaat de rechtbank in de bewijsbijlage voor dit feit dan ook met een kale opgave van de redengevende bewijsmiddelen ex artikel 359 lid 3, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
t.a.v. feit 3 (01/993340-20) medeplegen van het (opzettelijk) aanwezig hebben van twee,
geheel of gedeeltelijk aangelegde, jammers
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 10.15 van de Telecommunicatiewet volgt dat van ‘aangelegd aanwezig hebben’ geen sprake is indien het apparaat in verpakte toestand aanwezig is of uit andere omstandigheden blijkt of kan worden aangetoond dat de intentie van gebruik niet aanwezig is. Anders gezegd: het apparaat moet met een betrekkelijk simpele handeling in gebruik genomen kunnen worden.
De rechtbank overweegt het volgende.
De jammer met voorwerpnummer LERCE19009_583771 is in een doos in een kast van de kledingkamer op de eerste etage aangetroffen. De rechtbank stelt vast dat het procesdossier
geen nadere informatie, zoals foto’s, ter verduidelijking van de feitelijke toestand van de vondst bevat. Het verhandelde ter zitting van 25 juli 2023 heeft op dit punt evenmin enige duidelijkheid verschaft. Zo is ongewis of sprake is van een afgesloten doos en of de jammer
zich in al dan niet in verpakte toestand in de doos bevond. Bij deze gebrekkige stand kan niet worden gesproken van een gebruiksklare jammer in de zin van genoemd wetsartikel.
De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat deze jammer - geheel of gedeeltelijk - was aangelegd of gebruikt en zal verdachte dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging
vrijspreken.
Voor wat betreft de jammer met voorwerpnummer LERCE19009_583744, aangetroffen
in een kast in de woonkamer, leidt de rechtbank uit het bewijsmiddelen af dat deze jammer
in ‘geheel of gedeeltelijke aangelegde’ toestand en dus min of meer gebruiksklaar is aangetroffen. De jammer was voorzien van tien antennes en een ingebouwde accu. Dat maakt dat deze jammer met een betrekkelijk simpele handeling in gebruik kon worden genomen, namelijk door het omschakelen van de aan- en uitknop. Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat er geen vergunning voor het gebruik van de jammer was verleend.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte deze
jammer als pleger dan wel als medepleger al dan niet opzettelijk voorhanden heeft gehad.
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Artikel 1 sub 1 van de Wet op de economische delicten (hierna WED) bepaalt dat overtreding van het voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 10.15 van de Telecommunicatiewet een
economisch delict is.
Artikel 2, eerste lid WED bepaalt dat het hiervoor genoemde economische delict een misdrijf is voor zover het opzettelijk is begaan. Voor zover dit economische delict geen misdrijf is, is het een overtreding.
De rechtbank stelt vast dat het procesdossier geen informatie over de zichtbaarheid van de jammer in de kast bevat en, meest belangrijk, dat er geen sporenonderzoek (dacty/DNA)
op de jammer heeft plaatsgevonden.
Verdachte beroept zich op zijn zwijgrecht op vragen over deze jammer en zijn partner, hoofdbewoonster [naam 4] en hun gezamenlijke en tevens inwonende destijds 17-jarige zoon [naam 5] , verklaren dat de jammer niet van hen is.
Naar het oordeel van de rechtbank kan bij deze stand de aanwezigheid van de jammer niet zonder meer en buiten gerede twijfel aan verdachte als (mede)pleger worden toegeschreven. Dit betekent dat de rechtbank verdachte van de opzet-variant (het misdrijf) zal vrijspreken.
Zoals hiervoor reeds aan de orde gesteld, is bij de alternatief ten laste gelegde niet-opzettelijke gedraging sprake van een overtreding. In de overtreding is geen schuldbestanddeel opgenomen. Het stellen van de kale gedraging is voldoende. De rechtbank dient slechts te beoordelen of verdachte iets heeft gedaan of nagelaten in strijd met een strafbepaling. De aanwezigheid van de elementen wederrechtelijkheid en schuld vergen geen positief bewijs en berusten op een algemene veronderstelling. Dit betekent in vergelijking met de misdrijfvariant een vrij lichte bewijslast.
Getoetst aan deze maatstaf komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het medeplegen van de overtredingsvariant van het aanwezig hebben van de jammer. De jammer is immers in een kast in de woonkamer van de door verdachte, zijn partner [naam 4] en hun destijds 17-jarige zoon [naam 5] bewoonde woning aangetroffen. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de jammer zich in zoverre in hun gezamenlijke feitelijke machtssfeer bevond.
t.a.v. feit 3 (01/993200-20) medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van 1.280 gram fentanyl
In een schuurtje, behorend bij de woning waarin verdachte verbleef, is 1.280 gram fentanyl aangetroffen. Het bevond zich in een dicht geknoopte boodschappentas. De tas was uit het zicht op de bovenste plank van een tegen de achterwand van het schuurtje gesitueerde stellagerek geplaatst. De fentanyl zat als wit poeder in een doorzichtige gripzak en een in zwarte tape verpakt pakket. Zowel aan de binnen- als aan de buitenzijde van de boodschappentas is een vingerafdruk van verdachte aangetroffen.
Verdachte heeft verklaard dat hij de tas jaren geleden tijdens het venten van oud ijzer ergens in het land heeft gevonden, toevallig op straat (
verklaring bij de politie) dan wel in een afvalbak (
verklaring ter zitting). Hij zegt dat hij deze tas vervolgens heeft meegenomen en in de schuur heeft bewaard, waarna hij de tas volkomen is vergeten. Hij stelt niet te hebben geweten dat er fentanyl in zat, maar ter terechtzitting van 25 juli 2023 heeft verdachte aangegeven dat hij wel dacht dat er drugs in de tas zaten.
Het is de rechtbank na een korte zoekslag op internet (Google) gebleken dat de straatwaarde van fentanyl tussen de 25 euro en 50 euro per gram schommelt.
De rechtbank acht het volstrekt ongeloofwaardig dat de eigenaar van 1.280 gram fentanyl,
dat een waarde van tussen de € 32.000,= en € 64.000 vertegenwoordigt, dit onbeheerd achterlaat met het reële gevaar dat het buiten de macht geraakt.
De rechtbank acht de uiterst algemene, in tijd en locatie niet nader geconcretiseerde, verklaring van verdachte over het toevalligerwijs vinden van de tas en zijn onwetendheid over de inhoud ervan dan ook niet geloofwaardig. Dat brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte van aanvang wist dat er fentanyl in de tas zat en de fentanyl dus opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat ook op grond van de verklaring die verdachte ter terechtzitting van 25 juli 2023 heeft afgelegd, te weten: ‘Ik dacht wel dat er drugs in de tas zaten’, het opzet - maar dan in voorwaardelijke zin - op het aanwezig hebben van de ten laste gelegde hoeveelheid fentanyl kan worden bewezen. Immers met deze insteek heeft verdachte de specifieke soort drug en de hoeveelheid ervan voor lief genomen.
De rechtbank ziet in het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting van 25 juli 2023 onvoldoende bewijstechnische aanknopingspunten voor de strafbare betrokkenheid van
derden.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat (enkel) verdachte 1.280 gram van een materiaal bevattende fentanyl opzettelijk aanwezig heeft gehad, zoals hierna verder uitgeschreven.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
t.a.v. parketnummer 01/993200-20
2.
op 13 februari 2018 te Alphen aan den Rijn en/of Lunteren, tezamen en in vereniging
met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine en/of methamfetamine, in elk geval een stof(fen) vermeld op lijst 1 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
-zich en/of een of meer ander(en) middelen tot het plegen dan die feiten heeft getracht te
verschaffen en
-stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders, wisten dat die
bestemd waren tot het plegen van die feiten,
hebbende verdachte en/of verdachtes mededaders
-voertuigen geladen met grondstoffen en/of chemicaliën ten behoeve van de productie van
synthetische drugs en
-als bestuurder van een voertuig (Mercedes Benz Sprinter) een of meer grondstoffen en
chemicaliën ten behoeve van de productie van synthetische drugs vervoerd en
-4025 kg APAA(alpha-phenylacetoacetamide), voorhanden gehad, waarvan verdachte
en verdachtes mededaders wisten dat dat bestemd was tot het plegen van die feiten;
3.
op 3 februari 2020 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad 1.280 gram (netto) van een materiaal bevattende fentanyl, zijnde fentanyl een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
t.a.v. parketnummer 01/993340-20
2.
op 3 februari 2020 te Eindhoven munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten negen patronen van het kaliber Geco 9mm Luger voorhanden heeft gehad;
3.
op 3 februari 2020 te Eindhoven tezamen en in vereniging met anderen een radioapparaat, te weten: een draagbare GSM/UMTS/GPS/LTE jammer, te weten: een jammer met voorwerpnummer LERCE19009_583744, geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft gehad, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van dat radioapparaat op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend;
4.
op 13 februari 2018 te Lunteren en Alphen aan den Rijn een goed, te weten: een (door verdachte bestuurde) Mercedes Benz Sprinter met chassisnummer WD9066351P265674
voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist
dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen die ten aanzien van feit 2 (01/993200-20) en feit 4 (01/993340-20)
worden gebezigd, zijn door de rechtbank in onderling verband en samenhang bezien.
De overige bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot de feiten waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van het feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie(
bijlage)
De officier van justitie heeft op gronden als verwoord in zijn schriftelijke requisitoir tot
een gevangenisstraf van 54 maanden, met aftrek van voorarrest, en een geldboete van
€ 30.000,00, subsidiair 185 dagen hechtenis, gerekwireerd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft bij pleidooi diverse strafmatigende factoren benoemd, waaronder:
een voorarrest van 11 maanden, een 2,5 jaar durende schorsing van de voorlopige hechtenis, het hebben van vast werk, het krijgen van een kleinkind, geen relevant strafblad, sprake van oude feiten en een overschrijding van de redelijke termijn.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder
zijn draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende ten nadele van verdachte in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs door daarvoor mede een grote hoeveelheid APAA voorhanden te hebben en te vervoeren. Hierbij heeft hij zich in dat verband tevens schuldig gemaakt aan opzetheling door bij het vervoer van een gestolen voertuig gebruik te maken. Daarnaast heeft verdachte zich bezondigd aan het verboden bezit van 1.280 gram van de harddrug fentanyl en negen kogelpatronen. Tot slot heeft hij, zonder vergunning, mede
een gebruiksklare jammer voorhanden gehad.
Hoewel verdachte niet zelf synthetische drugs heeft geproduceerd en daar ook geen directe uitvoerende bijdrage aan heeft geleverd, is zijn gedrag wel laakbaar. Door zijn handelen heeft verdachte immers een wezenlijke bijdrage aan de instand-houding van het productieproces van synthetische drugs geleverd. Het is een feit van algemene bekendheid dat de (chemische processen bij de) productie van synthetische drugs, de ongecontroleerde opslag van chemicaliën ten behoeve van de productie en de aan de productie inherente dumpingen van drugsafval grote veiligheidsrisico’s, risico’s voor de volksgezondheid en ernstige milieuschade met zich brengen. Het is ook algemeen bekend dat het gebruik van synthetische drugs grote gezondheidsrisico’s met zich brengt voor de gebruikers van deze drugs, dat voornoemde drugs kunnen leiden tot een lichamelijke of geestelijke verslaving en dat verslaafde gebruikers misdrijven plegen om aan geld te komen om in hun verslaving te kunnen voorzien. Het is tot slot ook een feit van algemene bekendheid dat de productie van en handel in synthetische drugs in handen is van grote georganiseerde criminele verbanden die daarmee grote winsten maken en hun belangen in deze handel en productie beschermen met geweld en bedreiging met geweld.
Daarnaast had verdachte 1.280 gram fentanyl in zijn bezit. Het NFI schetst een zorgwekkend beeld van deze drug. Het wordt omschreven als een uiterst verslavend én dodelijk middel voor gebruikers en voor derden die er mogelijk onbedoeld mee in aanraking komen. Het heeft een soortgelijke werking als morfine, maar dan 80 tot 100 keer sterker. Vanwege de sterke werkzaamheid van fentanyl(derivaten) is het erg gevaarlijk in zijn zuivere vorm. In het illegale circuit wordt het verkocht als heroïne, heroïnevervanger of vermengd met heroïne van lage kwaliteit om zo toch het gewenste effect te geven aan gebruikers. Gebruikers zijn zich er soms niet van bewust van dat ze fentanyl of een fentanyl-derivaat gebruiken, hetgeen een overdosering tot gevolg kan hebben. Een kilogram fentanyl komt wat gebruikerseenheden betreft overeen met op zijn minst 10 kilogram heroïne. 1.280 gram fentanyl heeft circa 720.000 drugsdoseringen. Fentanyl werkt door inademing, opname door de mond of aanraking met de huid en het kan bij een zeer kleine hoeveelheid reeds dodelijk zijn. In dit verband verdient opmerking dat de bij verdachte aangetroffen fentanyl een zuiverheidsgraad van meer dan 90% had, hetgeen voor de bij de vondst betrokken verbalisanten een extra gevaarzettend aspect is geweest. De rechtbank neemt aan dat de bij verdachte aangetroffen hoeveelheid fentanyl voor de handel bestemd was en neemt hem dit vanwege het zeer verslavende en in potentie dodelijke karakter van dit middel in ernstige mate kwalijk. Bovendien verwijt de rechtbank verdachte dat hij, mede door de wijze waarop hij deze gevaarlijke stof in een plastic zak in een schuurtje heeft opgeborgen, het risico voor lief heeft genomen dat derden (waaronder de voormelde verbalisanten) ermee in aanraking zouden komen.
De rechtbank houdt het ervoor dat verdachte de negatieve gevolgen van de bewezen-verklaarde Opiumwetdelicten ondergeschikt heeft geacht aan eigen financieel gewin.
Voor wat betreft de heling van de Mercedes Benz Sprinter geldt het volgende. Heling bevordert diefstal en zorgt bovendien voor een illegaal circuit van goedkope goederen, waardoor de reguliere, eerlijke (detail)handel wordt verstoord en schade wordt berokkend. Verdachte heeft hieraan bijgedragen door van een gestolen auto gebruik te maken.
Het ongecontroleerde bezit van munitie kan in potentie (levens)gevaarlijke situaties
in de samenleving veroorzaken. Verdachte heeft hieraan een bijdrage geleverd door negen kogelpatronen voorhanden te hebben.
Door het mede aanwezig hebben van de (gedeeltelijk) aangelegde jammer, was verdachte
in staat om mobiel telefoonverkeer en plaatsbepaling door middel van het GPS-systeem en
het frequentiespectrum van het communicatiesysteem C2000, in gebruik bij de hulpdiensten, te verstoren. Jammers worden in het criminele circuit doorgaans gebruikt om buiten het zicht van de politie te kunnen manoeuvreren en kunnen bij verstoring van de communicatie van hulpdiensten voor levensbedreigende situaties zorgen.
De rechtbank tilt het zwaarst aan de overtreden Opiumwetdelicten. Deze feiten bepalen
dan ook in doorslaggevende mate de hoogte van de straf.
De rechtbank heeft gezien dat verdachte geen voor de strafoplegging relevant strafblad heeft.
Hoewel sprake is van in tijd relatief oude feiten en verdachte zich sinds de schorsing van
de voorlopige hechtenis, voor zover bekend, niet schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten, zal de rechtbank hiermee vanwege met name de aard en ernst van de bewezenverklaarde Opiumwetdelicten niet in strafmatigende zin rekening houden.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten en straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
Voor het aanwezig hebben van 1.280 gram fentanyl gaat de rechtbank uit van de informatie van het NFI dat 1 kilogram fentanyl voor wat betreft gebruikerseenheden overeenkomt met (minimaal) 10 kilogram heroïne. Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, neemt de rechtbank dat gegeven in aanmerking bij de bepaling van de strafmaat. De oriëntatiepunten van het LOVS gaan uit van de meest gangbare drugs, waarvan de hoeveelheden enigszins vergelijkbaar zijn. Voor het in de rechtspraak vrij zeldzame en zeer sterke fentanyl is geen specifiek oriëntatiepunt voorhanden. Het oriëntatiepunt bij het bezit van 10 kilo aan harddrugs gaat uit van een gevangenisstraf van 30 maanden. Voor strafbare voorbereidings-handelingen zijn geen oriëntatiepunten voorhanden. Uit de oriëntatiepunten voor de handel en im- en export van harddrugs volgt naar het oordeel van de rechtbank echter wel in algemene zin dat voor Opiumwetdelicten doorgaans forse straffen worden opgelegd. Uit de jurisprudentie volgt ook dat het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen ten aanzien van drugsfeiten zwaar bestraft worden.
De rechtbank is van oordeel dat uit oogpunt van vergelding en in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van
40 maanden.
In dit geval is echter de redelijke termijn in het geding. Bij een niet gedetineerde verdachte heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank neemt in de onderhavige zaak bij de bepaling van de aanvang van de redelijke termijn de dag van inverzekeringstelling d.d. 3 februari 2020 als uitgangspunt. Dat betekent dat de redelijke termijn op het tijdstip van de uitspraak met ruim anderhalf jaar is
overschreden.
De vraag die aan de rechtbank voorligt, is of aan deze overschrijding een consequentie
dient te worden verbonden. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend, omdat uit
de inhoud van een proces-verbaal van de rechter-commissaris van 12 november 2021 afgeleid kan worden dat de onderzoekshandelingen op dat moment als afgerond konden worden beschouwd en de procedure vanaf dat tijdstip onverklaarbaar lang en geheel buiten toedoen van de verdediging stil heeft gelegen.
Volgens vaste jurisprudentie dient in dit geval een strafkorting van 10% te worden toegepast, met een maximum van zes maanden ingeval van een gevangenisstraf.
Gelet hierop zal de rechtbank
vier maanden in minderingbrengen op de op te leggen gevangenisstraf.
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding om naast de vrijheidsstraf ook nog een geldboete op te leggen.
Voor de overtreding van artikel 10.15 van de Telecommunicatiewet zal de rechtbank echter
wel een afzonderlijke sanctie in de vorm van een geldboete van € 500,00 opleggen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie en de rechtbank
anders dan de officier van justitie de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteert
in de straf. De rechtbank is van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de aard
en de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen
de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis.
De raadsvrouw heeft om opheffing van de voorlopige hechtenis verzocht, vanwege
- zo begrijpt de rechtbank althans - het ontbreken van ernstige bezwaren voor de
feiten waarop de voorlopige hechtenis is gegrond (01/993200-20). Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de voorlopige hechtenis met ingang van de uitspraakdatum opnieuw te schorsen.
De rechtbank wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af. Zoals
hiervoor aan de orde gekomen acht de rechtbank twee van de aan de voorlopige hechtenis ten grondslag liggende Opiumwetdelicten bewezen (01/993200-20). Daarmee is de aanwezigheid van ernstige bezwaren voor die feiten een gegeven. De rechtbank acht ambtshalve de aan het bevel tot voorlopige hechtenis ten grondslag gelegde recidivegrond onverkort aanwezig, gelet op de aard van deze bewezenverklaarde feiten en de proces-opstelling van verdachte, waaruit nagenoeg geen enkel verantwoordelijkheidsbesef spreekt. Tot slot is het bepaalde in artikel 67a lid 3 Sv niet aan de orde, gezien de hoogte van op te leggen gevangenisstraf.
De rechtbank wijst het verzoek om een hernieuwde schorsing van de voorlopige hechtenis eveneens af.
De voorlopige hechtenis is met ingang van 15 januari 2021 geschorst tot aan het tijdstip van de einduitspraak in deze strafzaak.
Met dit vonnis komt er een einde aan de berechting door de rechtbank. Er is nu een nieuwe situatie ontstaan waarbij verdachte schuldig is verklaard aan onder meer twee ernstige Opiumwetdelicten. Gelet op de aan verdachte opgelegde straf, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke omvang, is de rechtbank van oordeel dat het belang wat
de maatschappij in het algemeen heeft bij de onmiddellijke tenuitvoerlegging van die straf, op dit moment prevaleert boven de persoonlijke belangen die verdachte bij een hernieuwde schorsing zou hebben. De door de raadsvrouw aangedragen persoonlijke omstandigheden van verdachte leggen bij deze belangenafweging onvoldoende gewicht in de schaal. Dat
verdachte zich na de schorsing van de voorlopige hechtenis, voor zover bekend, heeft gehouden aan alle voorwaarden, maakt deze afweging ook niet anders.
Kort en goed herleeft het bevel tot voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang.
Beslag.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen jammer, met beslagcode IM015.01.01.001 (voorwerpnummer LERCE19009_583744), vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit een voorwerp is met betrekking tot welke feit 3 (01/993340-20) is begaan en van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De rechtbank is verder van oordeel dat de inbeslaggenomen jammer, met beslagcode IM015.05.02.001 (voorwerpnummer LERCE19009_583771 aan het verkeer onttrokken dient te worden verklaard, omdat blijkens het onderzoek ter terechtzitting dit voorwerp bij gelegenheid van het onderzoek naar door verdachte begane strafbare feiten is aangetroffen, terwijl dit voorwerp kan dienen tot de belemmering van de opsporing van soortgelijke
feiten en dit voorwerp mede toebehoort aan verdachte en van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24c, 36b, 36c, 36d, 47, 55, 57 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet, artikel 10.15 van de Telecommunicatiewet, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 2, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
DE UITSPRAAK
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 (01/993200-20) en feit 1 (01/993340-20) is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 2 en feit 3 (01/993200-20) en feit 2, feit 3 en feit 4 (01/993340-20) ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de
misdrijven:
t.a.v. 01/993200-20 feit 2:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich of een ander middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen
en (in eendaadse samenloop begaan met)
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben waarvan hij weet dat dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
t.a.v. 01/993200-20 feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
t.a.v. 01/993340-20 feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie
t.a.v. 01/993340-20 feit 4:
opzetheling
Het bewezen verklaarde levert op de
overtreding:
t.a.v. 01/993340-20 feit 3:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 10.15, artikel 1, van de Telecommunicatiewet
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straffen en maatregel.

t.a.v. 01/993200-20 feit 2 en feit 3, 01/993340-20 feit 2 en feit 4:
Een gevangenisstrafvoor de duur van 36 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
van het Wetboek van Strafrecht.
t.a.v. 01/993340-20 feit 3:
Een geldboetevan € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis.
t.a.v. beslag
Onttrekkingaan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten: 2 jammers.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. S.A.E.M. Rampaart leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 21 augustus 2023.