ECLI:NL:RBOBR:2023:4164

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
C/01/386960 / EX RK 22-152
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in geschil over ontbinding van vaststellingsovereenkomst en frauduleuze handelingen

In deze beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, uitgesproken op 20 juli 2023, is het verzoek van Global Event Group B.V. tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het gezag van gewijsde van een eerder vonnis in een procedure tussen de rechtsvoorganger van Global Event Group en de verwerende partijen zich verzet tegen het verzoek. Global Event Group had onvoldoende belang bij het verzoek, omdat zij de door haar genoemde getuigen niet in verband had gebracht met de door haar gestelde vordering, waardoor onduidelijk bleef wat deze getuigen zouden kunnen verklaren.

De procedure betrof een geschil over de ontvlechting van het Wish-concern, dat zich bezighield met de exploitatie van het Wish outdoor festival. De rechtbank stelde vast dat er eerder procedures waren gevoerd, waaronder een enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer, waarin al was geoordeeld over de vermeende frauduleuze handelingen. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van Global Event Group, die voortvloeiden uit de vaststellingsovereenkomst (VSO), niet konden slagen, omdat deze al eerder waren behandeld en afgewezen.

De rechtbank wees ook op het belang van het gezag van gewijsde, dat voorkomt dat over een kwestie waarover al onherroepelijk is beslist opnieuw kan worden geprocedeerd. De rechtbank concludeerde dat Global Event Group niet had aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herbeoordeling rechtvaardigden. De rechtbank veroordeelde Global Event Group in de proceskosten van de procedure, vastgesteld op € 1.872,00.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer: C/01/386960 / EX RK 22-152
Beschikking van 20 juli 2023
in de zaak van
GLOBAL EVENT GROUP B.V.,
statutair gevestigd te Beek en Donk en kantoorhoudende te Mariahout,
verzoekster,
advocaten: mr. A.J.A.M. van Haandel en mr. M.W. Steenpoorte te ‘s-Hertogenbosch,
tegen

1.[verweerster sub 1] B.V.,

2.
WISH IP B.V.,
beiden gevestigd en kantoorhoudende te [plaats] ,
3.
[verweerster sub 3] ,
wonende te [plaats] ,
verweersters,
advocaten: mr. E. Jansberg en mr. A.A.M. Goossens te Eindhoven.
Partijen worden hierna “Global Event Group” en “ [verweerders] ” (verweersters gezamenlijk in mannelijk enkelvoud) genoemd. Afzonderlijker worden verweersters “ [verweerster sub 1] ”, “Wish IP” en “ [verweerster sub 3] ” genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met 7 bijlagen, ontvangen door de griffie op 31 oktober 2022;
  • het verweerschrift met 61 bijlagen, ontvangen door de griffie op 21 maart 2023.
1.2.
Op 28 maart 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens Global Event Group was de heer [A] (hierna: [A] ) aanwezig, de vennootschap werd bijgestaan door haar advocaten mr. A.J.A.M. van Haandel en mr. M.W. Steenpoorte. Namens [verweerders] was [verweerster sub 3] aanwezig, bijgestaan door zijn advocaten mr. E. Jansberg en mr. A.A.M. Goossens.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de advocaten van Global Event Group en [verweerders] spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen.
1.4.
Ten slotte is bepaald dat er een beschikking zal worden gegeven.

2.De feiten

2.1.
Het geschil heeft betrekking op de ontvlechting van het Wish-concern dat zich bezig hield met de exploitatie van het Wish outdoor festival in Beek en Donk. Aan het hoofd van het concern stonden [A] en [verweerster sub 3] .
2.2.
In het Wish-concern was Wish IP de centrale vennootschap, waarin alle intellectuele eigendomsrechten en daarmee samenhangende rechten, zoals domeinnaamrechten, waren ondergebracht. [verweerster sub 1] was/is de persoonlijke holding van [verweerster sub 3] en de vennootschap [bedrijfsnaam] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam] ) was de persoonlijke holding van [A] . [bedrijfsnaam] en [verweerster sub 1] waren destijds ieder voor 50% aandeelhouder in Wish IP. Wish IP was op haar beurt 100% aandeelhouder van de werkmaatschappijen SK Projects B.V. (hierna: SK Projects) en WE Projects B.V. (hierna: WE Projects). Binnen SK Projects werd de podiumbouw van het festival verzorgd en geëxploiteerd. SK Projects was (mede-) vennoot in Stagekings V.O.F. (hierna: Stagekings) dat zich bezig hield met podium- en decorbouw. Binnen WE Projects werd de kaartverkoop georganiseerd.
2.3.
Medio 2015 is een geschil ontstaan tussen [bedrijfsnaam] en [verweerster sub 1] respectievelijk [A] en [verweerster sub 3] . Dit leidde tot een patstelling in het concern, waarna meerdere procedures volgden, waaronder een procedure bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam (hierna: de enquêteprocedure).
2.4.
In de enquêteprocedure is, bij beschikkingen van 14 en 15 november 2016, naast [bedrijfsnaam] en [verweerster sub 1] nog een derde bestuurder van Wish IP benoemd, te weten [bestuurder] (hierna: [bestuurder] ). De Ondernemingskamer heeft verder bepaald dat de aandelen van [bedrijfsnaam] en [verweerster sub 1] in Wish IP – met uitzondering van één aandeel per aandeelhouder – in beheer zouden worden gegeven aan [D] (hierna: [D] ) en een onderzoek ingesteld naar het beleid en de gang van zaken binnen Wish IP, WE Projects en SK Projects over de periode vanaf 1 januari 2014. In het kader van laatstgenoemd onderzoek is, bij beschikking van 14 juli 2017, [E] van [bedrijfsnaam] (hierna: [E] ) aangewezen als onderzoeker.
2.5.
Na voornoemde beschikkingen van de Ondernemingskamer hebben partijen, onder begeleiding van de door de Ondernemingskamer aangewezen bestuurder [bestuurder] , op 2 december 2016 een verkorte vaststellingsovereenkomst gesloten, die op 20 december 2016 werd gevolgd door een uitgewerkte vaststellingsovereenkomst (hierna: de VSO).
2.6.
Naar aanleiding van de in de VSO gemaakte afspraken, is het Wish-concern gesplitst, in die zin dat de aandelen in SK Projects zijn verkocht en geleverd aan [bedrijfsnaam] , en de aandelen in WE Projects aan [verweerster sub 1] . Dit betekende in praktische zin dat, vanaf 23 december 2016, [bedrijfsnaam] enig aandeelhouder en bestuurder werd van SK Projects, terwijl [verweerster sub 1] enig aandeelhouder en bestuurder werd van WE Projects.
2.7.
In de VSO zijn partijen, voor zover relevant, het volgende overeengekomen:
“3. Vaststellen van de Koopprijs SK en de Koopprijs WE
3.1.
Partijen dragen de Waarderingsdeskundige op de waardes (en dienovereenkomstig de Koopprijs SK en de Koopprijs WE) bindend vast te stellen.
3.2.
Partijen zullen de Waarderingsdeskundige:
(a) alle door hem gevraagde medewerking verlenen;
(b) alle door hem gevraagde Informatie verschaffen onder gelijktijdige verstrekking van
deze informatie aan de andere Partijen;
(c) onbeperkt en onbelemmerd inzage verschaffen in de boeken, bescheiden en andere
gegevensdragers waarvan Waarderingsdeskundige kennisneming nodig oordeelt, waarbij [bedrijfsnaam] en [verweerster sub 1] recht tot inzage hebben, enkel te effectueren door middel van interventie van [bestuurder] . […]

13.Diversen

13.1
Tot Leveringsdatum geldt dat WISH IP bestuurder blijft van SK Projects en WE Projects. De dagelijkse leiding van WE Projects ligt volledig bij [verweerster sub 3] ( [verweerster sub 1] ), terwijl de dagelijkse leiding van SK Projects volledig bij [A] ( [bedrijfsnaam] ) ligt. Partijen zullen geen materiële beslissingen nemen zonder ruggenspraak met [bestuurder] , waarbij partijen wel de vrijheid hebben datgene te doen wat zij In do normale bedrijfsuitoefening aangewezen achten.
13.2
Partijen verbinden zich tot positieve bemoeienis voor Stagekings om rust te krijgen en
toekomst te bieden, zie huidige ontwikkelingen [B] , [C] en [A] .
13.3
WE Projects zal In 2017, 2016 en 2018 opdrachten tot bouw van de podia in verband met WISH Outdoor Nederland verstrekken aan Stagekings (als hoofdaannemer)/ Create B.V. (als onderaannemer) tegen marktconforme condities (geen gebonden samenwerking [verweerster sub 3] - [A] ). […]

14.Vernietiging en ontbinding

14.1
Indien blijkt dat sprake is van frauduleuze en/of strafbare handelingen van de zijde van [verweerster sub 3] , dan heeft [A] de mogelijkheid om deze Overeenkomst te ontbinden. indien blijkt dat sprake is van frauduleuze en/of strafbare handelingen van de zijde van [A] , dan heeft [verweerster sub 3] de mogelijkheid om deze Overeenkomst te ontbinden.
14.2.
Voor het overige doen Partijen afstand van het recht deze Overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, dan wel gehele of gedeeltelijke vernietiging of wijziging daarvan te vorderen en doen afstand van leder recht dat of aanspraak die zij op enig moment hebben of mochten verkrijgen om een verplichting uit hoofde van deze Overeenkomst op te schorten uit hoofde van artikel 6:52 BW,6 :262 BW en 6:283 BW, op welke grond dan ook.”
2.8.
Op 21 maart 2018 heeft [bedrijfsnaam] de vennootschappen [verweerster sub 1] , Wish IP, WE Projects en (de curator van) SK Projects gedagvaard. Deze procedure is bij deze rechtbank bekend onder zaak- en rolnummer C/01/332538 / HA ZA 18-231. In deze procedure heeft [bedrijfsnaam] een vordering tot ontbinding van de VSO ingesteld en een beroep gedaan op artikel 14.1 van de VSO (de mogelijkheid tot ontbinding wegens fraudeleus en/of strafbaar handelen). Bij tussenvonnis van 13 maart 2019 heeft de rechtbank overwogen dat niet is komen vast te staan dat [verweerster sub 1] dan wel [verweerster sub 3] in 2016 heeft gefraudeerd door contante inkomsten niet te verantwoorden. Bij eindvonnis van 31 maart 2019 heeft de rechtbank de vordering van [bedrijfsnaam] afgewezen en haar in reconventie, onder meer, veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 500.000,- aan [verweerster sub 1] wegens verbeurde boetes.
2.9.
Op [datum] 2021 is [bedrijfsnaam] failliet verklaard. Voorafgaand aan haar faillissement, op 22 april 2021, heeft zij nog wel een pro forma appeldagvaarding betekend aan [verweerders] Ook de curator van [bedrijfsnaam] heeft op 31 mei 2021 een pro forma appeldagvaarding aan [verweerders] betekend, maar hij heeft dit hoger beroep tegen het vonnis van 31 maart 2019 uiteindelijk niet doorgezet.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen.
3.2.
Global Event Group heeft aan haar verzoek, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Zij stelt dat zij uit het faillissement van [bedrijfsnaam] op 29 december 2021 vorderingen op [verweerster sub 1] en Wish IP heeft overgenomen, zijnde:
een vordering strekkende tot uitbetaling van een aanvullende uitkoopsom op basis van een herwaardering van aandelen (hierna: vordering i);
een vordering wegens het schenden van een contractuele verplichting tot het verstrekken van opdrachten voor podiumbouw (hierna: vordering ii).
Beide vorderingen vinden hun oorsprong in de VSO. Global Event Group stelt dat de partijen bij de VSO afspraken hebben gemaakt over het opsplitsen van de activiteiten in ‘podiumbouw’ en ‘kaartverkoop’, waarbij [bedrijfsnaam] alle aandelen in werkmaatschappij SK Projects zou verkrijgen en [verweerster sub 1] alle aandelen van werkmaatschappij WE Projects.
Vordering i
De waardering van de aandelen in beide werkmaatschappijen is uitgevoerd door (de door de OK aangestelde deskundige) [E] . [E] heeft zich bij de waardering gebaseerd op het rapport van feitelijke bevindingen dat in opdracht van de Ondernemingskamer was opgesteld. Dat rapport bevatte volgens Global Event Group veel fouten en is achteraf niet toereikend geweest om te kunnen dienen als basis voor de waardering van de aandelen van WE Projects. [E] heeft geen onderzoek gedaan naar onregelmatigheden of fraude, terwijl uit een onderzoeksrapport van SBV Forensics blijkt dat een bedrag van € 448.998,38 aan contante omzet ten onrechte niet in de administratie is verantwoord. Global Event Group vermoedt dat binnen WE Projects sprake is geweest van frauduleuze handelingen, met als gevolg dat contante inkomsten uit de kaart- en muntverkoop voor de festivals niet zijn verantwoord in de administratie, hetgeen vervolgens heeft geleid tot een onjuiste (te lage) waardering van de aandelen WE Projects. Bij een hogere waarde van de aandelen zou immers ook de aan [bedrijfsnaam] toekomende uitkoopsom hoger uitvallen. [bedrijfsnaam] heeft een vordering tot ontbinding van de VSO ingesteld vanwege de genoemde frauduleuze handelingen van [verweerders] , maar deze vordering bij vonnis van 31 maart 2021 van deze rechtbank afgewezen. Bij deze procedure is vordering i echter geen onderwerp geweest, aldus Global Event Group.
Vordering ii
Ten aanzien van Vordering ii stelt Global Event Group dat WE Projects in strijd met de afspraken uit de VSO géén opdrachten voor podiumbouw aan SK Projects heeft verstrekt, waarna SK Projects uiteindelijk in staat van faillissement is komen te verkeren. [bedrijfsnaam] heeft de vordering uit het faillissement overgenomen en Global Event Group heeft die vordering vervolgens via cessie overgenomen uit het faillissement van [bedrijfsnaam] .
3.3.
Global Event Group wil de volgende getuigen te horen over de kaartverkoop, het aantal bezoekers op het festival, de verantwoording van de contante omzet in de administratie, de reikwijdte van het onderzoek van de Ondernemingskamer en de waardering van de aandelen:
Mevrouw [getuige 1] (verkoopkantoor De Beemd);
De heer [getuige 2] (verkoopkantoor De Beemd);
Mevrouw [getuige 3] (verkoopkantoor Faces Fashion);
De heer [getuige 4] ;
De heer [getuige 5] (SBV Forensics);
De heer [getuige 6] (OK-onderzoeker);
De heer [getuige 7] (voormalig Aeternus);
De heer [getuige 8] ( [naam] en Partners).
3.4.
[verweerders] verzet zich tegen inwilliging van het verzoek en verzoekt veroordeling van Global Event Group in de proceskosten die zij heeft moeten maken in deze verzoekschriftprocedure, een bedrag van ten minste € 10.000,-. Zij voert daartoe, samengevat, het volgende aan.
Het verzoekschrift voldoet niet aan artikel 21 Rv omdat daarin onvolledigheden en onwaarheden staan. Global Event Group heeft geen recht of belang bij het gevraagde voorlopig getuigenverhoor omdat de gestelde vordering in de hoofdzaak niet (meer) bestaat en/of kansloos is. Ten aanzien van Vordering i) stelt [verweerders] dat de aandelen in WE Projects door Wish IP zijn overgedragen aan [verweerster sub 1] en dat de kooprijs van die aandelen door [verweerster sub 1] aan Wish IP is betaald: dus niet aan [bedrijfsnaam] . De partijen bij de VSO hebben in de VSO geen afspraken gemaakt over verrekening van de koopprijs met eventuele dividendaanspraken; bovendien heeft er geen dividenduitkering door Wish IP plaatsgevonden omdat zij de koopsommen heeft gebruikt voor voldoening van haar crediteuren, aldus [verweerders] Voor zover hieruit al een vordering zou voortkomen, zou dat een vordering zijn van Wish IP op [verweerster sub 1] en niet van [bedrijfsnaam] op [verweerster sub 1] . Er kan ook geen vordering op grond van de VSO bestaan op [verweerster sub 3] privé, omdat hij in privé geen partij was bij die VSO. Om Vordering i) te laten slagen, is aantasting nodig van de op basis van artikel 3.1. van de VSO bindend vastgestelde waardering van de kooprijs van de aandelen. Een dergelijk bindend advies kan slechts door (gedeeltelijke) ontbinding en/of vernietiging ex artikel 7:904 en 7:905 BW worden aangetast. Dat is volgens [verweerders] niet aan de orde en bovendien ook nog eens juridisch onmogelijk. In artikel 14 van de VSO hebben partijen immers afstand gedaan van het recht tot vernietiging en/of (gedeeltelijke) ontbinding van de VSO, tenzij sprake is van frauduleus of strafbaar handelen. De vordering tot vernietiging van de VSO is bovendien verjaard en kan dus om meerdere redenen niet slagen. Nu de curator heeft het hoger beroep van [bedrijfsnaam] tegen het vonnis van 31 maart 2021 niet heeft doorgezet, heeft dat vonnis gezag van gewijsde gekregen ter zake van de vordering tot ontbinding van de VSO. [verweerders] stelt dat het in deze procedure gaat om dezelfde rechtsbetrekking als die waarop het vonnis van 31 maart 2021 betrekking had, zodat het gezag van gewijsde van dat vonnis ook aan Global Event Group kan worden tegengeworpen, hetgeen zij ook doet. [verweerders] heeft er in dat verband ook op gewezen dat de rechtbank in de procedure die eindigde met het vonnis van 31 maart 2021 ook al meerdere getuigen heeft gehoord over diezelfde vermeende frauduleuze en/of onrechtmatige handelingen, maar dat dit niet is komen vast te staan. Verder voert [verweerders] aan dat ook een vordering van Global Events Group uit hoofde van onrechtmatige daad kansloos is: Global Event Group heeft deze vordering op geen enkele manier onderbouwd en uit artikel 17.3 van de VSO blijkt bovendien dat de partijen bij die VSO over en weer finale kwijting zijn overeengekomen. Aantasting van de VSO is dus niet, in ieder geval niet meer, mogelijk. Daar komt nog bij dat Global Event Group van [bedrijfsnaam] géén vordering uit hoofde van onrechtmatige daad jegens [verweerster sub 3] heeft overgenomen: de cessieovereenkomst tussen (de curator van) [bedrijfsnaam] en Global Event Group vermeldt niets over een vermeende vordering – op welke grondslag dan ook – van [bedrijfsnaam] op [verweerster sub 3] in privé. Tot slot wijst [verweerders] er nog op dat, voor zover zou blijken van enige vordering van [bedrijfsnaam] op [verweerders] , [verweerders] een in rechte onherroepelijk vastgestelde tegenvordering heeft op [bedrijfsnaam] ter grootte van € 500,000,-. [verweerders] beroept zich daarom, voor zoveel nodig, op verrekening. [verweerders] beroept zich ten slotte op misbruik van bevoegdheid en van misbruik van procesrecht door Global Event Group, omdat zij het voorlopig getuigenverhoor inzet om te zoeken naar nog niet bekende informatie (‘fishing expedition’) en op gebrek aan belang, omdat de feiten die zij stelt te willen bewijzen niet (meer) tot een vordering kunnen leiden.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover nodig, hierna verder ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld wordt dat bij de beoordeling van een verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor aan de rechtbank geen discretionaire bevoegdheid toekomt. In beginsel heeft de verzoeker recht op zo’n verhoor behoudens het bestaan van een afwijzingsgrond. Slechts in geval van strijd met de goede procesorde, misbruik van bevoegdheid (artikel 3:13 BW) of als het verzoek afstuit op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar kan een verzoek worden geweigerd. Ook kan een verzoek worden geweigerd als de verzoekende partij bij toewijzing van het verzoek onvoldoende belang heeft (artikel 3:303 BW). Bij de beoordeling van een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ligt niet de toewijsbaarheid van de beoogde vordering ter toetsing voor.
4.2.
Indien op voorhand voldoende kan worden vastgesteld dat de gestelde vordering van een verzoeker niet tot resultaat kan leiden in een hoofdzaak, kan dat tot de conclusie leiden dat het verzoek om die reden – vanwege een gebrek aan rechtens te rechtvaardigen belang – dient te worden afgewezen. Dit geldt onder meer in de situatie dat het gezag van gewijsde van een eerdere beslissing zich verzet tegen het instellen van een vordering in een nieuwe procedure. [verweerders] heeft meerdere argumenten aangevoerd op grond waarvan Global Event Group volgens haar geen enkele denkbare vordering op [verweerders] (meer) heeft of kan hebben, waaronder een uitdrukkelijk beroep op het gezag van gewijsde van de beslissing(en) in de eerdere tussen [verweerders] en [bedrijfsnaam] gevoerde procedure (waarin op 31 maart 2021 eindvonnis is gewezen). De rechtbank zal de twee door Global Event Group gestelde vorderingen bespreken en daarbij ingaan op de vraag of de in het kader van die vorderingen te bewijzen aangeboden feiten, indien deze zouden komen vast te staan, kunnen leiden tot resultaat in een nog in te stellen hoofdzaak.
Vordering i
4.3.
Global Event Group heeft allereerst gesteld dat zij recht heeft op een aanvullende uitkoopsom. Een dergelijke vordering kan alleen slagen als het bindend advies van de (door de Ondernemingskamer aangestelde deskundige [E] zou worden aangetast. Dat is in beginsel weliswaar mogelijk, bijvoorbeeld langs de weg van artikel 7:904 en 7:905 BW, maar een daartoe strekkende vordering kan alleen worden ingesteld door degenen die partij waren bij de onderliggende overeenkomst, in dit geval de VSO.
4.4.
[verweerders] heeft onweersproken gesteld dat (de curator van) [bedrijfsnaam] niet de vernietiging van het bindend advies heeft ingeroepen of gevorderd. Global Events Group kan dat niet alsnog doen: dit recht is niet bij gelegenheid van de cessie aan haar (mee) overgedragen. Het gaat hier immers om een rechtsvordering die de gehele rechtsverhouding tussen de bij de VSO betrokken partijen raakt (artikel 6:142 BW) en die alleen kan overgaan op een derde door een geldige contractsoverneming. Daaruit volgt dat Global Event Group geen rechtens te respecteren belang heeft bij het horen van getuigen over een vordering die strekt tot aantasting van het bindend advies. Vorderingen gericht op (het doen vaststellen van) een aanvullende uitkoopsom of op opheffing van nadeel’ in de zin van artikel 6:230 BW hebben geen kans van slagen. Dat betekent dat dit gedeelte van de vordering van Global Event Group wegens gebrek aan belang zal worden afgewezen.
gezag van gewijsde
4.5.
Global Event Group heeft daarnaast nog gesteld dat zij mogelijk een vordering op [verweerders] geldend kan maken op grond van toerekenbaar tekortschieten van [verweerders] in de nakoming van de VSO en/of op grond van schadevergoeding op grond van artikel 6:162 BW). De feiten en omstandigheden waarover Global Event Group getuigen wil (doen) horen tijdens het verzochte voorlopig getuigenverhoor getuigen, betreffen de gang van zaken rondom de contante betalingen die zijn gedaan bij de munt- en kaartverkoop en de vraag of zich daarbij onregelmatigheden hebben voorgedaan (fraude). [verweerders] heeft gemotiveerd aangevoerd dat hierover al een in kracht van gewijsde gegane uitspraak is gedaan, namelijk bij eindvonnis van deze rechtbank van 31 maart 2019.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat beslissingen over een geschil die zijn genomen in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen
dezelfde partijenbindende kracht hebben (gezag van gewijsde, artikel 236 lid 1 en artikel 353 lid 1 Rv). Deze regel voorkomt dat over een kwestie waarover de rechter al onherroepelijk heeft beslist nog eens opnieuw kan worden geprocedeerd. Het antwoord op de vraag of in het eerdere geding sprake is geweest van beslissingen aangaande ‘een geschilpunt dat dezelfde rechtsbetrekking betreft’ als in het andere (nieuwe) geding, is afhankelijk van de grondslag van de vordering of het verweer, het processuele debat en de inhoud van de eerdere beslissing. Dit vergt uitleg van de in de eerdere procedure gedane uitspraak, mede in het licht van de gedingstukken waarop die uitspraak berust. Onder het begrip ‘beslissing’ vallen ook de tussenvonnissen die in de eerdere procedure zijn gewezen. Het gezag van gewijsde kan er niet aan in de weg staan dat in een ander geding dezelfde of een soortgelijke vordering wordt ingesteld op basis van een andere grondslag, waarover de rechter zich nog niet heeft uitgelaten (in het laatste geval maakt het zelfs niet uit of die andere grondslag in die eerdere procedure ook al is aangevoerd of aangevoerd had kúnnen worden).
‘dezelfde partijen’
4.7.
Tussen partijen staat vast staat dat het vonnis van 31 maart 2021 gezag van gewijsde heeft tussen partijen: het gaat in deze verzoekschriftprocedure wederom om de (gestelde) vorderingen van [bedrijfsnaam] op [verweerders] Het begrip ‘dezelfde partijen’ omvat ook Global Event Group: zij is als rechtverkrijgende onder bijzondere titel – de cessie – gebonden aan de eerdere uitspraak tussen [bedrijfsnaam] en [verweerders] (zie artikel 236 lid 2 Rv). Dat betekent dat is voldaan aan de uit artikel 236 lid 1 en artikel 353 lid 1 Rv voortvloeiende eis dat sprake moet zijn van ‘dezelfde partijen’.
heeft de eerdere rechter zich uitgelaten over de nu aangevoerde grondslag(en)?
4.8.
Vervolgens moet worden beoordeeld of de rechter in de eerdere procedure zich al heeft uitgelaten over de geschilpunten die Global Event Group met het voorlopig getuigenverhoor wil bewijzen. De vorderingen waarop in het vonnis van 31 maart 2019 is beslist, waren gebaseerd op de VSO: een vordering tot ontbinding, uit die ontbinding voortvloeiende ongedaanmakingsverplichtingen (onder meer teruglevering van aandelen) en schadevergoeding. Feitelijk waren die vorderingen waren allemaal gegrond op de stelling van [bedrijfsnaam] dat fraude was gepleegd bij de munt- en kaartverkoop. Bij het beoordelen van de vorderingen is de rechtbank in de bodemprocedure – nadat zij eerst een groot aantal getuigen had gehoord – gedetailleerd ingegaan op de vraag of [verweerders] zich al dan niet schuldig had gemaakt aan ‘het plegen van frauduleuze en/of strafbare handelingen’. De rechtbank is vervolgens, voor zover hier relevant, tot de conclusie gekomen dat:
1) [bedrijfsnaam] voor de fraude met contante inkomsten onvoldoende had gesteld en dat (dus) niet was komen vast te staan dat [verweerster sub 3] , [verweerster sub 1] en/of Wish IP zich schuldig hadden gemaakt aan frauduleuze handelingen, en dat
2) de VSO niet rechtsgeldig was ontbonden en dus in stand is gebleven.
4.9.
De pijlen van Global Events Group in deze verzoekschriftprocedure zijn niet langer gericht tegen de VSO an sich, maar richten zich nu op het aanpassen van de waardering van de aandelen. Deze zijn te laag gewaardeerd, aldus Global Event Group, omdat die waardering is gebaseerd op frauduleuze cijfers: [verweerders] heeft, zo stelt Global Event Group, de opbrengst van de kaart- en munt verkoop niet volledig in de administratie verantwoord. Echter, het aanpassen van de waardering van de aandelen zou neerkomen op het openbreken van de VSO. Het is, gelet op hetgeen onder 4.4. al is overwogen, de vraag of een dergelijke vordering Global Events Group wel toekomt. Daar komt nog bij dat het hier gaat om precies dezelfde (verdenking van) fraude als die waarover de bodemrechter al een uitspraak heeft gedaan. Aldus dringt de conclusie zich op dat de bodemrechter aan de geschilpunten waarop Global Event Group zich in deze nieuwe verzoekschriftprocedure (vordering i) baseert al een einde heeft gemaakt. Op Global Event Group rustte daarom een zware stelplicht ten aanzien van haar stelling dat zij de door haar genoemde geschilpunten, ondanks het gezag van gewijsde, (toch) nogmaals kan voorleggen aan de rechter. Meer in het bijzonder mocht van haar worden verwacht dat zij zou onderbouwen wat een nieuw getuigenverhoor aan nieuw licht zou kunnen werpen op de feiten die haar rechtsvoorgangster [bedrijfsnaam] in de bodemprocedure al heeft gesteld (en die na bewijslevering in die procedure niet zijn komen vast te staan) of dat zij zou aangeven welke andere of nieuwe feiten zij in het nieuwe getuigenverhoor boven water zou willen krijgen of op waarheid zou willen toetsen.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat Global Event Group niet aan bovengenoemde (zware) stelplicht heeft voldaan. Daarbij geldt allereerst dat zij in punt 2.8 van haar verzoekschrift zelf specifiek heeft aangegeven dat haar vordering i ziet op het onderzoeken van de mogelijkheden om een nieuwe vordering in te stellen op grond van ‘hetzelfde feitencomplex’ als in de eerdere bodemprocedure, namelijk het (nader) onderzoeken van fraude met contant verkochte kaarten en met de muntverkoop. Zij heeft in deze verzoekschriftprocedure geen andere of nieuwe feiten gesteld dan die welke in de eerdere bodemprocedure tussen [bedrijfsnaam] en [verweerders] al aan de orde zijn geweest. Vijf van de acht personen die Global Event Group in het voorlopig getuigenverhoor wil (doen) horen, zijn in de bodemprocedure al over deze fraude gehoord. Van de overblijvende drie getuigen zou enkel [getuige 1] uit eigen wetenschap kunnen verklaren, terwijl voor hen alledrie geldt dat zij ook tijdens de bodemprocedure gehoord hadden kunnen worden. Global Event Group heeft niet gesteld, en dit is ook niet gebleken, waarom dat niet is gebeurd. Verder is het zo dat ook het forensisch onderzoeksrapport van SBV Forensics van 4 juli 2018, de enige concrete aanwijzing voor de gestelde fraude, in de bodemprocedure al tot de gedingstukken behoorde en ook ten tijde van de getuigenverhoren al beschikbaar was.
Samengevat: een voorlopig getuigenverhoor is niet bedoeld om over te doen wat [bedrijfsnaam] in de bodemprocedure in 2021 niet is gelukt. Dat betekent dat het beroep van [verweerders] op het gezag van gewijsde slaagt en dat daarom de door Global Event Group aangevoerde argumenten en grondslagen voor haar vordering sub i buiten bespreking kunnen blijven.
Vordering ii
4.11.
Het niet (meer) verstrekken van opdrachten voor podiumbouwdoor WE Projects aan de vennootschap onder firma SK Project / Stagekings (in de jaren 2017 tot en met 2019) is in het kader van de eerdere bodemprocedure niet aan de orde geweest. Global Event Group brengt echter geen enkele van de door haar genoemde (te horen) getuigen in verband met haar stelling dat SK Projects / Stagekings verstoken is gebleven van podiumbouw-opdrachten van WE Projects. Global Event Group heeft in het verzoek ook niet duidelijk gemaakt wat de door haar deze getuigen zouden kunnen verklaren over het uitblijven van opdrachten. Dat betekent dat Global Event Group voor wat deze vordering onvoldoende belang heeft bij het verzoek om getuigen te horen.
4.12.
De slotsom is dat ook dit gedeelte van het verzoek zal worden afgewezen.
Proceskosten
4.13.
[verweerders] heeft om een proceskostenveroordeling van tenminste € 10.000,- gevraagd, omdat Global Event Group niet aan de waarheids- en volledigheidsplicht van artikel 21 Rv zou hebben voldaan. De rechtbank gaat hier niet in mee. Aan [verweerders] kan weliswaar worden toegegeven dat het Global Event Group had gesierd om ook het tussenvonnis van 13 maart 2019 aan haar verzoekschrift toe te voegen, maar de omstandigheid dat zij dat niet heeft gedaan, maakt nog niet dat zij artikel 21 Rv heeft geschonden. Het tussenvonnis van 13 maart 2019 was bij beide partijen bekend en [verweerders] kon dit stuk eenvoudig aan het procesdossier toevoegen (hetgeen zij ook heeft gedaan). Daar komt dat rechtbank ook begrip heeft voor de keuze van Global Event Group om haar processtuk in omvang te beperken, nu partijen al in meerdere omvangrijke procedures betrokken zijn (geweest) en alleen al de stukken die [verweerders] bij gelegenheid van haar verweerschrift heeft overgelegd, bijna 2.000 pagina’s beslaan.
4.14.
De rechtbank veroordeelt Global Event Group als in de ongelijk gestelde partij in de proceskosten, met toepassing van de gebruikelijke tarieven, vastgesteld op € 1.872,00
(€ 676,00 aan griffierecht en 2 punten á € 598,00 aan salaris voor de advocaat).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
veroordeelt Global Event Group in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [verweerders] vastgesteld op € 1.872,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag der voldoening;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.L.P. Crombeen en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2023.