ECLI:NL:RBOBR:2023:4163

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
10406547 \ EJ VERZ 23-141
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verklaring voor recht inzake opzegging arbeidsovereenkomst en toewijzing van loon en transitievergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzoek van [verzoeker] tegen de vennootschap onder firma [vennootschap] V.O.F. en haar vennoten. [verzoeker] verzocht de kantonrechter te verklaren dat hij zijn arbeidsovereenkomst niet heeft opgezegd op 24 januari 2023. De kantonrechter oordeelde dat er geen duidelijke en ondubbelzinnige verklaring was van [verzoeker] die erop gericht was de arbeidsovereenkomst te beëindigen. De omstandigheden waaronder [verzoeker] zijn verklaring deed, namelijk na een incident van mishandeling door een collega, waren zodanig dat [vennootschap] niet mocht aannemen dat hij daadwerkelijk zijn dienstverband wilde opzeggen. De kantonrechter wees het verzoek van [verzoeker] toe en verklaarde dat de arbeidsovereenkomst op 7 februari 2023 van rechtswege is geëindigd. Tevens werd [vennootschap] veroordeeld tot betaling van het loon over de periode van 25 januari 2023 tot en met 7 februari 2023, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente. Daarnaast werd de transitievergoeding toegewezen. De proceskosten werden aan [vennootschap] opgelegd.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 10406547 \ EJ VERZ 23-141
Beschikking van 17 augustus 2023
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonend in [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. M. Shaaban,
tegen:
de vennootschap onder firma [vennootschap] V.O.F.,
gevestigd in Oss,
en haar vennoten [vennoot 1] en [vennoot 2] ,
wonend in [woonplaats] ,
verweerder,
procederend via haar vennoot [vennoot 1] .
Partijen worden hierna genoemd “ [verzoeker] ” en “ [vennootschap] ”.

1.Het procesverloop

1.1.
Op 24 maart 2023 heeft de kantonrechter het verzoekschrift met zeven producties ontvangen.
1.2.
Op 22 mei 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij was [verzoeker] aanwezig, bijgestaan door mr. Shaaban. Namens [vennootschap] is [vennoot 1] verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voor aanvang van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter van [vennootschap] twee screenshots ontvangen van een WhatsApp gesprek en een tweetal video’s.
1.3.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter aan partijen meegedeeld dat een beschikking zal worden gegeven.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1988, is medio 2020 op grond van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij [vennootschap] in dienst getreden. De laatste functie die [verzoeker] vervulde is die van hulpkok, met een salaris van € 1.250,- netto per maand, exclusief vakantiebijslag van 8% , bij een arbeidsomvang van 32 uur per week. Op de arbeidsovereenkomst is de Horeca CAO van toepassing.
2.2.
De laatste arbeidsovereenkomst die partijen met elkaar zijn aangegaan, is aangevangen op 8 februari 2022 voor de duur van één jaar, te weten tot en met 7 februari 2023.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter, na intrekking van het verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding, om bij beschikking voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primair:
I. te verklaren voor recht dat [verzoeker] op 24 januari 2023 zijn arbeidsovereenkomst niet heeft opgezegd;
II. voorwaardelijk, voor het geval vast komt te staan dat [verzoeker] op 24 januari 2023 wel zijn arbeidsovereenkomst zou hebben opgezegd, voor recht te verklaren dat aan die opzegging geen rechtsgevolg toekomt, althans dat verweerder zich niet op die opzegging kan beroepen, althans tot vernietiging van die opzegging over te gaan;
III. het loon vanaf 25 januari 2023 tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn te voldoen, de wettelijke verhoging wegens vertraging van 50% over het aan [verzoeker] toekomende loon ex artikel 7:625 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente over het loon alsook de wettelijke verhoging vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag van algehele voldoening;
subsidiair, voor zover geoordeeld wordt dat het dienstverband op 24 januari 2023 is geëindigd:
IV. [vennootschap] te veroordelen tot betaling van een vergoeding voor onregelmatige opzegging ten belope van het loon over de periode 24 januari 2023 tot en met
7 februari 2023;
V. [vennootschap] te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding. [verzoeker] verzoekt de transitievergoeding tevens bij wijze van primair verzoek toe te wijzen omdat de looptijd van zijn dienstverband reeds is verstreken;
primair en subsidiair:
VI. [vennootschap] te veroordelen in de buitengerechtelijk kosten en de kosten van deze procedure, het salaris van de gemachtigde van [verzoeker] daaronder begrepen.
3.2.
[verzoeker] heeft aan zijn verzoek, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[verzoeker] is gedurende zijn dienstverband meermaals door collega’s mishandeld. Op 24 januari 2023 is [verzoeker] , in het bijzijn van [vennoot 1] (hierna: [vennoot 1] ), ernstig mishandeld door zijn collega [A] . [verzoeker] is hierbij door [A] bij zijn keel gegrepen en herhaaldelijk tegen zijn onderbeen/kuit geschopt. [verzoeker] heeft van die mishandeling aangifte gedaan bij de politie. [verzoeker] ervaart nog altijd pijn en angstklachten als gevolg van dit incident. Na de mishandeling heeft [verzoeker] , in een hevige gemoedstoestand en onder invloed van angst en pijn, aan [vennootschap] te kennen gegeven op deze manier niet langer te willen werken. [vennootschap] heeft dit opgevat als een opzegging. Eén dag later, op 25 januari 2023, heeft [verzoeker] aan [vennootschap] bericht dat het niet zijn bedoeling is geweest om de arbeidsovereenkomst op te zeggen en heeft hij zich ziekgemeld. Gelet op de omstandigheden ten tijde van de vermeende opzegging en het latere contact tussen partijen, had [vennootschap] er geenszins van uit mogen gaan dat de verklaring van [verzoeker] gericht was op vrijwillige beëindiging van het dienstverband. Het had op de weg van [vennootschap] gelegen om bij [verzoeker] te informeren of hij zijn dienstverband daadwerkelijk wilde opzeggen en hem te informeren over de (financiële) gevolgen van de opzegging. Aan die verplichting heeft [vennootschap] niet voldaan.
Voor zover de verklaring van [verzoeker] toch wordt aangemerkt als opzegging, is [verzoeker] van mening dat deze verklaring niet overeenstemt met zijn wil. De wil van [verzoeker] is nooit gericht geweest op beëindiging van zijn dienstverband. Ten tijde van de verklaring was bij [verzoeker] sprake van een tijdelijke geestelijke stoornis als bedoeld in artikel 3:34 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daardoor kan [verzoeker] niet aan zijn verklaring worden gehouden. [vennootschap] kan en mag [verzoeker] dan ook niet houden aan zijn ontslagname.
3.3.
[vennootschap] voert verweer tegen het verzoek en voert, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
[verzoeker] heeft de arbeidsovereenkomst met zijn WhatsApp bericht van 24 januari 2023 per die datum opgezegd. Daar mocht [vennootschap] van uitgaan, met name gelet op de bevestiging die [vennootschap] van [verzoeker] ontving, nadat hem is gevraagd of hij met zijn bericht bedoelde dat hij niet meer zou komen werken. Daarnaast betwist [vennootschap] dat [verzoeker] op 24 januari 2023, voordat hij [vennootschap] berichtte dat hij niet meer zou komen werken, door een collega is mishandeld. Er was dus geen sprake van een hevige gemoedstoestand.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, verder ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aan de kantonrechter ligt de vraag voor of [vennootschap] uit mededelingen en gedragingen van [verzoeker] mocht afleiden dat [verzoeker] de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 24 januari 2023 per direct heeft opgezegd. Hierbij moet vooropgesteld worden dat de opzegging van een arbeidsovereenkomst door de werknemer een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring vereist, die erop is gericht de beëindiging van de arbeidsovereenkomst te bewerkstelligen. Deze strenge maatstaf dient ertoe de werknemer te behoeden voor de ernstige gevolgen die vrijwillige beëindiging van het dienstverband voor hem of haar kan hebben, zoals het mogelijk verlies van aanspraken op grond van de sociale zekerheidswetgeving, met name een werkloosheidsuitkering. In verband met die ernstige gevolgen zal de werkgever niet snel mogen aannemen dat een verklaring van de werknemer is gericht op vrijwillige beëindiging van de dienstbetrekking. Onder omstandigheden kan op de werkgever een onderzoeksplicht rusten om na te gaan of de werknemer daadwerkelijk wilde opzeggen en een verplichting om de werknemer over de gevolgen van de opzegging voor te lichten.
4.2.
Het door [vennootschap] ingenomen standpunt dat [verzoeker] de arbeidsovereenkomst per direct op 24 januari 2023 heeft opgezegd, is een zelfstandig verweer waarvan de bewijslast op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rust op [vennootschap] . Ter onderbouwing wijst [vennootschap] op de inhoud van de Whatsappberichten die [verzoeker] op 24 januari 2023 om 19:12 uur aan [vennoot 1] heeft verzonden met als inhoud:
“Mijn broer [B] , ik kon er niet in. Je hebt veel goeds met me gedaan, dus ik kon er niet in, maar ik zal ook niet weer aan het werk kunnen.”.Nadat [vennoot 1] aan [verzoeker] om 19:17 uur terugstuurt:
“Jij stopt met werken?”, antwoordt [verzoeker] daarop om 19:36 uur:
“Ja, ik werk niet meer, ik was erg beledigd en ik zal het niet meer aankunnen.”. Daarnaast heeft [vennoot 1] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [verzoeker] op 23 januari 2023 naar hem toe is gekomen en hem heeft gevraagd of het mogelijk was om de arbeidsovereenkomst te laten eindigen en dan een tijdje “zwart” voor [vennootschap] te komen werken waarbij hij dan ook aanspraak zou maken op een WW-uitkering, om zo sneller te kunnen sparen voor het halen van een rijbewijs en het kopen van een auto. [verzoeker] zou na die drie maanden dan weer bij [vennootschap] in dienst treden. [vennootschap] wenste daar, aldus [vennoot 1] tijdens de mondelinge behandeling, niet aan mee te werken, waarna [verzoeker] op 24 januari 2023 zijn collega [A] zodanig treiterde, dat [A] boos werd op [verzoeker] en er over en weer aan elkaar werd geduwd en getrokken. Verder heeft [vennoot 1] verklaard dat hij op dat moment tussen [verzoeker] en [A] in stond en dat [verzoeker] na een tijdje wegrende. [vennootschap] heeft betwist dat [A] [verzoeker] die dag heeft mishandeld en ook dat [verzoeker] meermaals op de werkvloer is mishandeld. Er is volgens [vennootschap] dan ook geen sprake geweest van een hevige emotionele toestand en zij heeft er dan ook op mogen vertrouwen dat [verzoeker] heeft bedoeld om de arbeidsovereenkomst op te zeggen, met name omdat [verzoeker] dat op een later moment nog aan haar heeft bevestigd.
4.3.
[verzoeker] brengt hier tegenin dat geen sprake is van een ondubbelzinnige op beëindiging gerichte opzegging. Hij verwijst daarvoor naar de omstandigheden waaronder hij het Whatsapp-bericht aan [vennootschap] heeft gestuurd, te weten de mishandeling door [A] tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden bij [vennootschap] . Verder stelt [verzoeker] dat hij al vaker op de werkvloer is mishandeld en dat hij onder invloed van pijn en angst te kennen heeft gegeven zo niet langer meer te kunnen werken. Ook verwijst [verzoeker] naar het Whatsapp bericht dat hij één dag later, op 25 januari 2023 om 12:31 uur, aan [vennootschap] heeft gestuurd, met de volgende inhoud:
“Op 24 januari 2023 ben ik zwaar mishandeld tijdens mijn werk. Helaas was dat niet de eerste keer. Omdat dit eerder is gebeurd en u hiertegen niets hebt gedaan, heb ik in een emotionele toestand tegen u gezegd dat ik ontslag neem. U hebt direct het ontslag aan mij bevestigd. Het was u echter duidelijk dat ik uit emotie handelde en dat ik niet werkelijk de intentie of de wil had om mijn dienstverband op te zeggen. U hebt dat bij mij ook niet nagevraagd en mij niet gewezen op de consequenties. Ik deel u hierbij mede dat ik geen ontslag neem en dat ik terugkom op mijn bericht van gisteren. Ik meld mij bij deze ziek en verzoek u mij in te plannen voor het spreekuur van de bedrijfsarts.”[verzoeker] is dus direct na zijn opzegging, te weten één dag later, op zijn eerdere bericht teruggekomen.
4.4.
Ter beantwoording ligt de vraag voor of [vennootschap] ervan mocht uitgaan dat [verzoeker] in het hiervoor aangehaalde Whatsapp gesprek de arbeidsovereenkomst per direct heeft beëindigd. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat niet het geval. Hiervoor is het volgende relevant.
4.5.
Tussen partijen staat vast dat zich voorafgaand aan de Whatsappberichten van [verzoeker] aan [vennootschap] op 24 januari 2023 een voorval heeft voorgedaan tussen [verzoeker] en [A] , zijnde een andere werknemer van [vennootschap] , waarbij de gemoederen hoog waren opgelopen. [vennootschap] betwist weliswaar dat sprake is geweest van mishandeling, maar vast staat dat [verzoeker] nog diezelfde avond aangifte heeft willen doen, dat ook aan [vennoot 1] heeft gemeld en dat (omdat het politiebureau die avond dicht was) later ook daadwerkelijk heeft gedaan. Daarmee heeft [verzoeker] voldoende aannemelijk gemaakt dat de situatie op de werkvloer op de dag van zijn Whatsappbericht zodanig was dat hij zich daar zeer oncomfortabel bij voelde. Onder die omstandigheden - en mede in het licht van het bericht van de [verzoeker] direct op de ochtend daarna (25 januari 2023) - had [vennootschap] bij [verzoeker] moeten verifiëren of hij de arbeidsovereenkomst per direct wilde beëindigen, ook gelet op de daaraan voor [verzoeker] verbonden negatieve financiële gevolgen. De enkele omstandigheid dat [verzoeker] kort na de vermeende ontslagname via WhatsApp op de vraag van [vennootschap] of hij stopt met werken heeft geantwoord dat hij niet meer werkt en dat hij het niet meer aan zal kunnen, maakt dat niet anders.
4.6.
De conclusie luidt dan ook dat [vennootschap] er, gelet op alle omstandigheden van het geval, niet gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [verzoeker] met zijn verklaring dat hij niet meer werkt en het werk niet meer zal aankunnen, heeft bedoeld om de arbeidsovereenkomst per direct te beëindigen en dat [vennootschap] er dus niet van uit mocht gaan dat [verzoeker] uit dienst wilde. Van [vennootschap] kon onder de gegeven omstandigheden verlangd worden dat zij een nader onderzoek had verricht naar de vraag of [verzoeker] daadwerkelijk de bedoeling had om ontslag te nemen. Dat heeft zij evenwel nagelaten. Gelet op al het voorgaande kan niet geconcludeerd worden dat [verzoeker] de arbeidsovereenkomst op 24 januari 2023 per direct heeft opgezegd.
Partijen zijn het er vervolgens wel over eens dat de arbeidsovereenkomst op 7 februari 2023 van rechtswege is geëindigd, zodat de kantonrechter daarvan uitgaat. [vennootschap] moet aan [verzoeker] daarom nog het loon over de periode van 25 januari 2023 tot en met 7 februari 2023 betalen. Dat verzoek wijst de kantonrechter dan ook toe. [vennootschap] heeft verder nog gesteld dat [verzoeker] na zijn ontslagname elders is gaan werken. Dat blijkt volgens [vennootschap] uit het feit dat [verzoeker] in een supermarkt voor horecabedrijven grootschalige inkopen heeft gedaan. Hij verwijst naar de overgelegde video-opnamen. De kantonrechter begrijpt dat [vennootschap] hiermee bedoelt te zeggen dat [verzoeker] zich niet beschikbaar heeft gehouden voor zijn werk en daarom geen recht heeft op loondoorbetaling. Dat verweer faalt. Op grond van de wet (artikel 7:228 BW) is de werkgever verplicht het loon te betalen als de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer hoort te komen. [verzoeker] heeft de stelling van [vennootschap] dat hij elders zou werken uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist en uit de enkele gestelde hoeveelheid boodschappen die [verzoeker] daags na de vermeende opzegging heeft gedaan, kan niet worden afgeleid dat [verzoeker] elders werkzaam was. Bovendien heeft [verzoeker] zich op 25 januari 2023 ziek gemeld en is gesteld noch gebleken dat de daartoe bevoegde instantie heeft geoordeeld dat [verzoeker] in staat was de overeengekomen arbeid te verrichten, terwijl [verzoeker] tijdens ziekte recht houdt op loon. [vennootschap] moet dus het loon aan [verzoeker] doorbetalen.
Tegen de wettelijke rente over het loon is geen afzonderlijk verweer gevoerd, zodat de kantonrechter ook dat verzoek toewijst. Verder maakt [verzoeker] aanspraak op de wettelijke verhoging over dit loon van 50% op grond van het bepaalde in artikel 7:625 BW. Omdat [vennootschap] ook hiertegen geen verweer heeft gevoerd, wijst de kantonrechter ook dat verzoek toe.
De transitievergoeding
4.7.
[verzoeker] maakt verder aanspraak op de transitievergoeding omdat de looptijd van het dienstverband inmiddels is verstreken. Omdat hiervoor is komen vast te staan dat [verzoeker] de arbeidsovereenkomst niet heeft opgezegd, gaat de kantonrechter er met partijen van uit dat de arbeidsovereenkomst op 7 februari 2023 van rechtswege is geëindigd omdat het een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd betrof. [vennootschap] is dan ook de transitievergoeding aan [verzoeker] verschuldigd. De kantonrechter wijst het verzoek daarom toe. Omdat [verzoeker] geen bedrag van de transitievergoeding heeft genoemd en uit de overgelegde loonstroken niet exact blijkt wat het bruto maandsalaris van [verzoeker] is, zal de kantonrechter daar geen bedrag aan koppelen.
De voorwaardelijke verzoeken
4.8.
Omdat de kantonrechter het primair gevorderde onder I en III toewijst en hiervoor tot het oordeel is gekomen dat de arbeidsovereenkomst
nietop 24 januari 2023 is geëindigd, komt zij niet toe aan de beoordeling van de voorwaardelijke verzoeken, waaronder de verzochte vergoeding voor onregelmatige opzegging. Tijdens de mondelinge behandeling heeft (de gemachtigde van) [verzoeker] gesteld dat met deze vergoeding de aanzegvergoeding is bedoeld, maar gelet op de onderbouwing van het verzoek onder 46 en 47 van het verzoekschrift en de omschrijving van het verzoek onder IV van het subsidiaire verzoek, is geen sprake van een kennelijke fout of verschrijving. Daarnaast heeft [verzoeker] zijn verzoek ook niet gewijzigd zodat de kantonrechter uitgaat van een verzoek voor onregelmatige opzegging. Zoals hiervoor al is aangegeven komt de kantonrechter niet toe aan een beoordeling van dit voorwaardelijke verzoek. Verder geldt dat [verzoeker] zijn verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding tijdens de mondelinge behandeling heeft ingetrokken zodat dat verzoek niet meer ter beoordeling voorligt.
De buitengerechtelijke incassokosten
4.9.
[verzoeker] maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. [verzoeker] heeft echter niet gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De kantonrechter wijst dit verzoek daarom af.
De proceskosten
4.10.
De proceskosten komen voor rekening van [vennootschap] omdat zij ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat [verzoeker] op 24 januari 2023 zijn arbeidsovereenkomst niet heeft opgezegd;
5.2.
veroordeelt [vennootschap] om aan [verzoeker] het loon vanaf 25 januari 2023 tot en met
7 februari 2023 te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging wegens vertraging van 50% daarover ex artikel 7:625 BW en te vermeerderen met de wettelijke rente over het loon alsook de wettelijke verhoging vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [vennootschap] om aan [verzoeker] de transitievergoeding te voldoen;
5.4.
verstaat dat niet is voldaan aan de voorwaarden waaronder de voorwaardelijke verzoeken zijn ingesteld;
5.5.
veroordeelt [vennootschap] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op € 879,00, te weten:
griffierecht € 86,00
salaris gemachtigde € 793,00;
5.6.
verklaart deze beschikking voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. van der Weij, kantonrechter, en op 17 augustus 2023 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.