Uitspraak
RECHTBANK Oost-Brabant
1.Kern van de zaak
2.De procedure
3.De verdere beoordeling
- [gedaagde] betoogt in zijn akte na het tussenvonnis dat de werkplaats toch niet is verzegeld (geweest) door de deurwaarder en dat blijkt inderdaad niet uit het proces-verbaal van de deurwaarder.
- De lijst met chassisnummers blijkt niet te zijn opgemaakt door een derde, maar door [gedaagde] zelf (zoals hij zelf aangeeft in zijn akte), en er is geen door een derde opgestelde lijst van de aanwezige auto’s in het pand.
kunnen wij niet bevestigen, omdat de wagens zodanig beschadigd waren door de brand dat deze informatie niet meer zichtbaar was.”
- tot 10:00 uur fitness training gaf in [plaats] , [land] ,
- om 16:18 uur zijn grootmoeder in [plaats] , [land] , heeft bezocht,
- om 19:11 uur in zijn woning in [plaats] , [land] , was.
10-04-2019” staan immers vermeld bij de boekingen die gerelateerd zijn aan de betaling. [gedaagde] heeft ter zitting toegelicht dat hij in eerste instantie heeft geschreven dat de auto in maart 2019 was opgehaald “omdat hij dacht dat dat zo was”, maar dat is naar het oordeel van de rechtbank een weinig overtuigende verklaring waarom hij in eerste instantie heeft geschreven dat de auto in maart 2019 was opgehaald. Ten eerste rijmt de verklaring “dat hij dacht dat het zo was” zich niet met het feit dat [gedaagde] volgens zijn e-mail van 2 oktober 2020 de zaak had “nagekeken”. Ten tweede kon, uitgaande van het betoog van [gedaagde] , uit het boekhoudsysteem eenvoudig de betalingsdatum worden achterhaald (en dus de datum waarop de auto was opgehaald uitgaande van zijn eigen stellingen).
€ 26.245,- in hoofdsom.