ECLI:NL:RBOBR:2023:4109

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
01/295091-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling van een pasgeboren kind door de vader, met vrijspraak voor zware mishandeling en poging daartoe

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van mishandeling van zijn pasgeboren kind, genaamd [naam 1]. Het slachtoffer, een baby van drie weken oud, werd op 18 november 2020 door zijn ouders naar het ziekenhuis gebracht met een gebroken bovenarm en meerdere andere letsels. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader verminderd toerekeningsvatbaar is en heeft hem veroordeeld voor mishandeling, terwijl hij het misdrijf meermalen heeft gepleegd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de zwaardere aanklachten van zware mishandeling en poging daartoe, omdat niet kon worden bewezen dat de letsels als zwaar lichamelijk letsel gekwalificeerd konden worden. De rechtbank legde een taakstraf op van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken met een proeftijd van 3 jaren. Tevens werd de verdachte verplicht om een schadevergoeding van 2.000 euro te betalen aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, met een gijzeling van 30 dagen bij niet-betaling. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische stoornis en licht verstandelijke beperking, en benadrukte het belang van behandeling en begeleiding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.295091.20
Datum uitspraak: 22 augustus 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum verdachte] 1997,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 augustus 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 juni 2023.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 8 augustus 2023 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) althans op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 29 oktober 2020 tot en met 18 november 2020 te Veidhoven, althans in Nederland, (telkens) aan zijn kind, genaamd [naam 1] (geboren [geboortedatum naam 1] ) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht te weten
- zes, althans meerdere, in ieder geval één ribbreuk(en) en/of
- een gebroken (rechter)bovenarm en/of
- een gebroken (rechter)onderarm en/of
- een gebroken (linker)onderarm en/of
- een gebroken (rechter)onderbeen en/of
- een gebroken (linker)onderbeen en/of
- vijftien, althans meerdere, in ieder geval één bloeduitstorting(en) op het lichaam

door meerdere malen, althans eenmaal

- die [naam 1] met (volle) kracht bij de borstkast en/of de armpjes althans het bovenlichaampje en/of de armpjes vast te pakken en/of
- die [naam 1] met (volle) kracht bij een been/de beentjes vast te pakken en/of op te tillen en/of
- fors uitwendig geweld toe te passen op de ribben en/of borstkast en/of lichaam van die [naam 1] en/of
- die [naam 1] bij de borstkast en/of lichaam te pakken en/of (vervolgens) heen en weer te schudden en/of
- die [naam 1] te laten vallen en/of neer te gooien en/of
- die [naam 1] hardhandig aan te kleden en/of
- die [naam 1] (hardhandig) in het gezicht te knijpen en/of
- die [naam 1] zodanig hardhandig te hanteren dat voornoemd letsel is ontstaan.
subsidiair:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) althans op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 29 oktober 2020 tot en met 18 november 2020 te Veidhoven, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (telkens) aan zijn kind, genaamd [naam 1] (geboren [geboortedatum naam 1] ) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meerdere malen, althans eenmaal
- die [naam 1] met (volle) kracht bij de borstkast en/of de armpjes althans het bovenlichaampje en/of de armpjes heeft gepakt en/of heeft geknepen en/of heeft opgetrokken en/of
- die [naam 1] met (volle) kracht bij een been/de beentjes heeft vastgepakt en/of heeft opgetild en/of heeft opgetrokken en/of heeft geknepen en/of
- fors uitwendig geweld heeft toegepast op de ribben en/of borstkast en/of lichaam van die [naam 1] en/of
- die [naam 1] bij de borstkast en/of lichaam heeft gepakt en/of (vervolgens) heen en weer heeft geschud en/of
- die [naam 1] heeft laten vallen en/of neergegooid en/of
- die [naam 1] hardhandig heeft aangekleed en/of
- die [naam 1] (hardhandig) in het gezicht heeft geknepen

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

meer subsidiair:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) althans op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 29 oktober 2020 tot en met 18 november 2020 te Veldhoven, althans in Nederland, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten zijn kind, genaamd [naam 1] (geboren [geboortedatum naam 1] te [geboorteplaats] ) meerdere malen, althans eenmaal,
- met (volle) kracht die [naam 1] bij de borstkast en/of de armpjes althans het bovenlichaampje en/of de armpjes heeft vastgepakt en/of
- die [naam 1] met (volle) kracht bij een been/de beentjes heeft vastgepakt en/of heeft opgetild en/of
- fors uitwendig geweld heeft toegepast op de ribben en/of borstkast en/of lichaam van die [naam 1] en/of
- die [naam 1] bij de borstkast en/of lichaam heeft gepakt en/of (vervolgens) heen en weer heeft geschud en/of
- die [naam 1] heeft laten vallen en/of neergegooid en/of
- die [naam 1] hardhandig heeft aangekleed en/of
- die [naam 1] (hardhandig) in het gezicht heeft geknepen en/of voornoemd kind zodanig hardhandig heeft gehanteerd,

tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel:

- zes, althans meerdere, in ieder geval één ribbreuk(en) en/of
- een gebroken (rechter)bovenarm en/of
- een gebroken (rechter)onderarm en/of
- een gebroken (linker)onderarm en/of
- een gebroken (rechter)onderbeen en/of
- een gebroken (linker)onderbeen en/of
- vijftien, althans meerdere, in ieder geval één bloeduitstorting(en) op het lichaam

althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op 18 november 2020 werd een drie weken oude baby, genaamd [naam 1] (hierna te noemen: [naam 1] ), door zijn ouders op de spoedeisende hulp van het [ziekenhuis] in Veldhoven binnengebracht met het vermoeden van een verwonding/breuk aan zijn rechter bovenarm. [naam 1] bleek inderdaad een botbreuk te hebben op die plek.
Uit nader onderzoek in het ziekenhuis bleek dat [naam 1] ook op andere plaatsen in en op zijn lichaam letsels had. Hij had nog breuken in het rechter- en linker spaakbeen en op drie plaatsen aan het rechter- en linker scheenbeen. Tevens had hij zes genezende ribbreuken, meer dan tien huidbeschadigingen, één litteken en minimaal vijftien bloeduitstortingen.
Vaststaat dat [naam 1] de letsels niet zelf kan hebben veroorzaakt en uit onderzoek is gebleken dat er ook geen onderliggende medische verklaring voor is, zoals een broze bottenziekte of een bloedstollingsziekte.
Aan verdachte wordt verweten dat hij de letsels aan [naam 1] heeft toegebracht.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen subsidiair aan verdachte ten laste is gelegd, een poging tot zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd. Opzet op het breken van de rechter bovenarm kan niet bewezen worden en niet valt uit te sluiten dat het andere geconstateerde letsel op andere wijze is ontstaan dan door toedoen van verdachte. Onduidelijk is ook wanneer de letsels zijn veroorzaakt. Ook stelt de verdediging zich op het standpunt dat de geconstateerde letsels niet zijn aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.
De beoordeling van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat [naam 1] in de eerste paar weken van zijn leven een veelheid aan letsels heeft opgelopen. Tegelijkertijd constateert de rechtbank dat er veel vragen rijzen over de toedracht. Welke gebeurtenissen hebben geleid tot welke letsels? Is elk letsel door opzettelijk handelen veroorzaakt? Bij hoeveel afzonderlijke gebeurtenissen zijn de letsels veroorzaakt? En bovenal, is elk letsel door verdachte veroorzaakt?
Over het primair ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de primair ten laste gelegde zware mishandeling niet bewezen kan worden, omdat het letsel van [naam 1] niet zonder meer is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Voor de vaststelling of sprake is van zwaar lichamelijk letsel is, volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, van belang de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Bij de aard van het letsel gaat het dan bijvoorbeeld om verlies van het gebruik van een zintuig, verminking en verlamming, of ernstige lichamelijke schade aan de gezondheid. Bij noodzaak en aard van medisch ingrijpen, gaat het om de vraag of sprake is van bijvoorbeeld operatief ingrijpen van een zekere ernst.
In het onderhavige dossier bevindt zich onder andere een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna te noemen: NFI) van 29 juli 2022 waarin de verwondingen van [naam 1] uitgebreid zijn beschreven en duiding is gegeven aan de geconstateerde letsels.
Voor de breuk in de rechter bovenarm is van 18 november 2020 tot 25 november 2020 een spalk aangebracht. Eerst werd gedacht aan mogelijke zenuwschade aan de rechterarm door de breuk, maar deze functie is spontaan hersteld. Voor de overige botbreuken was geen behandeling noodzakelijk. Dit betroffen veelal ‘oudere’ breuken en op de tweede skeletstatus (röntgenfoto) waren tekenen van genezing van die bot- en ribbreuken zichtbaar. Zoals ook uit het rapport van het NFI blijkt, genezen botbreuken bij baby’s relatief snel en zonder operatief ingrijpen.
Ondanks dat de geconstateerde letsels bij de toentertijd drie weken oude [naam 1] als zwaar kunnen worden ervaren, is de rechtbank van oordeel dat de letsels van [naam 1] niet kunnen worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht.
Bij het voorgaande merkt de rechtbank nog op dat uit de datering van de verschillende letsels blijkt dat deze niet allemaal gelijktijdig zijn ontstaan. Er zijn kennelijk van elkaar in tijd en aard te onderscheiden gebeurtenissen geweest, die hebben geleid tot verschillende letsels, die niet als zwaar lichamelijk letsel zijn aan te merken.
Nu de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel, spreekt zij verdachte vrij van het primair ten laste gelegde. De rechtbank is hierbij nog niet toegekomen aan de vraag door wie de letsels zijn veroorzaakt en of veroorzaker (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van deze letsels.
Over het subsidiair ten laste gelegde
De subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling is in de tenlastelegging uitsluitend omschreven als een reeks handelingen, die aan verdachte worden toegedicht. Daarbij zijn ook enkele handelingen opgenomen, die niet in het dossier voorkomen, niet door getuigen zijn gezien of door verdachte zijn erkend. De handelingen lijken te zijn beschreven met de letsels in gedachte. Anders gezegd, de letsels zijn tot uitgangspunt genomen, waarna terug is geredeneerd naar opzettelijke handelingen die dergelijke letsels zouden kunnen verklaren. Niet opzettelijk handelen is daarbij buiten beschouwing gelaten.
In het rapport van het NFI zijn weliswaar voorbeelden genoemd van handelingen waardoor bepaalde letsels kunnen ontstaan, maar er is onvoldoende bewijs dat al die handelingen ook daadwerkelijk zijn verricht, laat staan dat al die handelingen door uitsluitend verdachte zijn verricht.
Bij het voorgaande komt dat de omschreven handelingen zijn gebaseerd op letsels, waarvan de rechtbank al heeft geoordeeld dat die niet zijn aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. De vraag of die handelingen wel tot zwaar lichamelijk letsel hadden kúnnen leiden, kan niet zonder meer worden beantwoord. Over de aard, kracht en duur van de handelingen die de ene keer tot een blauwe plek hebben geleid en de andere keer tot een botbreuk, is onvoldoende bekend geworden.
Gezien het voorgaande, spreekt de rechtbank verdachte ook vrij van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Over het meer subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht het meer subsidiair ten laste gelegde wel ten dele wettig en overtuigend bewezen. Van enkele handelingen staat namelijk vast dat die door verdachte zijn verricht én dat die tot pijn en letsel bij [naam 1] hebben geleid.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bijlage. Deze bijlage is gevoegd als bijlage A bij dit vonnis.
De rechtbank overweegt het volgende.
Gebroken rechter bovenarm
Op 18 november 2020 hoorde verdachte een knakje, toen hij zijn zoontje [naam 1] oppakte. [naam 1] liet daarna zijn armpje slap hangen. Verdachte heeft zijn vriendin [naam 2] (hierna te noemen: [naam 2] ) erbij geroepen. Samen zijn zij naar het ziekenhuis gegaan, alwaar bleek dat sprake was van een schuine midschacht breuk van de rechterbovenarm van [naam 1] .
Verdachte heeft verklaard dat de breuk in de bovenarm van [naam 1] door hem is veroorzaakt op het moment dat hij hem oppakte. Verdachte omschrijft zichzelf als iemand die onhandig is en soms zijn eigen krachten niet kent, hetgeen volgens hemzelf ten tijde van deze gebeurtenis werd versterkt door zijn vermoeidheid.
[naam 2] heeft verdachte omschreven als een heel klunzig persoon die af en toe een beetje lomp kan zijn. Ook volgens [naam 2] kent verdachte zijn eigen kracht niet en pakt hij [naam 1] regelmatig wat steviger vast, bijvoorbeeld bij de armen, in een poging [naam 1] te laten stoppen met huilen. Soms deed verdachte dat minutenlang.
Volgens deskundigen van het NFI is er tamelijk veel krachtsinwerking vereist voor het ontstaan van een breuk in de bovenarm. Te denken valt aan het (stevig) vastpakken van de bovenarm, al dan niet gepaard gaande met of gevolgd door het trekken aan de bovenarm. Het bot in de bovenarm is sterk te noemen en breekt niet snel. De deskundigen stellen dat de kans dat de breuk accidenteel (toevallig/per ongeluk) is veroorzaakt, kleiner is dan de kans dat de breuk niet-accidenteel (niet toevallig/per ongeluk) is veroorzaakt. Zij merken op dat het op normale wijze oppakken van een baby, met de beoogde voorzichtigheid en voldoende ondersteuning, niet kan zorgen voor een dergelijke breuk.
Uit het voorgaande maakt de rechtbank op dat het niet anders kan zijn dan dat het oppakken van [naam 1] door verdachte met behoorlijk veel kracht gepaard is gegaan. De rechtbank ziet een onlosmakelijk verband tussen de gedraging van verdachte en de gebroken bovenarm van [naam 1] .
Blauwe plekken in het gezicht
In het ziekenhuis zijn verschillende blauwe plekken geconstateerd op het lichaam en gezicht van [naam 1] , onder meer op de rechterwang, de linkerwang, de rechterkaaklijn en de linkerkaaklijn.
Ten aanzien van de blauwe plekken in het gezicht van [naam 1] heeft verdachte verklaard dat hij weleens over de wangetjes van [naam 1] wreef en dat hij het gezicht met vinger en duim vastpakte. Hij wilde [naam 1] dan laten lachen. Verdachte heeft toegegeven dat hij daarbij mogelijk wat lomp is geweest.
[naam 2] heeft, zowel ten overstaan van de politie als ten overstaan van een medewerker van Veilig Thuis, verklaard dat verdachte [naam 1] wel eens in zijn wangen kneep en deze indrukte wanneer [naam 1] huilde. Verdachte duwde dan met zijn vingers tegen de wangen, net zo lang tot dat [naam 1] stopte met huilen. Ook dit kon soms minutenlang duren.
Een medewerkster van het consultatiebureau, getuige [getuige] , heeft op 16 november 2020 ook geconstateerd dat [naam 1] op zijn linker- en rechterwang een blauwe plek had.
De deskundigen van het NFI hebben gerapporteerd dat bij normale omgang en verzorging van een gezond kind (zoals bij aankleden) geen bloeduitstortingen ontstaan. Indien dit toch optreedt, moet sprake zijn geweest van disproportionele krachtsinwerkingen, krachtsinwerkingen die normale hantering van een kind ruim te boven gaan. Deze informatie van het NFI sluit aan bij de door verdachte en [naam 2] omschreven handelingen van verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank laten de bewijsmiddelen op dit punt, in onderling verband en samenhang bezien, redelijkerwijs geen andere conclusie toe dan dat verdachte op hardhandige wijze in de wangen van [naam 1] heeft gedrukt waardoor blauwe plekken in diens gezicht zijn ontstaan.
(Voorwaardelijk) opzet
[naam 1] was een pasgeboren baby toen verdachte hem zo hardhandig behandelde. De rechtbank is van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat zo jonge baby’s kwetsbaar zijn. Ondanks dat verdachte op zijn hardhandigheid ten aanzien van [naam 1] is gewezen door zijn partner, heeft hij [naam 1] pijn en letsel toegebracht.
Verdachte heeft [naam 1] op meerdere momenten hardhandig, op een voor een baby volstrekt ongeschikte en disproportionele wijze, tot bedaren willen brengen als [naam 1] aan het huilen was. Hij heeft de arm van [naam 1] tot brekens toe vastgepakt en zijn wangen blauw geknepen. Het belang van het kind werd hierbij volledig veronachtzaamd, verdachte was enkel bezig met zijn eigen behoefte: [naam 1] moest stoppen met huilen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het evident dat het op dergelijke wijze hardhandig hanteren van een pasgeboren baby kan leiden tot pijn en/of letsel. Die kans is aanmerkelijk te noemen. Die pijn en dat letsel hebben zich bij [naam 1] ook daadwerkelijk verwezenlijkt.
Hoewel verdachte heeft verklaard dat hij niet de intentie had [naam 1] te verwonden, kan het volgens de rechtbank niet anders kan zijn dat verdachte heeft beseft dat hij [naam 1] pijn deed, te meer nu zijn handelingen er niet aan bijdroegen dat [naam 1] binnen korte tijd rustiger werd wanneer hij huilde.
Verdachte heeft met zijn hardhandige gedrag bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij bij [naam 1] pijn en letsel zou veroorzaken. Dat zou slechts anders zijn wanneer bij verdachte elk inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen zou hebben ontbroken. De rechtbank heeft geen reden te veronderstellen dat dat zich hier voordoet, ook niet wanneer de beperkingen die verdachte heeft (autisme en een licht verstandelijke beperking) in ogenschouw worden genomen.
Voor de rechtbank staat dan ook vast dat verdachte in ieder geval op twee momenten [naam 1] heeft mishandeld, zoals hierna in de bewezenverklaring is opgenomen.
Het op integrale vrijspraak gerichte verweer van de verdediging wordt op grond van het voorgaande verworpen.
Partiële vrijspraak.
Ten aanzien van de overige letsels, waaronder verschillende botbreuken, is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om specifieke breuken en blauwe plekken van [naam 1] te herleiden naar specifieke handelingen die door verdachte zouden zijn verricht. Andere scenario’s kunnen niet worden uitgesloten, waardoor niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die eveneens de overige letsels aan [naam 1] heeft toegebracht. De rechtbank spreekt verdachte vrij van het toebrengen van die letsels.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. meer subsidiair:
op tijdstippen in de periode van 29 oktober 2020 tot en met 18 november 2020
te Veldhoven opzettelijk heeft mishandeld een persoon, te weten zijn kind, genaamd [naam 1] (geboren [geboortedatum naam 1] te [geboorteplaats] ), doordat verdachte,
- met kracht die [naam 1] bij het armpje heeft vastgepakt en
- die [naam 1] hardhandig in het gezicht heeft geknepen en

voornoemd kind zodanig hardhandig heeft gehanteerd, tengevolge waarvan deze enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van de straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist oplegging van een taakstraf voor de duur van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht, en een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld, zoals door de reclassering zijn geadviseerd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de rechtbank bij een strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de behandeling van verdachte bij Stevig niet te doorkruisen met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en benoemt daarbij dat een proeftijd van 3 jaren – bij een zaak die al oud is en waarin de hulpverlening al is gestart – fors is.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn pasgeboren zoontje [naam 1] . Verdachte heeft hem meermalen zodanig hardhandig behandeld dat daardoor een botbreuk in de rechter bovenarm en meerdere blauwe plekken in het gezicht zijn ontstaan.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij een weerloos kind, dat op dat moment voor zijn welzijn en verzorging van hem afhankelijk was, in zijn eigen huis niet de geborgenheid en veiligheid heeft geboden die hij op dat moment nodig had. Verdachte is vooral bezig geweest met zijn eigen behoeftes: hoe zorg ik er voor dat het huilen zo snel mogelijk weer stopt? Het hebben van een jong kind en het gebrek aan slaap zijn voor veel ouders een uitdaging, maar nooit een rechtvaardiging voor het zo hardhandig behandelen van een kind, dat het pijn en letsel oploopt. Verdachte heeft zijn kind beschadigd en het is niet ondenkbaar dat de gevolgen daarvan nog lange tijd doorwerken.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft kennis genomen van de justitiële documentatie van 27 juni 2023 van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de Pro Justitia rapportage van 23 januari 2023, welke is opgesteld door drs. [psycholoog] (psycholoog). Hierin is onder andere – kort samengevat – opgenomen dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis in de vorm van autisme en van een verstandelijke handicap in de vorm van een licht verstandelijke beperking. Hiervan was sprake ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit. Het autisme en de licht verstandelijke beperking hebben de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte in deze periode beïnvloed. Hierdoor is hij verminderd in staat geweest om andere gedragskeuzes te maken en conform te handelen, zodat hij als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt. De rechtbank neemt dit advies over.
Daarnaast wordt door de psycholoog gerapporteerd over het recidivegevaar. Ondanks dat het recidivegevaar volgens de psycholoog op dit moment als laag wordt gekwalificeerd, kan dit veranderen wanneer [naam 1] wordt teruggeplaatst bij zijn ouders dan wel wanneer verdachte opnieuw vader zou worden. Vanaf dat moment wordt het recidiverisico hoog ingeschat. De psycholoog benadrukt dan ook het belang van een forensische poliklinische behandeling, welke kan worden opgelegd als bijzondere voorwaarde, en noemt daarbij een aantal aandachtspunten.
De reclassering sluit zich in het advies van 13 juli 2023 aan bij de bevindingen van de psycholoog en benadrukt dat voortzetting van de reeds gestarte behandeling in het forensisch kader wenselijk is. De reclassering rapporteert daarnaast dat voortzetting van de behandeling van verdachte beter lijkt aan te sluiten dan bestraffing, om het recidiverisico te kunnen beperken. Voortzetting van de behandeling is mogelijk wanneer een (deels) voorwaardelijke straf wordt opgelegd. Wel wordt daarbij benadrukt dat plaatsing van verdachte in een regulier regime in een Penitentiaire Inrichting kan zorgen voor een negatieve beïnvloeding van verdachte vanwege diens kwetsbaarheid, hetgeen als zwaarwegende negatieve consequentie van een eventuele detentieperiode wordt gezien.
De straf.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten en bij de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd. De oriëntatiepunten en jurisprudentie dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken. Gelet op het aangehaalde Pro Justitia rapport acht de rechtbank behandeling en begeleiding van verdachte noodzakelijk. De rechtbank zal de gevangenisstraf dan ook voorwaardelijk opleggen, met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, om verdachte er aldus toe te bewegen de noodzakelijk geachte behandeling en begeleiding voort te zetten en het reeds ingezette traject niet te doorkruisen.
Daarnaast acht de rechtbank een onvoorwaardelijke taakstraf van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis, passend en geboden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank – in tegenstelling tot hetgeen de officier van justitie heeft gerekwireerd – komt tot een bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde feit en daarbij van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [naam 1] .

Namens [naam 1] is door zijn voogd een bedrag van 8.000,-- euro voor immateriële schade gevorderd, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, in lijn met de bepleite vrijspraak. Subsidiair zou de vordering aangebracht moeten worden bij een civiele rechter, onder meer omdat beide ouders worden aangesproken in de vordering. Daarnaast merkt de verdediging op dat zij de vordering niet passend vindt in het kader van deze strafzaak. Meer subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat het toe te wijzen bedrag dient te worden gematigd.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als vergoeding voor rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte immateriële schade, een bedrag van 2.000,-- euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte met zijn handelen het bovenarmpje van de drie weken oude [naam 1] heeft gebroken waardoor [naam 1] letsel heeft opgelopen en pijn heeft ervaren. Ook heeft hij [naam 1] op in elk geval één ander moment veel te hardhandig behandeld. De rechtbank ziet aanleiding de immateriële schadevergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid schattenderwijs te begroten op 2.000,-- euro, gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt toegewezen voor soortgelijke feiten.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van het overige bedrag van de vordering. Het is niet eenvoudig vast te stellen wat de omvang is van de immateriële schade die rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit is toegebracht. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van het overige deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
t.a.v. meer subsidiair:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregel.
T.a.v. meer subsidiair:
een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
T.a.v. meer subsidiair:
een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich binnen twee dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] te Eindhoven of via telefoonnummer [telefoonnummer] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt; en
- dat veroordeelde zich laat behandelen door Stevig Dichterbij of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
T.a.v. meer subsidiair:
Legt aan de verdachte op de
verplichting tot betaling aan de Staatten behoeve van [naam 1] , van een bedrag van 2.000,00 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 30 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag is een schadevergoeding voor immateriële schade.
De schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
t.a.v. meer subsidiair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam 1] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [naam 1] , van een bedrag van 2.000,00 euro, bestaande uit schadevergoeding voor immateriële schade.
De schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van den Munckhof, voorzitter,
mr. S.J.H. van de Kant en mr. F. Schneider, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.H.R.M. Robbers, griffier,
en is uitgesproken op 22 augustus 2023.