Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.Inleiding.
2.Het onderzoek van de zaak.
- Op 17 september 2018 is in de hoofdzaak voorafgaand aan het requisitoir de ontnemingsvordering aangekondigd aan alle veroordeelden.
- Op 20 december 2018 heeft de rechtbank de uitspraak gedaan in de hoofdzaak van alle veroordeelden.
- Op 9 september 2019 heeft de officier van justitie de ontnemingsvordering tegen alle veroordeelden uitgebracht voor de regiezitting van 1 oktober 2019.
- De eerste regiezitting van 1 oktober 2019 heeft plaatsgevonden, maar voorafgaand was reeds afgestemd dat geen regie zou worden gevoerd in verband met het voornemen van het Openbaar Ministerie (hierna ook: OM) van 25 september 2019 om de inbeslaggenomen administraties digitaal ter beschikking van de verdediging te zullen stellen.
- De tweede regiezitting was gepland op 23 maart 2020, maar de rechtbank heeft in raadkamer besloten dat deze zitting geen doorgang kon vinden in verband met de Coronacrisis.
- Alle veroordeelden hebben in de periode van 23 september 2019 tot 13 november 2020 onderzoekswensen ingediend.
- De officier van justitie heeft op 23 en 24 december 2020 per veroordeelde op de onderzoekswensen een schriftelijke reactie gegeven.
- Alle veroordeelden hebben hierop andermaal gereageerd in de periode van 20 en 26 januari 2021.
- Medio januari 2021 heeft het OM een USB stick met een kopie van de in beslag genomen administratie, alsmede een kopie van de bankafschriften/bankbestanden verzonden aan de rechtbank en alle veroordeelden.
- De derde regiezitting vond plaats op 8 februari 2021.
- Op 21 december 2021 heeft de rechtbank de procespartijen per mail een planningsbrief gestuurd met daarin de termijn voor de schriftelijk in te dienen conclusies.
- De officier van justitie heeft op 9 maart 2022 de conclusie van eis ingediend.
- Veroordeelde heeft daarop geantwoord bij conclusie van 14 juni 2022.
- Bij conclusie van 22 september 2022 heeft de officier van justitie gerepliceerd.
- Veroordeelde heeft op 2 december 2022 haar conclusie van dupliek ingediend.
3.Bij pleidooi herhaald verzoek om aanhouding.
4.De vordering
5.De beoordeling.
€ 364.922,-. De verdediging meent dat de omzet die is voortgevloeid uit activiteiten ten behoeve van de “ [bedrijf 1] ” niet als wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden aangemerkt, gelet op de overwegingen van de rechtbank in het vonnis in de hoofdzaak over die vennootschappen. Blijkens de inhoud van het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel gaat het volgens de verdediging om € 354.401,- aan omzet uit activiteiten ten behoeve van [bedrijf 2] en € 10.521 aan omzet uit activiteiten ten behoeve van [bedrijf 3]
- door middel van of uit de baten van de bewezen verklaarde feiten of
- tot 1 juli 2011: soortgelijke feiten of feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan, dan wel
- vanaf 1 juli 2011: andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan.
- [bedrijf 4] is volledig afhankelijk van de geldstromen vanuit [bedrijf 7] dan wel [bedrijf 2] dan wel de aan [medeveroordeelde 6] te relateren bedrijven;
- [bedrijf 14] is op haar beurt volledig afhankelijk van de geldstromen vanuit [bedrijf 4] en daarmee van de geldstromen vanuit [bedrijf 7] dan wel [bedrijf 2] dan wel de aan [medeveroordeelde 6] te relateren bedrijven;
- [medeveroordeelde 9] is in privé (nagenoeg) geheel afhankelijk van de geldstromen vanuit [bedrijf 14] en daarmee van de geldstromen in [bedrijf 4] en daarmee van de geldstromen vanuit [bedrijf 7] dan wel [bedrijf 2] dan wel de aan [medeveroordeelde 6] te relateren bedrijven;
- [bedrijf 14] heeft in de onderzoeksperiode totaal € 933.180,- aan management fee van [bedrijf 4] ontvangen.
6.De betalingsverplichting.
7.Toepasselijke wetsartikelen.
702.685,-(zevenhonderdtweeduizend en zeshonderdvijfentachtig euro).
€ 632.417,-(zeshonderdtweeëndertigduizend en vierhonderdzeventien euro), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel dat hij door middel van of uit de baten van de feiten ter zake waarvan hij is veroordeeld heeft verkregen.