6.3Het oordeel van de rechtbank.
De vordering is tijdig ingediend. De vordering is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Het vonnis van de rechtbank in de hoofdzaak van 20 december 2018 vormt de grondslag van de ontnemingsvordering. De rechtbank heeft veroordeelde bij dit vonnis veroordeeld wegens - kort weergegeven -:
feit 1als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van
misdrijven in de periode van 1 januari 2004 tot en met 24 mei 2013;
feit 2
medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die
verboden gedraging in de periode van 1 januari 2004 tot en met mei 2013;
feit 3 primair
- medeplegen van een gewoonte maken van witwassen;
- medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging,
beide in de periode van 1 januari 2005 tot en met mei 2013;feit 4
medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging in de periode van 1 januari 2006 tot en met mei 2013;feit 7medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging in de periode 1 januari 2006 tot en met mei 2013;
feit 9
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging in de periode van 1 mei 2011 tot en met 1 mei 2013;
feit 14 subsidiair
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 1, eerste lid onder a (voorheen 1 onder a) van de Wet op de kansspelen, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging in de periode 1 juli 2004 tot en met 24 mei 2013.
Beoordelingskader.
De ontnemingsvordering is kennelijk gestoeld op artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (oud). Ingevolge het bepaalde in dat artikellid, moet worden onderzocht of veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen
- door middel van of uit de baten van de bewezen verklaarde feiten of
- tot 1 juli 2011: soortgelijke feiten of feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan, dan wel
- vanaf 1 juli 2011: andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank is van oordeel dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit baten van de bij vonnis van 20 december 2018 bewezenverklaarde strafbare feiten.
De rechtbank grondt dit oordeel op de inhoud van het strafvonnis van veroordeelde en op de feiten en omstandigheden die in het ontnemingsdossier zijn vervat in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel dat met betrekking tot veroordeelde is opgemaakt en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
Blijkens het ontnemingsrapport bestaat de ontnemingsvordering uit een optelsom van de volgende posten:
Inkomsten uit de illegale online kansspelen € 599.270,-
Inkomende geldstroom uit vennootschappen € 933.609,-
Privé uitgaven gedaan via vennootschappen € 1.257.355,-
Totaal € 2.850.234,-
De verdediging heeft verschillende verweren gevoerd. De rechtbank overweegt het volgende.
Met betrekking tot het verweer aangaande de (on)volledigheid dan wel (on)zorgvuldigheid van het financiële onderzoek en de verslaglegging daarvan geldt dat het Openbaar Ministerie aan de verdediging een USB-stick met bronbestanden ter beschikking heeft gesteld, inhoudende een scan van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven administraties en met bankgegevens. Met de reeds eerder teruggegeven administraties is naar het oordeel van de rechtbank een compleet beeld ontstaan voor alle betrokkenen in deze ontnemingszaak, waarmee de gegevens in de excel-spreadsheets gecontroleerd konden worden en verweren konden worden gevoerd. Van een onvolledig of incompleet dossier is volgens de rechtbank dan ook geen sprake.
De rechtbank benadrukt dat waar het om de eigen administratie van veroordeelde gaat, verondersteld mag worden dat deze hem bekend is.
De rechtbank acht een algemene verwijzing naar een geconstateerde en gecorrigeerde onjuistheid in de zaak van medeveroordeelde [medeveroordeelde1] onvoldoende om de gehele berekening in de zaak van veroordeelde ter discussie te stellen. Concreet in de zaak van veroordeelde zijn geen onjuistheden in de weergave van de girale geldstromen naar voren gebracht. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Het ter terechtzitting herhaalde verzoek tot aanhouding teneinde een forensisch accountant te benoemen om alle berekeningen te controleren, wijst de rechtbank op dezelfde gronden af.
Ten aanzien van de overige verweren oordeelt de rechtbank als volgt.
[bedrijf 1]
Uit het ontnemingsdossier volgt dat veroordeelde in de van periode 2008 tot en met mei 2013 een bedrag van € 57.114,- van [bedrijf 1] heeft ontvangen. Van die gelden is gebleken dat die te herleiden zijn tot [bedrijf 2] en zodoende een criminele herkomst hebben. De rechtbank verwijst in dit verband naar haar overweging in het strafvonnis van [bedrijf 1] , inhoudende:
“Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat de inkomsten van [bedrijf 1] via een gelaagde structuur afkomstig zijn van [bedrijf 3] die aldus op haar beurt inkomsten ontving van [bedrijf 2] .”
De ontvangst van deze bedragen dient dan ook als wederrechtelijk verkregen voordeel aangemerkt te worden.
Dat veroordeelde is vrijgesproken van een valsheid in geschrifte jegens [bedrijf 1] doet aan het voorgaande niets af. Die vrijspraak raakt immers de aard van het door [bedrijf 1] ontvangen geld niet. De rechtbank verwerpt het verweer.
Creditcarduitgaven.
De creditcards staan op naam van veroordeelde en verondersteld mag worden dat de uitgaven tot zijn voordeel hebben gestrekt. Er zijn geen aanwijzingen voor het tegendeel naar voren gebracht. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Conclusie.
De rechtbank volgt het ontnemingsrapport en stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel van de veroordeelde wordt geschat vast op € 2.850.234,-.