4.3.Het oordeel van de rechtbank.
De vordering is tijdig ingediend. De vordering is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Het vonnis van de rechtbank in de hoofdzaak van 20 december 2018 vormt de grondslag van de ontnemingsvordering. De rechtbank heeft in dit vonnis bewezenverklaard dat veroordeelde – verkort weergegeven -:
1.
in de periode van 27 mei 2008 tot en met 24 mei 2013,in Nederland en/of in het Verenigd Koninkrijk en/of in Cyprus en/of in Costa Rica,
leiding heeft gegeven aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijveninzake overtreding van de wet op de kansspelen, welke organisatie bestond uit een groep samenwerkende personen, bestaande naast verdachte uit
- [medeveroordeelde5] en [medeveroordeelde4] en [medeveroordeelde1] en [medeveroordeelde6] en [medeveroordeelde7] en[medeveroordeelde8] en andere personen en
- rechtspersonen, te weten [bedrijf 5] en [bedrijf 1] en [bedrijf 3] en [bedrijf 6] en [bedrijf 7] en [bedrijf 8] en [bedrijf 9] en [bedrijf 10]
2. Subsidiair
Teletick in de periode 13 december 2005 tot en met mei 2013, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte hebben gemaakt, immers heeft die vennootschap en/of haar mededaders krachtens die gewoonte
- in totaal € 103.395.700,- betreffende inkomsten uit meerdere illegale online casino’s ontvangen en
- geldbedragen van Buckaroo ontvangen en aan de aan [medeveroordeelde4] en [medeveroordeelde9] en [medeveroordeelde5] gerelateerde vennootschappen en aan familieleden overgedragen en
- in totaal € 44.589.961,- betreffende inkomsten uit meerdere illegale online casino’s via [bedrijf 3] ontvangen en
- in totaal € 29.900.000,- via [bedrijf 3] aan [medeveroordeelde4] en [medeveroordeelde9] en [medeveroordeelde5] en aan hen gerelateerde vennootschappen en aan familieleden en aanverwanten overgedragen.
3.
[bedrijf 1] en [bedrijf 11] en [bedrijf 12] in de periode van1 januari 2005 tot en met mei 2013, in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte hebben gemaakt, immers hebben die vennootschappen en haar mededaders toen en daar krachtens die gewoonte
- in totaal EUR 11.763.480,- en- in totaal EUR 315.030,- en- in totaal EUR 764.966,- en- vastgoed- bezittingen met een waarde van in totaal EUR 945.872,-,
overgedragen en/of omgezet en/of van die geldbedragen en/of dat vastgoed en/of die bezittingen gebruik gemaakt,
hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedragingen.
Beoordelingskader.
De ontnemingsvordering is kennelijk gestoeld op artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (oud). Ingevolge het bepaalde in dat artikellid, moet worden onderzocht of veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen
- door middel van of uit de baten van de bewezen verklaarde feiten of
- tot 1 juli 2011: soortgelijke feiten of feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan, dan wel
- vanaf 1 juli 2011: andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank is van oordeel dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit baten van de bij vonnis van 20 december 2018 bewezenverklaarde strafbare feiten.
De rechtbank grondt dit oordeel op de inhoud van het strafvonnis van veroordeelde en op de feiten en omstandigheden die in het ontnemingsdossier zijn vervat in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel dat met betrekking tot veroordeelde is opgemaakt en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
Blijkens het ontnemingsrapport bestaat de ontnemingsvordering uit een optelsom van de volgende posten:
- Inkomsten uit de illegale online kansspelen € 38.383,00
- Inkomende geldstromen uit vennootschappen € 446.039,00
- Privé-uitgaven gedaan via vennootschappen € 390.457,00
Dat brengt het totaal aan opbrengsten op een bedrag van € 874.879,00
Van dit bedrag heeft veroordeelde blijkens het rapport € 29.663,00 doorbetaald aan medeveroordeelden in de hoofdzaak. Dat brengt het totaal op € 845.216,00. Er zijn volgens het ontnemingsrapport geen kosten op dit voordeelsbedrag in mindering gebracht.
De officier van justitie heeft bij repliek en bij requisitoir nog de volgende posten afgetrokken:
- Kermisattractie € 23.825,00
- Huurinkomsten pand [adres 2] € 37.244,64
- Huurinkomsten pand [adres 2] € 1.321,50
Daarmee resteert een bedrag van € 782.824,86
De verdediging heeft op verschillende gronden om afwijzing van deze vordering verzocht, dan wel tot vermindering daarvan.
Met betrekking tot de verweren die tot afwijzing strekken, overweegt de rechtbank het volgende.
De verdediging heeft primair om afwijzing van deze vordering verzocht, met een beroep op de in de hoofdzaak gevoerde vrijspraakverweren. Die verweren hebben uitsluitend betrekking op de vragen die in de strafzaak zijn beantwoord en niet op de ontnemingsvordering. Ten aanzien van verweren die betrekking hebben op de strafzaak, geldt dat de rechtbank in de ontnemingszaak gebonden is aan het oordeel in het strafvonnis. Nu de vrijspraakverweren niet rechtstreeks betrekking hebben op de ontnemingsvordering en de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen in de hoofdzaak, is afwijzing van de ontnemingsvordering op deze grond niet aan de orde.
Met betrekking tot het verweer aangaande de betrouwbaarheid van de bevindingen in het ontnemingsdossier geldt dat het OM aan de verdediging een USB-stick met bronbestanden ter beschikking heeft gesteld, inhoudende een scan van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven administraties en met bankgegevens. Met de reeds eerder teruggegeven administraties is naar het oordeel van de rechtbank een compleet beeld ontstaan voor alle betrokkenen in deze ontnemingszaak, waarmee de gegevens in de excel-spreadsheets gecontroleerd konden worden en verweren konden worden gevoerd.
De rechtbank benadrukt dat waar het om de eigen administratie van veroordeelde gaat, verondersteld mag worden dat deze hem bekend is. Dat dit het geval is, blijkt ook uit de door de verdediging gevoerde inhoudelijke verweren.
De rechtbank acht bovendien een algemene verwijzing naar een geconstateerde en gecorrigeerde onjuistheid in de zaak van medeveroordeelde [medeveroordeelde1] , in ieder geval onvoldoende om de hele berekeningswijze ter discussie te stellen.
Ten aanzien van de overige verweren oordeelt de rechtbank als volgt.
Periode.
De rechtbank ziet geen aanleiding om bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit te gaan van een andere periode dan nu ten grondslag ligt aan de berekening in het ontnemingsrapport. Het verweer van de verdediging dat die periode ingekort moet worden, gelet op de bewezenverklaarde pleegperiode voor feit 1 in het strafvonnis, miskent dat veroordeelde tevens is veroordeeld voor feit 2 en feit 3 en dat ten aanzien van die beide feiten een ruimere pleegperiode bewezen is verklaard. Dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgaat van de periode 2006 – mei 2013 is daarmee in lijn.
Daar komt bij dat uit het ontnemingsrapport op p. 277 volgt dat veroordeelde in de jaren 2006 en 2007 geld ontving vanuit [bedrijf 3] Deze gelden hebben altijd een criminele herkomst gehad en veroordeelde wist van die criminele herkomst. Deze jaren horen dan ook meegenomen te worden in de berekening.
Gelet op dit alles houdt de rechtbank vast aan de periode zoals die in het ontnemingsrapport is gehanteerd.
Betalingen [bedrijf 13] .
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat een bedrag van € 6.115,- in mindering dient te worden gebracht op het berekende wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag is vanuit [bedrijf 13] overgeboekt naar veroordeelde. De rechtbank verwijst in dit verband naar haar overwegingen in het strafvonnis van veroordeelde op p. 20:
“De facturen die de geldstroom van [bedrijf 3] aan [bedrijf 13] beschrijven (in totaal tot een bedrag van € 4.147.581,-) hebben betrekking op de jaren 2007 en 2008. Gebleken is dat [medeveroordeelde4] pas op 27 mei 2008 is toegetreden tot de organisatie van [medeveroordeelde5] en [medeveroordeelde9] door de aandelenoverdracht in [bedrijf 1] . [medeveroordeelde4] kreeg toen 50% van de aandelen van [bedrijf 1] in handen. Naar het oordeel van de rechtbank kan [medeveroordeelde4] daarom in ieder geval niet verantwoordelijk worden gehouden voor de beschreven geldstroom als feitelijk leidinggever in de periode vóór 27 mei 2008. De vraag of [medeveroordeelde4] vóór 27 mei 2008 als medepleger dan wel na 27 mei 2008 als feitelijk leiding gever kan worden aangemerkt, beantwoordt de rechtbank ontkennend. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen, althans onvoldoende concrete, bevindingen in het dossier die tot de conclusie kunnen leiden dat [medeveroordeelde4] betrokkenheid heeft gehad bij specifiek de geldstroom van [bedrijf 3] naar [bedrijf 13] van het bedrag van € 4.147.581,-. [medeveroordeelde4] heeft hier zelf ter zitting over verklaard dat hij niets weet van [bedrijf 13] zelf en ook niets weet van de inkomsten van [bedrijf 13] . De rechtbank kan niet vaststellen dat dit anders zou zijn.”
Kermisattractie.
In navolging van hetgeen de verdediging en de officier van justitie over de kermisattractie [attractie] ’ hebben aangevoerd, zal de rechtbank een bedrag van € 23.825,- in mindering brengen op het in het ontnemingsrapport berekende wederrechtelijk verkregen voordeel.
Huurinkomsten pand [adres 2] .
Ook met betrekking tot dit onderdeel zal de rechtbank de verdediging en officier van justitie volgen en een bedrag van € 38.566,14 in mindering brengen op het in het ontnemingsrapport berekende wederrechtelijk verkregen voordeel.
Kosten.
Uit het ontnemingsdossier volgt dat op de vordering geen kosten in aftrek zijn gebracht. De rechtbank ziet wel aanleiding om een aantal bedragen als kosten in aftrek te nemen.
Het ontnemingsdossier bevat afzonderlijke ontnemingsrapporten van alle veroordeelden in het onderzoek Rykiel (proces-verbaalnummer 30-655899, afgesloten op 13 mei 2019, aantal doorgenummerde bladzijdes 1 t/m 437).
Een van die medeveroordeelden is [medeveroordeelde1] . Het ontnemingsrapport dat met betrekking tot [medeveroordeelde1] is opgemaakt heeft proces-verbaalnummer 30-655871 en staat op blz. 312 t/m 328 van het ontnemingsdossier.
[medeveroordeelde1] was/is eigenaar van [bedrijf 14] en van [bedrijf 15] In het strafvonnis van [medeveroordeelde1] heeft de rechtbank - kort weergegeven - overwogen dat de rol van [medeveroordeelde1] cruciaal was voor het creëren van de totale witwas- en rechtspersonenstructuur van de criminele organisatie.
De rechtbank stelt vast dat in het ontnemingsrapport dat met betrekking tot [medeveroordeelde1] is opgemaakt, betalingen van medeveroordeelden aan [bedrijf 14] en aan [bedrijf 15] als wederrechtelijk verkregen voordeel aan [medeveroordeelde1] worden toegerekend. Ook veroordeelde heeft een bedrag betaald: € 6.892,- aan [bedrijf 14]
In de berekeningswijze van het Openbaar Ministerie wordt de "criminele euro" gevolgd. Deze criminele euro kan maar één keer uitgegeven worden. Dit houdt in dat bij degene die deze euro ontvangt, deze ontvangst als opbrengst wordt meegenomen in de voordeelsberekening. Omgekeerd houdt dit in dat bij degene die de criminele euro doorbetaalt, deze doorbetaling in mindering wordt gebracht op de voordeelsberekening.
De betalingen van veroordeelde aan [medeveroordeelde1] zijn betalingen die met de criminele euro zijn gedaan. De gelden waarmee de betalingen zijn gedaan zijn uiteindelijk te herleiden naar [bedrijf 3]
Voor de berekening van het wederrechtelijk voordeel van [medeveroordeelde1] en van veroordeelde houdt dit in dat deze € 6.892,- aan [medeveroordeelde1] moet worden toegerekend als wederrechtelijk verkregen voordeel en dat dit bedrag bij veroordeelde moet worden meegenomen als kostenpost.
De rechtbank heeft daarbij ook gekeken naar [bedrijf 3] en heeft geconstateerd dat deze specifieke uitgaven van veroordeelde niet als kosten voor de bedrijfsvoering zijn meegenomen in het ontnemingsrapport van [bedrijf 3] (p. 20-21), zodat van een dubbeltelling van kostenaftrek geen sprake is.
De rechtbank zal aldus een bedrag van € 6.982,- in mindering brengen op het berekende voordeel.
Conclusie.
Voor het overige volgt de rechtbank het ontnemingsrapport. De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel van de veroordeelde wordt geschat vast op:
€ 845.216,00 ontnemingsrapport
€ 6.115,00 betaling [bedrijf 13]
€ 23.825,00 kermisattractie
€ 38.566,14 huurinkomsten pand [adres 2]
€ 6.982,00-/- kosten [bedrijf 14]
€ 769.727,86, afgerond € 769.728,-