ECLI:NL:RBOBR:2023:398

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
SHE 22/1366 en SHE 22/1466
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak inzake omgevingsvergunning voor de bouw van 16 appartementen aan de Iepenlaan in Veghel

Op 27 januari 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaken SHE 22/1366 en SHE 22/1466, betreffende de omgevingsvergunning voor de bouw van 16 appartementen aan de Iepenlaan 2 tot en met 4G in Veghel. Deze einduitspraak volgt op een tussenuitspraak van 7 oktober 2022. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bezwaren van de omwonenden tegen de verleende omgevingsvergunning ongegrond zijn. De gemeente Meierijstad had op 17 november 2021 de vergunning verleend, waarna de omwonenden bezwaar maakten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaren van de eisers niet opwegen tegen de belangen van de vergunninghoudster en dat de vergunning in overeenstemming is met het bestemmingsplan.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de wettelijke regels en beleidsregels die van toepassing zijn op de omgevingsvergunning. De rechtbank concludeert dat de vergunning niet in strijd is met de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 of de gemeentelijke bouwverordening. Ook is er geen sprake van strijd met het bestemmingsplan, aangezien de bouw van de appartementen is toegestaan. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eisers, waaronder de motivering van het bestreden besluit en de sociale huurwoningen, besproken en verworpen. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, wat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. De eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 22/1366 en SHE 22/1466

einduitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2023 in de zaken tussen

[eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser 1

(gemachtigde: mr. G.T. van de Weerdt),

[eisers] , uit [plaatsnaam] , eisers 2(gemachtigde: mr. A.A.P.M. Theunen)

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad, het college
(gemachtigde: mr. H.J.M. Marcus).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
Woningbouwvereniging AREAte Uden, vergunninghoudster,
(gemachtigde: mr. R.D. van Oevelen).
Vervolg op de tussenuitspraak van 7 oktober 2022 in de zaken SHE 22/333, SHE 22/1366, SHE 22/1466, SHE 22/1637 en SHE 22/1820.

Inleiding

1.1.
In de tussenuitspraak is ingegaan op formele punten. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de in samenhangende zaken geconstateerde mandaatgebreken herstellen. Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak de onbevoegd genomen besluiten bekrachtigd. Nadat partijen daarop hebben gereageerd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
1.2.
Na de sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank de vijf zaken gesplitst in respectievelijk twee zaken en drie zaken die gevoegd worden behandeld. Deze uitspraak gaat over de gevoegde zaken van eiser 1 (SHE 22/1366) en eisers 2 (SHE 22/1466). Daarin staat de omgevingsvergunning voor het bouwen van 16 woningen aan de Iepenlaan [nummer] tot en met [nummer] in Veghel centraal. Deze vergunning is verleend met het besluit van 17 november 2021. Met de bestreden besluiten van 18 mei 2022 heeft het college de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en is het bij de verlening van deze omgevingsvergunning gebleven.

Totstandkoming van de bestreden besluiten

2.1.
Op 5 mei 2021 heeft vergunninghoudster bij het college een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor de activiteit “bouwen” ten behoeve van de bouw van 16 woningen op het perceel Iepenlaan [nummer] tot en met [nummer] te Veghel, kadastraal bekend gemeente Veghel, sectie G, nummer [nummer] (hierna: de projectlocatie). De woningen zijn verdeeld over twee bouwblokken en bestaan uit acht benedenwoningen en acht bovenwoningen voor een- en tweepersoons huishoudens.
2.2.
Ter plaatse van de projectlocatie gelden het op 29 april 2021 vastgestelde bestemmingsplan “Iepenlaan [nummer] ” (hierna ook: het bestemmingsplan) en het op 31 januari 2019 vastgestelde “Parapluplan parkeren”. Aan de gronden van de projectlocatie is de bestemming “Wonen” toegekend. Eisers 2 hebben tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan “Iepenlaan [nummer] ” beroep ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). Hierop is nog geen uitspraak is gedaan.
2.3.
Eisers 2 hebben tijdens de bezwaarprocedure een voorlopige voorziening gevraagd. Bij uitspraak van 17 februari 2022 (SHE 21/3292) heeft de voorzieningenrechter het verzoek van eisers 2 afgewezen.
2.4.
Vergunninghoudster heeft ook een omgevingsvergunning verkregen voor de bouw van 15 appartementen op het perceel naast de projectlocatie. Met die omgevingsvergunning is vergunning verleend voor het bouwen van bergingen bij de 16 woningen. Met de omgevingsvergunning voor het bouwen van 16 woningen is vergunning verleend voor het bouwen van bergingen bij de 15 appartementen.
2.5.
De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteit bouwen als bedoeld in
artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In dat geval is artikel 2.10 van de Wabo het voor het college bij de aanvraag toepasselijke toetsingskader. De in artikel 2.10 van de Wabo opgesomde weigeringsgronden zijn limitatief en imperatief van aard. Dit houdt in dat de omgevingsvergunning slechts geweigerd kan en ook moet worden als de bouwactiviteit in strijd is met één of meer toetsingsgronden. Daar staat tegenover dat indien zich geen van de weigeringsgronden voordoet, de omgevingsvergunning moet worden verleend. Als het bestemmingsplan het bouwplan niet toelaat, dan moet een uitgebreidere toetsing plaatsvinden aan artikel 2.12 van de Wabo.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt de verlening van de omgevingsvergunning aan de hand van de beroepsgronden van eisers. De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wettelijke regels en beleidsregels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen ongegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo kan de omgevingsvergunning voor bouwen slechts worden geweigerd indien, kort samengevat en voor zover hier van belang,
naar het oordeel van het college niet aannemelijk is dat het bouwen voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 of de gemeentelijke bouwverordening dan wel indien het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan of met redelijke eisen van welstand.

Bespreking van de beroepsgronden van eiser 1 (SHE 21/1366)

Motivering
4.1.
De rechtbank gaat eerst in op de beroepsgrond van eiser 1 over de motivering van het bestreden besluit waarbij zijn bezwaar ongegrond is verklaard. Het college heeft ter motivering van dat besluit onder meer naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van
17 februari 2022 verwezen en naar het verweerschrift dat het college in die procedure heeft ingediend. Eiser voert aan dat die uitspraak betrekking heeft op het verzoek om voorlopige voorziening van eisers 2 en niet over zijn bezwaarschrift gaat. Die uitspraak is niet bijgevoegd en maakt geen deel uit van het bestreden besluit. Om die reden is ook het ingediende verweerschrift in de voorlopige voorzieningsprocedure volgens eiser niet relevant voor zijn zaak.
4.2.
Het college geeft aan dat eiser 1 inderdaad geen voorlopige voorziening heeft gevraagd. Dit maakt echter niet dat het verweerschrift en de uitspraak niet in het bestreden besluit betrokken zouden mogen worden.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In de bezwaarschriftprocedure vindt een volledige heroverweging plaats. Het resultaat van die heroverweging moet uiteraard worden gemotiveerd. Het college mag daarbij ter motivering gebruik maken van en verwijzen naar het verweerschrift dat is ingediend in de voorzieningenprocedure en de overwegingen van de voorzieningenrechter.
Advies Commissie Rechtsbescherming5.1. Eiser 1 voert aan dat het verslag van het horen door de bezwaarcommissie niet in of bij het bestreden besluit is gevoegd. Eiser 1 stelt dat het advies van de bezwaarcommissie als gevolg hiervan een gebrek vertoond en niet (op deze wijze) aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd had mogen worden. Eiser 1 voert aan dat de tijdens de hoorzitting overgelegde pleitaantekeningen niet kunnen bijdragen aan de kennelijk noodzakelijk geachte aanvullende motivering in het bestreden besluit.
5.2.
Het college geeft aan dat het verslag inmiddels is nagezonden. Eiser 1 is hierdoor niet in zijn belangen geschaad. Het college vraagt om toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.3.
Deze beroepsgrond slaagt. Eiser 1 voert terecht aan dat ten onrechte geen verslag van de hoorzitting is opgemaakt. Ingevolge artikel 7:7 van de Awb wordt van het horen een verslag gemaakt. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling [1] blijkt dat met verslag een schriftelijk verslag wordt bedoeld. Ter zitting is komen vast te staan dat het college dit niet meteen of bij het bestreden besluit heeft verstrekt. Het feit dat, zoals het college ter zitting heeft gesteld, de bezwaarcommissie geen verslag opmaakt, is een omstandigheid die voor rekening van het college komt. Het gebrek is inmiddels hersteld. De rechtbank kan daarom aan dit gebrek voorbijgaan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Het is niet aannemelijk dat eiser 1 door schending van artikel 7.7 van de Awb is benadeeld. Daarom passeert de rechtbank het gebrek.
Sociale huurwoningen:
6.1.
Eiser voert aan dat niet is gebleken dat alle 16 woningen “sociale huurwoning” zijn zoals op basis van artikel 4.4 van de planregels vereist is.
6.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat artikel 4.4 van de planregels een specifieke gebruiksregel betreft, terwijl het hier gaat om de bouw van woningen. Bovendien gaat het wel om sociale huurwoningen. Dat wordt ook duidelijk uit paragraaf 1.1 Aanleiding en doel van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn er in een anterieure overeenkomst afspraken gemaakt met vergunninghoudster, aldus het college.
6.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het vergunde bouwplan in strijd is met artikel 4.4 van de planregels. Alleen daarom al slaagt de beroepsgrond niet.
Bergingenblok
7.1.
Eiser 1 voert aan dat ten onrechte vergunning is verleend voor de bouw van een bergingenblok met 29 bergingen. 14 van deze bergingen horen niet bij de 16 woningen waarop de betrokken omgevingsvergunning ziet, maar zijn bedoeld voor het complex aan de Zeven Eikenlaan. Die 14 bergingen zijn niet aan te merken als bijbehorend bouwwerk omdat deze niet functioneel met een zich op hetzelfde kadastrale perceel bevindend hoofdgebouw zijn verbonden. Niet valt in te zien dat sprake zou zijn van één bouwperceel. De omstandigheid dat beide kadastrale percelen eigendom zijn van vergunninghoudster is onvoldoende. Op beide projectlocaties zijn verschillende ruimtelijke kaders van toepassing. Het bergingenblok is in strijd met het bestemmingsplan en had volgens eiser 1 geweigerd moeten worden.
7.2.
Het college en vergunninghoudster geven aan dat de bergingen voor het onderhavige bouwplan en het bouwplan voor 15 appartementen aan de Zeven Eikenlaan zijn mee vergund. Beide van toepassing zijnde bestemmingsplannen hebben dezelfde definitie van het begrip “bouwperceel”. Dit begrip is gedefinieerd als een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Aan deze omschrijving is volgens het college en vergunninghoudster voldaan.
7.3.
Op grond van artikel 4.2.3 van de planregels zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Op grond van artikel 1.13 van de planregels wordt – voor zover hier van belang – onder bijbehorend bouwwerk verstaan: functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak, daaronder begrepen een vrijstaand gebouw dat zowel in bouwkundig (constructie) architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw. Onder bouwperceel wordt op grond van artikel 1.18 van de planregels een aaneengesloten stuk grond verstaan, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
7.4.
De rechtbank gaat ervan uit dat de kadastrale percelen waarop het appartementencomplex met de 16 woningen en het appartementencomplex met de 15 woningen worden gerealiseerd samen één bouwperceel vormen. Deze kadastrale percelen vormen een aaneengesloten grond waarop krachtens de planregels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Het bergingenblok is naar het oordeel van de rechtbank zowel in bouwkundig, architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht ondergeschikt aan het hoofdgebouw op het bouwperceel, het appartementencomplex met 16 woningen. Het bergingenhok is voor wat betreft de functie ondergeschikt aan de hoofdfunctie wonen op het bouwperceel. Gelet op het voorgaande heeft het college het bergingenblok naar het oordeel van de rechtbank mogen aanmerken als bijbehorend bouwwerk. De beroepsgrond slaagt dus niet.
Inrichtingsplan8.1. Eiser 1 voert aan dat, gelet op de intekening van de parkeerplaatsen, niet voldaan kan worden aan het inrichtingsplan. Omdat op voorhand duidelijk is dat niet voldaan wordt aan de voorwaardelijke verplichting opgenomen in artikel 7.6 van de planregels, kan de verleende omgevingsvergunning niet uitgevoerd worden.
8.2.
Het college stelt dat artikel 7.6 van de planregels geen onderdeel uitmaakt van het beoordelingskader voor de gevraagde omgevingsvergunning. Er is enkel een termijn gesteld om het inrichtingsplan uit te voeren. Het onverhoopt niet naleven van de voorwaardelijke verplichting is een kwestie van handhaving.
8.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De gronden die eiser 1 over de voorwaardelijke verplichting tot het realiseren van de landschappelijke inpassing aanvoert, richten zich tegen het bestemmingsplan “Iepenlaan [nummer] ”. Het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor. Bovendien gaat het hier om een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ en ziet artikel 7.6 van de planregels niet op bouwen, maar alleen op het gebruik (in enge zin) van de gronden.

Bespreking van de beroepsgronden van eisers 2 (SHE 22/1466)

Geen omgevingsvergunning van rechtswege
9.1.
Eisers 2 stellen dat de aanvraag dateert van 4 augustus 2021, de verlenging van zes weken dateert van 7 september 2021, waardoor het ervoor gehouden moet worden dat de beslistermijn van 14 weken uiterlijk 10 november 2021 is verstreken. Als gevolg hiervan is een vergunning van rechtswege ontstaan. Aan de verlenging van de termijn voor het aanvullen van de gronden liggen volgens eisers 2 geen stukken ten grondslag.
9.2.
Het college stelt dat tijdig een besluit is genomen op de aanvraag.
9.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt aan de hand van de ingediende stukken vast dat geen sprake is van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning. Op 2 augustus 2021 is de aanvraag tot verlening van een omgevingsvergunning ingediend. Op grond van artikel 3:9, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen van omgevingsrecht (Wabo) gold een beslistermijn van acht weken. Bij brief van 7 september 2021 is deze beslistermijn op grond van artikel 3.9, tweede lid, van de Wabo met zes weken verlengd. Vervolgens heeft het college vergunninghoudster bij brief van 6 oktober 2021 verzocht om aanvullende gegevens te verstrekken omdat de aanvraag incompleet was. [2] Op grond van artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb werd de (verlengde) beslistermijn van 14 weken hierdoor opgeschort. Op 3 november 2021 is de aanvraag compleet gemaakt en is de beslistermijn van 14 weken weer verder gaan lopen. Op 17 november 2021 is de omgevingsvergunning verleend. Het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning is binnen de beslistermijn van 14 weken genomen. Er is dus geen sprake van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning.
Toets aan bestemmingsplan
10.1.
Eisers 2 voeren aan dat het bestemmingsplan nog niet onherroepelijk is. Beoordeling van de verleende omgevingsvergunning is om die reden niet mogelijk.
10.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het bestemmingsplan is inderdaad nog niet onherroepelijk. Nu er geen voorlopige voorziening is getroffen met betrekking tot het bestemmingsplan, is dit plan echter wel in werking getreden. De omstandigheid dat het onderliggende bestemmingsplan nog niet onherroepelijk is, maakt niet dat de omgevingsvergunning niet beoordeeld kan worden.
Relatie verbeelding-landschappelijke inpassing
11.1.
Eisers 2 stellen dat de ruimtelijke onderbouwing een groter bestemmingsvlak aangeeft dan de verbeelding. Door het inrichtingsplan op te nemen als voorwaardelijke verplichting voor het realiseren van de landschappelijke inpassing maakt het deel uit van de planregels. Nu de plankaart niet overeenkomt met de verbeelding is het inpassingsplan onuitvoerbaar.
11.2.
Het college stelt dat dit punt niet aan het bestreden besluit raakt maar aan het bestemmingsplan. In artikel 7.6 is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Dat artikel maakt geen deel uit van het beoordelingskader voor de vergunning.
11.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De gronden die eisers 2 over de voorwaardelijke verplichting tot het realiseren van de landschappelijke inpassing aanvoeren, richten tegen het bestemmingsplan. Het besluit tot vaststelling van dit plan ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor. Bovendien gaat het hier om een omgevingsvergunning voor alleen de activiteit ‘bouwen’ en ziet artikel 7.6 van de planregels op het gebruik (in enge zin) van de gronden.
Verkeersafwikkeling
12.1.
Eisers 2 stellen dat in de planvoorschriften en in de toelichting een nadere onderbouwing over de wijze waarop het verkeer binnen de bestemmingsfunctie “verkeer-verblijf” dient te worden afgewikkeld ontbreekt. Ook ontbreekt een omgevingsvergunning voor de aanleg van een uitrit. In de planregels ontbreekt een op basis van degelijk verkeerstechnisch onderzoek geformuleerde voorwaardelijke verplichting om op een verantwoorde wijze het verkeer af te wikkelen.
12.2.
Het college stelt dat dit punt niet aan het bestreden besluit raakt maar aan het bestemmingsplan. De verkeerssituatie in de nieuwe situatie blijft ongewijzigd. De ontsluiting zal plaatsvinden via de Iepenlaan, via de bestaande toerit die wordt gebruikt voor ontsluiting van het kantoor.
12.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Deze beroepsgrond richt zich tegen het bestemmingsplan. Het besluit tot vaststelling van dit plan ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor. Bovendien gaat het hier om een omgevingsvergunning voor alleen de activiteit ‘bouwen’.
Geluid
13.1.
Eisers 2 stellen dat het akoestische onderzoek wegverkeerslawaai zich heeft beperkt tot het verrichten van geluidsmetingen van de 16 appartementen binnen het plangebied, waarbij het plangebied afwijkt van de verbeelding uit het bestemmingsplan. Het appartementencomplex zou een “dove” gevel moeten krijgen om aan de geluidswaarden te voldoen.
13.2.
Het college stelt dat dit punt niet aan het bestreden besluit raakt maar aan het bestemmingsplan. De normen en voorwaarden van de Wet geluidhinder strekken uitsluitend tot bescherming van de belangen van de toekomstige bewoners van het vergunde wooncomplex. Het aantal vervoersbewegingen zal bovendien afnemen in relatie tot de huidige situatie. Hierdoor zal het woon- en leefklimaat worden bevoordeeld, in plaats van benadeeld.
13.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet op grond van het zogenoemde relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb. De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. De normen van de Wet geluidhinder strekken naar het oordeel van de rechtbank niet tot bescherming van de belangen eisers 2.
Parkeren
14.1.
Eisers 2 stellen dat in de appartementen meer dan vier personen gehuisvest kunnen worden. De gehanteerde parkeernorm van 1,8 (inclusief 0,3 voor het aandeel bezoekers) gaat uit van één bewoner per appartement. Nu er meer bewoners zijn per appartement, is een parkeercapaciteit van 29 parkeerplaatsen onvoldoende. Volgens eisers 2 is niet inzichtelijk bij welke norm in de bijlage parkeernormen is aangesloten en wat de parkeerbehoefte van het appartementengebouw is.
14.2.
Het college stelt dat dit punt voor wat betreft de ruimtelijke component, niet aan het bestreden besluit raakt maar aan het bestemmingsplan.
14.3.
Artikel 10.1 van het bestemmingsplan “Iepenlaan 4” luidt als volgt:
Parkeergelegenheid
a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel, dient voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of op openbaar gebied aanwezig te zijn of gerealiseerd te worden, dan wel in stand te worden gehouden.
b. Voor de in lid a genoemde voldoende parkeergelegenheid dienen de normen zoals bedoeld in de beleidsregel 'Nota Parkeernormen Meierijstad 2018' in acht genomen te worden, met dien verstande dat er tenminste 29 nieuwe parkeerplaatsen worden aangelegd en in stand worden gehouden.
c. Indien deze beleidsregels en/of de bijlagen worden gewijzigd door het bevoegd gezag, dient rekening gehouden te worden met deze wijziging. De parkeernormen uit de beleidsregels en/of bijlagen zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag worden toegepast.
Artikel 2 van het ter plaatse tevens geldende “Paraplubestemmingsplan parkeren” luidt als volgt:
a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel, dient voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of op openbaar gebied aanwezig te zijn of gerealiseerd te worden, dan wel in stand te worden gehouden.
b. Voor de in lid a genoemde voldoende parkeergelegenheid dienen de normen zoals bedoeld in de beleidsregel 'Nota Parkeernormen Meierijstad 2018' als vastgesteld op 18 december 2018, in acht genomen te worden.
c. Indien deze beleidsregels e/of de bijlagen gedurende worden gewijzigd door het bevoegd gezag, dient rekening gehouden te worden met deze wijziging. De parkeernormen uit de beleidsregels en/of bijlagen zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag worden toegepast.
14.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De Nota Parkeernormen Meierijstad 2018 is voor de beoordeling van het bouwplan leidend. In artikel 10.1 van de planregels wordt naar deze nota verwezen. Voor het project zijn 29 parkeerplaatsen nodig. Die zijn ook ingetekend op het inrichtingsplan. Aangesloten is bij de norm voor een goedkope etagewoning zoals genoemd in de bijlage bij genoemde parkeernota, te weten 1,8 parkeerplaatsen per woning, waarvan 0,3 parkeerplaatsen voor de bezoekers is. Deze bijlage maakt onderdeel uit van de parkeernota. Eisers menen dat deze norm niet klopt gezien het mogelijke aantal bewoners van een dergelijke woning. De gehanteerde norm van 1,8 is blijkens de parkeernota ontleend aan de parkeerkencijfers van het CROW. De rechtbank is van oordeel dat het college zich mocht baseren op de kencijfers van het CROW. Gelet hierop heeft het college bij de verlening van de omgevingsvergunning op goede gronden rekening gehouden met het feit dat het hier gaat om een parkeernorm per etagewoning en niet per bewoner, zodat voor de parkeerbehoefte irrelevant is hoeveel bewoners er feitelijk in de woning zullen gaan wonen. Het college heeft dit naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd in het bestreden besluit.
14.5.
Voor zover eisers 2 het niet eens zijn met de planregels, gaat dat het kader van deze procedure te buiten. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan ligt in deze procedure immers niet ter beoordeling voor.
Archeologie
15.1.
Eisers 2 voeren aan dat het projectplan in archeologisch waardevol gebied ligt.
15.2.
Het college stelt dat in het bestemmingsplan geen dubbelbestemming “Waarde – Archeologie” zit. Archeologie valt dan ook buiten het beoordelingskader van de bestreden omgevingsvergunning.
15.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat het bestemmingsplan “Iepenlaan [nummer] ” aan de gronden waarop het bouwplan is voorzien geen bestemming toekent die archeologische waarden beschermt. Dat aan de aangrenzende gronden, waar het bestemmingsplan “Koolenkampen-Iepenlaan” geldt, wél een zodanige bestemming is toegekend, maakt niet dat het bestreden besluit daarom niet deugdelijk zou zijn gemotiveerd. Het besluit om in het bestemmingsplan “Iepenlaan [nummer] ” geen archeologische waarden te beschermen is een bewuste keuze van de planwetgever geweest. De mogelijke archeologische waarden in het gebied worden beschermd door aan de vergunning de verplichting te verbinden dat bij het aantreffen van deze waarden dit per ommegaande gemeld dient te worden bij de gemeente. Nu geen sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2.10 van de Wabo, heeft het college in de archeologie terecht geen aanleiding gezien om de vergunning te weigeren.
Welstand
16.1.
Eisers 2 bestrijden het advies van de welstandscommissie. Zij vragen zich af of de welstandcommissie zich heeft gebaseerd op de volledige aanvraag. Dit project is volgens eisers 2 onlosmakelijk samenhangend met het project aan de Zeven Eikenlaan.
16.2.
Het college stelt dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Dit blijkt uit het welstandsadvies van 16 september 2021 en de daarbij behorende onderbouwing van 3 november 2021. Niet valt in te zien waarom de welstandscommissie het project tezamen met het project de Zeven Eikenlaan had moeten beoordelen. Het gaat om verschillende bouwactiviteiten die niet onlosmakelijk met elkaar samenhangen.
16.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college mag op het advies van de welstandscommissie afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
16.4.
De rechtbank stelt vast dat eisers geen deskundig tegenadvies hebben overgelegd. Ook anderszins ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het welstandsadvies naar inhoud of de wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het college dit niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. De welstandscommissie heeft in haar advies van 16 september 2021 gesteld dat het plan is getoetst aan de criteria van de beeldkwaliteitsparagraaf die in het bestemmingsplan is opgenomen en aan de criteria uit de welstandsnota. De welstandscommissie is van oordeel dat het plan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Eisers hebben onvoldoende onderbouwd dat niet wordt voldaan aan de genoemde criteria. Verder heeft het college terecht gesteld dat de welstandscommissie zich bij haar toetsing in beginsel dient te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Ten slotte bestond er voor de welstandscommissie ook geen aanleiding om het bouwplan te bezien in samenhang met het bouwplan voor de Zeven Eikenlaan, omdat beide projecten in beginsel los van elkaar kunnen worden gerealiseerd.

Conclusie en gevolgen

17. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning voor de bouw van 16 woningen aan de Iepenlaan [nummer] tot en met [nummer] in Veghel in rechte standhoudt. Eisers 1 en 2 krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Hutten, rechter, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels en beleidsregels

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 7.7

Van het horen wordt een verslag gemaakt.
Bestemmingsplan “Iepenlaan [nummer] ”

Artikel 1.13 bijbehorend bouwwerk

Artikel 1.18 bouwperceel

Artikel 1.29 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

Artikel 4.1 Bestemmingsomschrijving

Artikel 4.2 Bouwregels

Artikel 4.2.1 Algemeen

Artikel 4.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Bijbehorende bouwwerken zijn achter de voorste bouwgrens toegestaan, met dien verstande dat:
de goothoogte maximaal 3,5 meter mag bedragen;
de bouwhoogte maximaal 6 meter mag bedragen.

Artikel 4.4 Specifieke gebruiksregels

De te realiseren woningen zoals opgenomen in 4.2.1 sub b dienen als sociale huurwoning te worden gebouwd en als zodanig in stand te worden gehouden.

Artikel 7.5 Voorwaardelijke verplichting parkeerplaatsen

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken indien niet voldaan wordt aan artikel 10.1. Dit betekent dat minimaal:
29 parkeerplaatsen moeten worden aangelegd en in stand gehouden ten behoeve van de realisatie van 16 woningen;
. in afwijking van het bepaalde onder a mag per woning die minder wordt gerealiseerd 1,8 parkeerplaatsen minder worden aangelegd.

Artikel 7.6 Voorwaardelijke verplichting inrichtingsplan

In aanvulling op het gestelde in 4.1 sub k. geldt dat het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken met de bestemming 'Wonen' slechts is toegestaan indien het landschappelijk inpassingsplan wordt gerealiseerd, met dien verstande dat:
het landschappelijk inpassingsplan, zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze regels, wordt uitgevoerd binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen;
het landschappelijk inpassingsplan, zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze regels, duurzaam in stand wordt gehouden.

Artikel 10.1 Parkeergelegenheid

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel, dient voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of op openbaar gebied aanwezig te zijn of gerealiseerd te worden, dan wel in stand te worden gehouden.
Voor de in lid a genoemde voldoende parkeergelegenheid dienen de normen zoals bedoeld in de beleidsregel 'Nota Parkeernormen Meierijstad 2018' in acht genomen te worden, met dien verstande dat er tenminste 29 nieuwe parkeerplaatsen worden aangelegd en in stand worden gehouden;
Indien deze beleidsregels en/of de bijlagen worden gewijzigd door het bevoegd gezag, dient rekening gehouden te worden met deze wijziging. De parkeernormen uit de beleidsregels en/of bijlagen zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag worden toegepast.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1988/99, 21 221, nr 3, blz.151.
2.Het college heeft deze brief vlak vóór de zitting van de rechtbank van 30 september 2022 in het geding gebracht.