4.3.Het oordeel van de rechtbank.
De vordering is tijdig ingediend. De vordering is gebaseerd op artikel 36e Wetboek van Strafrecht.
Het vonnis van de rechtbank in de hoofdzaak van 20 december 2018 vormt de grondslag van de ontnemingsvordering. De rechtbank heeft in dit vonnis bewezenverklaard dat veroordeelde:
1.in of omstreeks de periode van 1 oktober 2007 tot en met 24 mei 2013, in Nederlandheeft deelgenomen, aan een organisatie die totoogmerk had het plegen van misdrijven, inzake overtreding van de wet op de kansspelen
welke organisatie bestond uit een groep samenwerkende personen, bestaandenaast verdachte uit- [medeveroordeelde3] en [medeveroordeelde4] en [medeveroordeelde6] en [medeveroordeelde7] en[medeveroordeelde8] en [medeveroordeelde9] en andere persoon en
- rechtspersonen, te weten [medeveroordeelde10] en[medeveroordeelde11] en [medeveroordeelde12] en [medeveroordeelde13] en[medeveroordeelde14] en [medeveroordeelde15] en [medeveroordeelde16]en/of [medeveroordeelde17] .
4.in de periode van 1 januari 2007 tot en met november 2011, in Nederlandtezamen en in vereniging met anderen,zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen,
immers heeft hij, verdachte, toen en daar- een geldbedrag van EUR 48.159,-, van [medeveroordeelde15] op een derdengeldrekening waarover hij, verdachte kon beschikken ontvangen en vervolgens overgedragen aan [medeveroordeelde12]
hebbende hij, verdachte en die mededaders dat geldbedrag voorhanden gehad en overgedragen.
5.
[medeveroordeelde5] op tijdstippen in de periode van 01 januari 2007 tot en met mei 2013, in Nederland,tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
meermalen, telkens een geschrift, te weten- facturen (met een totale waarde van EUR 8.094.968,-) met devermelding "concerning: Service-fee for payment facilities" van [medeveroordeelde13]aan [medeveroordeelde16] , en
valselijk heeft opgemaakt,
hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedragingen;
6.
in de periode van 01 januari 2012 tot en met november 2013 in Nederlandtezamen en in vereniging met (een) ander(en),
opzettelijk gebruik heeft gemaaktvan een vals geschrift, te weten- een contract tussen [medeveroordeelde13] en [medeveroordeelde16]gedateerd 21 februari 2012 inhoudende dat [medeveroordeelde13] het beheer enonderhoud van websites gericht op de Europese Unie met ingang van 1 januari2012 voor [medeveroordeelde16] op zich zal nemen en- een contract tussen [medeveroordeelde13] en [medeveroordeelde12] gedateerd 21februari 2012 inhoudende dat diensten met betrekking tot internetbetalings-transacties en de marketing van internetsites, welke door [medeveroordeelde16]aan het publiek worden aangeboden, worden uitbesteed aan[medeveroordeelde12] ,
Beoordelingskader
De ontnemingsvordering is kennelijk gestoeld op artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (oud). Ingevolge het bepaalde in dat artikellid, moet worden onderzocht of veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen
- door middel van of uit de baten van de bewezen verklaarde feiten of
- tot 1 juli 2011: soortgelijke feiten of feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan, dan wel
- vanaf 1 juli 2011: andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank is van oordeel dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit baten van de bij vonnis van 20 december 2018 bewezenverklaarde strafbare feiten en soortgelijke feiten, namelijk witwasfeiten, door het verwerven, voorhanden hebben en gebruikmaken van geld dat als betaling binnenkwam, terwijl dit geld – naar hij wist – middellijk of onmiddellijk afkomstig was van misdrijf.
De rechtbank grondt dit oordeel op de inhoud van het strafvonnis van veroordeelde en op de feiten en omstandigheden die in het ontnemingsdossier zijn vervat in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel dat met betrekking tot veroordeelde is opgemaakt en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
Blijkens het ontnemingsrapport bestaat de ontnemingsvordering uit een rekensom van:
- ontvangsten via [medeveroordeelde5] € 656.874
- ontvangsten via [Bedrijf 1]
€ 123.932+/+
Totaal € 780.806
- doorbetalingen aan [persoon] €
103.704-/-
Totaal € 677.102
Zoals hiervoor reeds overwogen, heeft de officier deze vordering aangepast naar een bedrag van € 671.009,-.
Veroordeelde was enig aandeelhouder en bestuurder van [medeveroordeelde5] en [Bedrijf 1] Blijkens het rapport kon veroordeelde over de inkomsten van deze rechtspersonen beschikken en kan het voordeel aan hem worden toegerekend.
De verdediging heeft tegen de vordering verschillende verweren gevoerd.
Onbetrouwbaarheid en niet-verifieerbaarheid van de bronbestanden.
Met betrekking tot het verweer van de verdediging aangaande de (on)betrouwbaarheid en niet-verifieerbaarheid van het financiële onderzoek en de verslaglegging daarvan geldt het volgende.
Het Openbaar Ministerie heeft aan de verdediging een USB-stick met bronbestanden ter beschikking heeft gesteld, inhoudende een scan van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven administraties en met bankgegevens. Met de reeds eerder teruggegeven administraties is daarmee naar het oordeel van de rechtbank een compleet beeld ontstaan voor alle betrokkenen in deze ontnemingszaak, waarmee de gegevens in de excel-spreadsheets gecontroleerd konden worden en verweren konden worden gevoerd.
De verdediging heeft een controle uitgevoerd, een onjuistheid ontdekt en die kenbaar gemaakt. De officier van justitie heeft de onjuistheid erkend en hersteld. Het ging om een onjuistheid waarbij een bedrag was gedebiteerd in plaats van gecrediteerd. Dit heeft geleid tot een relatief kleine aanpassing van de vordering. Andere onjuistheden zijn door de verdediging niet naar voren gebracht.
De rechtbank heeft zelf ook vergelijkbare posten gecontroleerd. Daarmee heeft de rechtbank kunnen vaststellen dat de in het Excel-bestand “
Aansluiting rapportage [veroordeelde] met draaitabellen” genoemde posten overeenkomen met de betalingen die zijn opgenomen in de bijbehorende draaitabellen en dat de debet- en creditbedragen correct zijn verwerkt in de verdere berekening.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om het financiële onderzoek en de berekening in het geheel onbetrouwbaar te achten en terzijde te schuiven. De rechtbank verwerpt het verweer en zal niet de alternatieve berekening van de verdediging, maar het ontnemingsrapport met onderliggende stukken tot uitgangspunt nemen.
Aard van de werkzaamheden.
De rechtbank heeft in het strafvonnis van veroordeelde over diens rol het volgende overwogen:
“…de rechtbank is van oordeel dat [veroordeelde] wist wat het doel van de organisatie was. [veroordeelde] is naar het oordeel van de rechtbank een persoonlijke, duurzame en bestendige relatie met zijn klant [medeveroordeelde3] aangegaan en hij heeft alles in het werk gesteld om [medeveroordeelde3] en later de organisatie van [medeveroordeelde3] en [medeveroordeelde4] tevreden te houden, zodat hij zijn klant zou behouden.
[veroordeelde] heeft allerlei hand- en spandiensten verricht ten behoeve van het (financiële) reilen en zeilen van de organisatie en dan in het bijzonder met betrekking tot [medeveroordeelde13] .Gelet op deze aanvullende diensten, die – naar nu blijkt – een veroordeling voor witwassen en valsheid in geschrifte opleveren, is de rechtbank van oordeel dat [veroordeelde] persoonlijk een ondersteunende rol heeft gehad in de verwezenlijking van het doel van de criminele organisatie, te weten het (kunnen blijven) aanbieden van online kansspelen in Nederland. Alles wat [veroordeelde] heeft gedaan in het kader van aanvullende service was hier immers op gericht.”
De rechtbank ziet geen aanleiding om te differentiëren naar de aard van de uiteenlopende werkzaamheden die veroordeelde verrichtte voor de rechtspersonenstructuur die het witwassen van illegale kansspelinkomsten mogelijk maakten. Veroordeelde was niet een dienstverlener die afzijdig stond of incidenteel een dienst verleende; hij maakte daadwerkelijk deel uit van de criminele organisatie.
Wel is de rechtbank van oordeel dat de betalingen die veroordeelde van [Bedrijf 2] en van [Bedrijf 3] heeft ontvangen, in mindering moeten worden gebracht op de voordeelsberekening. De rechtbank overwoog in de hoofdzaak namelijk het volgende over de zogenaamde [Bedrijf 2 en 3] :
“Voor wat betreft de [Bedrijf 2 en 3] merkt de rechtbank nog specifiek op dat deze vennootschappen gericht waren op spelsoftwareontwikkeling en het aanbieden daarvan via zogenaamde platforms. Niet kan worden vastgesteld dat de activiteiten van de [Bedrijf 2 en 3] er op zijn of waren gericht online kansspelen in Nederland aan te bieden in strijd met de Wok. (…)
Dat de [Bedrijf 2 en 3] na 24 mei 2013 (en tot 10 november 2013 dan wel januari 2014) doorgegaan zijn met het ontwikkelen van spelsoftware wordt dan ook – anders dan dat het Openbaar Ministerie doet – niet strafrechtelijk aan verdachten verweten.”
Gelet hierop kunnen de door deze vennootschappen aan veroordeelde gedane betalingen niet worden beschouwd als wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde.
Het gaat blijkens blz. 326 en 327 van het ontnemingsrapport om de volgende betalingen:
- [Bedrijf 2] € 3.117
- [Bedrijf 4]
- Totaal € 6.794
Dit bedrag is inclusief 21% BTW en bedraagt zonder BTW € 5.615,-.
- [Bedrijf 2] € 37.414
- [Bedrijf 4]
- Totaal € 37.886
Dit bedrag is inclusief 21% BTW en bedraagt zonder BTW € 31.311,-.
Het totaal van deze betalingen exclusief BTW is € 36.926 en trekt de rechtbank af van de voordeelsberekening.
Vennootschapsbelasting bedrijven van veroordeelde
De rechtbank beschouwt de vennootschapsbelasting en de inkomstenbelasting niet als aftrekposten, omdat dit geen kosten zijn die in directe relatie staan tot voltooiing van de strafbare feiten.
Aftrek opbrengst verkoop privé-appartement:
De verdediging heeft gesteld dat veroordeelde, in een poging om een faillissement van de vennootschappen af te wenden, privévermogen in [medeveroordeelde5] heeft geïnvesteerd. Voordeel dat bij veroordeelde in privé terecht is gekomen, is daarmee teruggevloeid naar de B.V. Veroordeelde heeft het geld niet uitgegeven en heeft er dus geen voordeel van genoten.
De rechtbank stelt daar tegenover dat veroordeelde weliswaar om begrijpelijke redenen ervoor heeft gekozen om een zakelijke schuld gedeeltelijk af te lossen, maar dat dit niet wegneemt dat het voordeel naar hem is toegevloeid en dat hij erover beschikte hoe het besteed zou worden. Dat eenmaal verkregen voordeel verloren gaat, wordt weggegeven, in waarde verminderd of anderszins niet “wordt genoten” betekent niet dat dit niet meer voor ontneming vatbaar is. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank komt tot de volgende berekening:
Totale ontvangsten volgens ontnemingsrapport € 780.806,00
Aftrek [Bedrijf 2 en 3] € 36.926,00
Doorbetalingen aan [persoon] € 103.704,00
Correctie bij conclusie van repliek
€ 6.093,00-/-
Totaal WVV € 634.083,00
Conclusie van de rechtbank
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel van de veroordeelde wordt geschat vast op (afgerond) € 634.083,00.