ECLI:NL:RBOBR:2023:3954

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 augustus 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
10608003 \ CV EXPL 23-4138
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitsluiting van gebruik van een studio in kort geding met betrekking tot bewindvoering en huurrecht

In deze zaak, die zich afspeelt in Eindhoven, heeft de kantonrechter op 4 augustus 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de bewindvoerder van [rechthebbende] en [gedaagde]. De bewindvoerder vorderde dat [rechthebbende] met uitsluiting van [gedaagde] gerechtigd zou zijn tot het gebruik van de studio die zij samen huurden. De achtergrond van de zaak betreft een beëindigde relatie tussen [rechthebbende] en [gedaagde], waarbij [gedaagde] in mei 2023 een deel van de inboedel van de studio op de galerij heeft gegooid, wat leidde tot escalatie van de situatie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat beide partijen zich in een kwetsbare sociale positie bevinden en dat het voor hen niet eenvoudig is om alternatieve woonruimte te vinden. Echter, gezien de mentale gezondheidstoestand van [rechthebbende] en de noodzaak voor een stabiele woonomgeving, heeft de kantonrechter geoordeeld dat het belang van [rechthebbende] om in de studio te blijven zwaarder weegt dan dat van [gedaagde]. De vordering van de bewindvoerder is toegewezen, waarbij [gedaagde] is veroordeeld om de studio binnen 24 uur te verlaten en zich uit te schrijven uit de gemeentelijke basisregistratie. Tevens is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de helft van de huur aan de bewindvoerder.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 10608003 \ CV EXPL 23-4138
Vonnis in kort geding van 4 augustus 2023
in de zaak van
[eiser],
wonend en zaakdoende in [woonplaats ] ,
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[rechthebbende],
wonend in [woonplaats ] ,
eisende partij,
hierna te noemen: de bewindvoerder en [rechthebbende] ,
gemachtigde: mr. R.W.J. Soetekouw,
toevoegingsnummer: [nummer] ,
t e g e n
[gedaagde],
wonend in [woonplaats ] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon,
en bijgestaan door [A] , medewerker van het ambulant behandelteam van de GGzE.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding met 19 producties die op
19 juli 2023 is betekend aan het adres waar [gedaagde] ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding feitelijk verbleef, te weten de High Intensive Care afdeling van de GGzE in [plaats] .
1.2.
Op 24 juli 2023 heeft de mondelinge behandeling (hierna: zitting) plaatsgevonden. Daarbij is de bewindvoerder verschenen, samen met [rechthebbende] , en bijgestaan door de gemachtigde mr. Soetekouw. De ouders van [rechthebbende] (die tot mentor van [rechthebbende] zijn benoemd) en de begeleider van [rechthebbende] , de heer [B] hebben de zitting bijgewoond. [gedaagde] is verschenen in persoon, bijgestaan door [A] van het ambulant behandelteam GGzE. Partijen hebben tijdens de zitting nadere informatie verstrekt en hun standpunten toegelicht. De gemachtigde van de bewindvoerder heeft dat mede gedaan aan de hand van een pleitnota. Daarnaast hebben partijen vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de zitting naar voren is gebracht.
1.3.
Aan het einde van de zitting hebben partijen verzocht om vonnis te wijzen. De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[rechthebbende] (27 jaar) heeft een hoge zorgindicatie van onbeperkte duur (ZZP-7). Hij gaat dagelijks naar dagbesteding en heeft meerdere uren per week ambulante begeleiding. [rechthebbende] is gediagnosticeerd met PDD-NOS, Gilles de la Tourette en een gedragsstoornis.
2.2.
De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, heeft op 11 juni 2015 de goederen van [rechthebbende] onder bewind gesteld en een bewindvoerder benoemd. De ouders van [rechthebbende] zijn op diezelfde dag benoemd tot mentoren van [rechthebbende] .
2.3.
[gedaagde] (31 jaar) is vanuit Griekenland naar Nederland gekomen om te studeren.
2.4.
[rechthebbende] en [gedaagde] hebben in 2018 een relatie gekregen en zijn eind 2018 gaan samenwonen aan de [adres 1] in [woonplaats ] . In mei 2019 zijn ze verhuisd naar een studio aan de [adres 2] in [woonplaats ] . Zij zijn beide (contractueel) huurder van de studio.
2.5.
[gedaagde] heeft in mei 2023 een deel van de inboedel/huisraad van de studio op de galerij van het wooncomplex gegooid. De relatie tussen [gedaagde] en [rechthebbende] is inmiddels beëindigd.
2.6.
[gedaagde] verbleef ten tijde van de mondelinge behandeling op de High Intensive Care (hierna: HIC) van GGzE in [plaats] . Op 25 juli 2023 (de dag na de zitting) zal het behandelplan voor [gedaagde] worden besproken, waarbij ook aan de orde zal komen of, en zo ja per wanneer, zij met ontslag kan.

3.Het geschil

3.1.
De bewindvoerder vordert in dit kort geding om, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat [rechthebbende] met ingang van de datum van het vonnis met uitsluiting van [gedaagde] gerechtigd is tot het gebruik van de woning en de zich daarin bevindende inboedel, met bevel dat [gedaagde] de woning dient te verlaten en niet verder mag betreden behoudens voorafgaande toestemming van [rechthebbende] ;
II. [gedaagde] te veroordelen om de woning uiterlijk binnen 24 uur na het vonnis te verlaten en niet meer zonder toestemming te betreden met afgifte van de sleutels ter vrije en algemene beschikking van [rechthebbende] te stellen, onder verbeurte van een dwangsom van € 150,00 voor iedere dag dat zij daarmee in gebreke blijft;
III. [gedaagde] te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis haar medewerking te verlenen aan het verzoek tot wijziging van de huurovereenkomst met betrekking tot de woning in de zin dat de huurovereenkomst wordt overgenomen door [rechthebbende] ,
(primair) bij het uitblijven waarvan dit vonnis als medewerking van [gedaagde] dient te worden aangemerkt, althans
(subsidiair) onder verbeurte van een dwangsom van € 150,00 voor iedere dag dat zij daarmee in gebreke blijft;
IV. [gedaagde] te veroordelen tot voldoening van de helft van de verschuldigde huurtermijnen van € 358,07 per maand (de helft van de huidige huur van € 716,13) vanaf
1 augustus 2023 tot aan de dag dat zij het gehuurde heeft ontruimd dan wel de dag dat de huurovereenkomst is overgenomen door [rechthebbende] overeenkomstig het vonnis, bij vooruitbetaling vóór de eerste van iedere maand;
V. [gedaagde] te veroordelen om zich binnen veertien dagen na het vonnis uit te laten schrijven van het adres van het gehuurde in de gemeentelijke basisregistratie personen (BRP), op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke mocht blijven;
VI. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit kort geding, te vermeerderen met de nakosten, te vermeerderen met rente.
3.2.
De bewindvoerder legt aan zijn vordering ten grondslag dat het gelet op de recente escalatie en relatiebreuk tussen [rechthebbende] en [gedaagde] en de mentale gezondheidstoestand van [gedaagde] niet langer mogelijk is om samen te wonen in de studio. Daarom heeft [rechthebbende] een spoedeisend belang bij zijn vorderingen. Verder stelt hij dat [rechthebbende] een groter belang heeft om in de studio te kunnen blijven wonen dan [gedaagde] .
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de vorderingen. Zij wil in de studio blijven wonen omdat zij geen mogelijkheden heeft om elders te verblijven.
3.4.
Op de (nadere) stellingen van partijen en de onderbouwing daarvan wordt hierna, voor zover dat voor de beoordeling van belang is, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisendheid
4.1.
De spoedeisendheid van de vordering is niet betwist en vast staat dat [rechthebbende] en [gedaagde] vanwege de recente escalaties en het effect daarvan op hun beider (mentale) gezondheid niet langer kunnen samenwonen in de studio. Bovendien heeft [A] van het ambulant behandelteam van GGzE aangegeven dat [gedaagde] naar verwachting op korte termijn ontslagen zal worden uit de HIC en heeft [gedaagde] aangegeven dat zij in dat geval teruggaat naar de studio. Daarom is het treffen van een ordemaatregel noodzakelijk.
Uitsluitend gebruik van de studio
4.2.
Vaststaat dat zowel [rechthebbende] als [gedaagde] contractueel huurder zijn van de studio. Op grond van analoge toepassing van het voor wettelijk medehuurderschap geldende artikel 6:267 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan [rechthebbende] de rechter vragen om te bepalen dat het huurrecht van de studio aan hem wordt toegewezen (ECLl:NL:HR:2021:1964). De rechter wijst die vordering alleen toe als dit naar billijkheid, met inachtneming van de omstandigheden van het geval, geboden is. De uitspraak van de rechter heeft werking tegenover de verhuurder.
4.3.
In dit kort geding moet de kantonrechter bepalen aan wie voorlopig het gebruiksrecht van de studio moet worden toegewezen. Daarbij moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval en de door [rechthebbende] en [gedaagde] aangevoerde belangen.
4.4.
Aan de zijde van [gedaagde] spelen de volgende omstandigheden en belangen een rol. [gedaagde] heeft recent - en ook circa 1,5 jaar geleden - een psychose doorgemaakt. Zij heeft daar medicatie voor en heeft ook therapie. Naar verwachting wordt zij op korte termijn ontslagen uit de HIC van de GGzE. De zorgmachtiging loopt nog tot september 2023, met als voorwaarde dat zij in contact moet blijven met de ambulante begeleiding. Op dit moment ontvangt [gedaagde] een Ziektewetuitkering waarmee zij in staat is om de huur van de studio (ook als enig huurder) te betalen. [gedaagde] wil vanaf september 2023 haar (inmiddels al ver gevorderde) hbo-studie Creative Business aan de Hogeschool in Utrecht afronden. Daarna is zij van plan om in Nederland te blijven en een eigen bedrijf op te richten van waaruit zij haar inkomsten kan genereren. [gedaagde] heeft geen familie of vrienden in Nederland bij wie zij kan verblijven. Volgens [A] zal het heel lastig zijn voor [gedaagde] om andere woonruimte te vinden, ook als zij een medische of sociale urgentie zou krijgen. Opvangmogelijkheden door Neos in [plaats] zijn op dit moment vanwege lange wachtlijsten en de verbouwing van het pand van Neos niet beschikbaar en als er al mogelijkheden zijn, zal dat naar verwachting gaan om - niet voor [gedaagde] geschikte - opvang in een groep in plaats van individuele opvang. Verder leert de praktijk dat een traject voor begeleid wonen een tijdrovende aangelegenheid is.
4.5.
Aan de zijde van [rechthebbende] spelen de volgende omstandigheden en belangen een rol. [rechthebbende] werkt niet. Hij heeft ontvangt een Wajong-uitkering. De bewindvoerder heeft aangegeven dat [rechthebbende] aan [woonplaats ] gebonden is omdat hij (na een jarenlange opbouw met behulp van zijn begeleider) een blijvende indicatie heeft voor dagelijkse dagbesteding in [woonplaats ] , die door CZ wordt gefinancierd. Het is volgens de bewindvoerder voor [rechthebbende] geen optie om bij zijn ouders in te trekken. Zijn ouders, die beiden werken, wonen niet in de buurt van [plaats] maar in [plaats] , achter [plaats] , en vanwege de gedragsstoornis van [rechthebbende] en de problemen die dat in het verleden gaf bij het inwonen bij zijn ouders, is [rechthebbende] op zichzelf gaan wonen met hulp en steun van zijn begeleider en met dagbesteding. In het verleden is sprake geweest van heftig middelengebruik door [rechthebbende] maar dat is nu teneinde. Als [rechthebbende] de studio zou moeten verlaten, zouden alle in de afgelopen jaren zorgvuldig bereikte resultaten teniet worden gedaan. [rechthebbende] heeft het syndroom van Gilles de la Tourette waarvoor hij veel medicatie gebruikt. De bijwerkingen die dat geeft, zijn nu stabiel, maar bij een gedwongen verhuizing zullen die bijwerkingen naar verwachting weer toenemen. [rechthebbende] is vanwege de hoge zorgindicatie gebaat bij een gestructureerde en stabiele woonomgeving.
De ouders van [rechthebbende] hebben de afgelopen weken ruim vijftig opties onderzocht voor alternatieve woonruimte maar vanwege de beperkingen van [rechthebbende] zijn die opties niet reëel/haalbaar. De bewindvoerder heeft verder aangegeven dat [rechthebbende] in staat is de huur te betalen, ook als hij enig huurder zou zijn van de studio, en dat de verhuurder bereid is om hem - anders dan [gedaagde] - als enig huurder van de studio te accepteren. Tot slot wordt aangevoerd dat het [gedaagde] is geweest die de situatie heeft laten escaleren door de huisraad van [rechthebbende] buiten te zetten, te vernielen en in brand te steken. Dat heeft bovendien voor onrust gezorgd bij de andere bewoners van het complex.
4.6.
De kantonrechter stelt voorop dat voor zowel [rechthebbende] als [gedaagde] geldt dat zij zich in een kwetsbare sociale positie bevinden. Ook zal het voor beiden niet eenvoudig zijn om (op korte termijn) andere woonruimte te vinden. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat beiden in staat zijn om de huur van de studio als enig huurder te betalen. In deze omstandigheden kan dan ook geen aanleiding worden gevonden voor een belangenafweging ten gunste van de een of de ander. Daarom zal de kantonrechter de overige omstandigheden en belangen beoordelen.
4.7.
[gedaagde] studeert aan de Hogeschool in Utrecht en zal op korte termijn haar studie afronden, waarna zij een eigen bedrijf wil starten. Niet gesteld of gebleken is dat zij vanwege deze plannen momenteel of in de toekomst gebonden is aan (de regio) [plaats] . Er bestaat verder op basis van dat wat op zitting is besproken geen aanleiding te veronderstellen dat [gedaagde] haar toekomstplannen niet zal kunnen realiseren, al zal zij mogelijk wel (al dan niet tijdelijk) zijn aangewezen op medicatie en therapie.
Voor [rechthebbende] geldt dat hij dagelijkse dagbesteding heeft in [plaats] en daar al jarenlang vaste begeleiding heeft. Na een periode van instabiliteit gaat het nu beter met [rechthebbende] dankzij zorgvuldig opgebouwde medicatie, begeleiding, dagbesteding en eigen huisvesting. [rechthebbende] is daarmee - anders dan [gedaagde] - gebonden aan [plaats] . De kantonrechter vindt verder voldoende aannemelijk geworden dat het geen optie is voor [rechthebbende] om weer bij zijn ouders in te trekken vanwege de problemen die dat in het verleden vanwege de gedragsstoornis heeft gegeven en die juist aanleiding waren om elders te gaan wonen. Bij een terugverhuizing naar zijn ouders zou bovendien opnieuw dagbesteding en begeleiding geregeld moeten worden in de regio [plaats] , met alle - naar verwachting negatieve - gevolgen voor [rechthebbende] van dien.
4.8.
Verder vindt de kantonrechter relevant dat [gedaagde] heeft erkend dat zij een deel van de inboedel van [rechthebbende] op de galerij heeft gegooid. Die actie is niet aan te merken als een adequate reactie op de (relatie)problemen tussen [rechthebbende] en [gedaagde] en daarmee is de kwestie onnodig geëscaleerd. Ook is door deze actie (begrijpelijkerwijs) onrust ontstaan in het complex.
4.9.
In dat wat onder 4.7. en 4.8. is overwogen ziet de kantonrechter aanleiding om te oordelen dat het belang van [rechthebbende] om (voorlopig) alleen in de studio te blijven wonen zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] om daar (voorlopig) te blijven wonen. De billijkheid brengt daarom mee dat de vordering onder I zal worden toegewezen als hierna onder de beslissing is vermeld. Het gevorderde bevel om de studio te verlaten en niet verder te betreden wordt afgewezen omdat voor die vordering - naast de ingestelde vordering tot ontruiming (II) - een onvoldoende belang is gesteld.
Inboedel
4.10.
[rechthebbende] vordert om te bepalen dat hij bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de inboedel van de studio. Om welke spullen het daarbij gaat heeft hij niet toegelicht. Op de zitting heeft [gedaagde] aangegeven dat er ook nog spullen van haar in de studio staan, maar welke spullen dat zijn is ook niet toegelicht. De kantonrechter kan bij gebreke van voldoende stellingen over de inboedel niet nagaan van wie de inboedel is. Daarom zal dit deel van de vordering worden afgewezen.
Verlaten studio en niet meer betreden
4.11.
In verband met de toewijzing van de vordering onder I zal [gedaagde] worden veroordeeld om de studio te verlaten. Voor wat betreft de termijn waarbinnen dat moet gebeuren geldt dat artikel 555 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat een gedwongen ontruiming vooraf gegaan moet worden door een exploot van de deurwaarder met een bevel om binnen drie dagen aan de executoriale titel te voldoen. De artikelen 502 en 503 Rv zijn daarbij van overeenkomstige toepassing. Op grond van artikel 502 Rv kan de rechter deze termijn inkorten. Gelet op het spoedeisend karakter van de zaak en om verdere escalatie te voorkomen zal de kantonrechter de termijn inkorten en bepalen dat [gedaagde] de studio binnen
1 dag na betekening van het vonnis moet verlaten. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen omdat daar geen verweer tegen is gevoerd. Wel zullen de dwangsommen worden gematigd en gemaximeerd als hierna onder de beslissing is vermeld.
Medewerking verlenen wijziging huurovereenkomst
4.12.
De vordering onder III, die betrekking heeft op de overname van de huurovereenkomst door [rechthebbende] , heeft een meer definitief karakter. Gelet op de door de kantonrechter te treffen ordemaatregel in kort geding in het kader van vordering I en II bestaat op dit moment een onvoldoende spoedeisend belang bij deze vordering (III). Daarom zal de vordering worden afgewezen.
Uitschrijving register BRP en dwangsom
4.13.
De bewindvoerder heeft aangevoerd dat [rechthebbende] er, in verband met het recht op toeslagen, belang bij heeft dat [gedaagde] zich laat uitschrijven op het adres van de studio. Dat belang is niet betwist. Daarom zal de kantonrechter deze vordering toewijzen als omschreven onder de beslissing. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen omdat daar geen verweer tegen is gevoerd. Wel zullen de dwangsommen worden gemaximeerd als hierna onder de beslissing is vermeld.
Lopende huurtermijnen
4.14.
Op de zitting hebben [rechthebbende] en [gedaagde] aangegeven dat zij volgens onderlinge afspraak allebei de helft van de huur van de studio betalen. [gedaagde] heeft dat tot en met juli 2023 gedaan. De bewindvoerder vordert dat [gedaagde] de helft van de huur betaalt vanaf 1 augustus 2023 tot aan de dag van ontruiming of tot aan de dag van overname van de huurovereenkomst door [rechthebbende] .
[gedaagde] betwist niet dat zij de helft van de huur moet betalen in haar onderlinge relatie tot [rechthebbende] maar stelt dat [rechthebbende] geld van haar heeft gestolen, wat zij terug wil. Voor zover die stelling gezien moet worden als een beroep op verrekening geldt dat [gedaagde] niet heeft gesteld om welk bedrag het zou gaan. Zij heeft haar stelling daarom onvoldoende onderbouwd zodat de kantonrechter niet toekomt aan een beoordeling van het beroep op verrekening. [rechthebbende] heeft overigens ook uitdrukkelijk betwist dat hij geld heeft gestolen van [gedaagde] .
De vordering zal worden toegewezen als omschreven onder de beslissing.
Proceskosten4.15. Omdat [rechthebbende] en [gedaagde] een relatie hebben gehad, zal de kantonrechter bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
5.1.
bepaalt dat [rechthebbende] met ingang van de datum van dit vonnis met uitsluiting van [gedaagde] gerechtigd is tot het gebruik van de studio aan de [adres 2] [woonplaats ] ;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om deze studio binnen 24 uur na betekening van dit vonnis te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije en algemene beschikking van [rechthebbende] te stellen en de studio niet meer te betreden zonder toestemming van [rechthebbende] ;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om zich binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis in de gemeentelijke basisregistratie personen uit te laten schrijven op het adres van de studio (BRP);
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan de bewindvoerder een dwangsom te betalen van € 100,- voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.2. en 5.3. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 15.000,- is bereikt;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] om aan de bewindvoerder, bij vooruitbetaling vóór de eerste van iedere maand, de helft van de verschuldigde huur, dat wil zeggen een bedrag van € 358,07 per maand, te betalen vanaf 1 augustus 2023 tot aan de dag dat zij de studio heeft ontruimd;
5.6.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van de procedure draagt;
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst wat meer of anders is gevorderd af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Weij en in het openbaar uitgesproken op
4 augustus 2023.