ECLI:NL:RBOBR:2023:3936

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
01/274773-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met vuurwapen in Valkenswaard

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 8 augustus 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte heeft op 25 oktober 2022 in Valkenswaard met een revolver op de aangeefster geschoten, waarbij de kogel haar slechts heeft geschampt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die op dat moment geen vaste woon- of verblijfplaats had en gedetineerd was, de schutter was. De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte, die stelde dat de aangeefster zichzelf had beschoten, ongeloofwaardig geacht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden aan de proeftijd verbonden, waaronder een contact- en locatieverbod voor de duur van vijf jaar. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op de aangeefster zwaar laten meewegen in de strafmaat. De vordering van de officier van justitie tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar werd afgewezen, maar de rechtbank heeft wel de vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 5.000,-- aan de benadeelde partij toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 01.274773.22
Datum uitspraak: 08 augustus 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar] 1962,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd in p.i. Vught, locatie Nieuw Vosseveld 2.
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8 februari 2023, 25 april 2023, 29 juni 2023 en 25 juli 2023. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 29 juni 2023 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat hij:
op of omstreeks 25 oktober 2022 te Valkenswaard ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, vanaf (zeer) geringe afstand (ongeveer 1 meter) met een vuurwapen op en/of in de richting van de borst(streek), in elk geval het (boven)lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Verder zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van het ten laste gelegde feit.

De standpunten van de officier van justitie en van de verdediging.
Op de in het schriftelijk requisitoir genoemde gronden en de daarop gegeven aanvulling op de terechtzitting van 25 juli 2023 heeft de officier van justitie geconcludeerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Op de in de pleitnota omschreven gronden en de daarop gegeven aanvulling op de terechtzitting van 25 juli 2023 heeft de raadsman vrijspraak van verdachte bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.

De bewijsmiddelen.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

Nadere overwegingen van de rechtbank.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat aangeefster [slachtoffer] op 25 oktober 2022 ergens tussen 04:00 tot 04:30 uur in de nacht in haar slaapkamer is beschoten met een revolver. De afgevuurde kogel heeft haar ter hoogte van haar borststreek geschampt. Aangeefster [slachtoffer] wijst verdachte aan als de dader. Door en namens verdachte is aangevoerd dat hij niet de persoon is geweest die op aangeefster [slachtoffer] heeft geschoten. Verdachte stelt dat hij op het bewuste moment buiten stond, in de koude nacht, omdat aangeefster hem had weggestuurd. Met de beschieting heeft hij niets te maken, zegt verdachte. Volgens hem heeft aangeefster dit naar alle waarschijnlijkheid (bij) (zich)zelf gedaan. De verklaring van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte het schot heeft gelost en overweegt hiertoe als volgt.
Dat verdachte de schutter is geweest, volgt allereerst uit de aangifte van mevrouw [slachtoffer] . Haar aangifte wordt ondersteund door de verklaringen die haar buren, [persoon 1] en [persoon 2] , hebben afgelegd en de bevindingen van de meldkamer van de politie. Aangeefster [slachtoffer] rende, direct nadat zij was beschoten, naar haar buren voor hulp. De meldkamer heeft vervolgens, via de telefoon van buurman [persoon 1] , die het alarmnummer 112 belde, de gesprekken ter plaatse kunnen volgen.
Ook in verschillende, door verdachte op en heel kort na 25 oktober 2022 aan aangeefster verzonden, whatsappberichten vindt de rechtbank bevestiging van de verklaring van aangeefster. Uit die berichten blijkt onder andere dat verdachte op de hoogte was van de soort en de aard van de kogel waar aangeefster door was getroffen, waar hij schrijft: “… die kogels zijn koude kogels ze prikken alleen ze prikken je huid niks meer”. In twee andere berichten, verontschuldigt verdachte zich (zie de overwegingen hierna).
Tenslotte is het DNA van verdachte gevonden op de revolver die aangeefster op de dag na het gebeuren in haar slaapkamer heeft gevonden en die, blijkens haar verklaring, was opgeborgen in een schoen van verdachte, die onder het bed stond. De aangetroffen kogelpunt, die aangeefster [slachtoffer] moet hebben geraakt en die is aangetroffen in de baan van het schot zoals ook door aangeefster [slachtoffer] is omschreven, is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid afkomstig uit deze revolver. Ook het letsel van aangeefster past bij haar verklaring. Aangeefster verklaart immers dat zij zich ten tijde van het schot juist naar verdachte omdraaide, omdat zij hoorde dat hij de deur van de kledingkast in de slaapkamer open maakte
Door de beweging die zij maakte moet de kogel haar hebben geschampt.
Uit het procesdossier en uit de verklaringen van verdachte ter zitting maakt de rechtbank op dat verdachte dakloos was. Met aangeefster had hij een relatie, op en af. Verdachte sliep regelmatig bij aangeefster. Zo ook in de nacht van 25 oktober 2022. Bij haar vond verdachte eten, warmte en een plek om te slapen. Maar nu hadden ze ruzie en stuurde aangeefster verdachte weg, de koude nacht in. Niet alleen aangeefster was boos, ook verdachte was ontstemd. Hij nam het aangeefster kwalijk dat zij contact had met een andere man. De rechtbank leidt dit af uit de verklaring van een buurvrouw, die verdachte direct na het gebeuren trof op straat en hem hoorde zeggen: “Het is toch niet normaal dat zij bij een andere man was.”
Uit al het voorgaande leidt de rechtbank af dat aangeefster en verdachte, toen aangeefster kort vóór de schietpartij thuis kwam, ruzie kregen met elkaar. De ruzie is waarschijnlijk ontstaan naar aanleiding van het feit dat aangeefster met een andere man was. Verdachte heeft vervolgens, anders dan hij ter zitting heeft verklaard, de woning van aangeefster niet vóór de schietpartij verlaten. Verdachte volgde aangeefster naar boven, naar de slaapkamer. In zijn woede en frustratie over de ontrouw van aangeefster heeft hij daar de revolver genomen, die hij had verborgen in de kledingkast op de slaapkamer en hij heeft op aangeefster geschoten. Via whatsapp schrijft verdachte enkele uren later: “Sori sori sori” en “Ik wilde je laten nadenken alles wat je met me aan het doen bent”. In de nacht ná de nacht van de schietpartij, tikt verdachte nogmaals een excuus: ”Ik weet niet wat ik gedaan heb schat”.
Verdachte heeft vanaf een zeer korte afstand (niet meer dan één meter) met scherpe munitie geschoten. Hij schoot in de richting van het bovenlichaam van aangeefster. Het staat buiten kijf dat dit had kunnen leiden tot de dood van aangeefster en gelet op de gedragingen van verdachte moet zijn opzet daar ook op gericht zijn geweest.
De conclusie.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen en wat hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen, een en ander zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 25 oktober 2022 te Valkenswaard ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, vanaf (zeer) geringe afstand (ongeveer 1 meter) met een vuurwapen in de richting van de borststreek van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaren onder aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel aan verdachte gevorderd voor de duur van vijf jaren, bestaande uit een contactverbod met aangeefster [slachtoffer] en een locatieverbod voor de woning van aangeefster [slachtoffer] , gelegen te [postcode] Valkenswaard aan het [adres] . Voor elke overtreding van deze maatregel heeft de officier van justitie vervangende hechtenis van zeven dagen gevorderd. Tenslotte heeft de officier van justitie gevorderd dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar zal worden verklaard.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Voor het geval dat de rechtbank tot een veroordeling van verdachte komt, heeft de verdediging bepleit een deels voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen met aan het voorwaardelijk deel gekoppeld de voorwaarden, zoals die in het door de reclassering op 13 juli 2023 over verdachte uitgebrachte rapport zijn geadviseerd.
Het oordeel van de rechtbank.

Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

De ernst van het bewezen verklaarde feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door vanaf zeer korte afstand met een revolver op aangeefster te schieten. Dat de afgeschoten kogel haar slechts heeft geschampt, is het gevolg geweest van de wegdraaiende beweging die aangeefster op het laatste moment toevallig maakte, juist op het moment dat verdachte het schot loste. Door zijn handelen heeft verdachte welbewust een groot en levensbedreigend gevaar voor aangeefster in het leven geroepen. Dat aangeefster niet is overleden en geen zwaarder letsel aan het schot heeft overgehouden, is niet aan verdachte te danken, maar is een kwestie van geluk.
Het zegt iets over de mentaliteit van verdachte dat hij er niet voor terug is geschrokken dergelijk zwaar en levensbedreigend geweld tegen zijn (voormalige) partner te gebruiken. Verdachte heeft met zijn drieste gedrag het leven en de gezondheid van mevrouw [slachtoffer] in de waagschaal gesteld. Hij heeft hiermee de grootst mogelijke inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer en haar lichamelijke integriteit ernstig aangetast.
De gedraging van verdachte moet een grote indruk op aangeefster hebben gemaakt. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de door aangeefster afgelegde verklaringen en uit de toelichting op de namens haar ingediende vordering als benadeelde partij blijkt dat dit ook voor mevrouw [slachtoffer] het geval is.
De rechtbank beschouwt het bewezen verklaarde als een zeer ernstig feit. Mevrouw [slachtoffer] is de (voormalige) partner van verdachte. Tijdens een ruzie heeft verdachte blijkbaar de keuze gemaakt haar in haar eigen woning te beschieten. Over zijn motieven heeft verdachte niets losgelaten. Verdachte neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn gedrag, hij legt de schuld voor het ontstaan en de escalatie van de ruzie volledig bij aangeefster en insinueert bovendien dat zij zichzelf zal hebben beschoten, omdat ze niet goed snik is en altijd drama veroorzaakt. Verdachte toont hiermee aan dat hij zijn eigen aandeel (in het ontstaan en de escalatie van de ruzie) en (de gevolgen van) zijn gedrag en zijn eigen handelingen niet doorleeft en dat hij alles volledig buiten zichzelf legt. De rechtbank vindt de houding van verdachte zorgelijk en rekent dit verdachte zwaar aan.

De strafmodaliteit
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming op zijn plaats. De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf die vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden. De rechtbank zal bepalen dat een deel van de op te leggen gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd als verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken en de hierna te melden bijzondere voorwaarden naleeft. De rechtbank wil hiermee enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds, door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte, het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
Daarnaast zal de rechtbank ter voorkoming van strafbare feiten en voor de beveiliging van mevrouw [slachtoffer] aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel aan verdachte opleggen, voor de duur van vijf jaren. Deze maatregel bestaat uit een contactverbod met mevrouw [slachtoffer] en een locatieverbod voor de straat waarin haar woning is gelegen. De rechtbank zal bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens mevrouw [slachtoffer] . De rechtbank zal verder bepalen dat de duur van de vervangende hechtenis zeven dagen zal zijn voor iedere keer dat verdachte niet aan deze maatregel voldoet. De totale duur van de ten uitvoer te leggen vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste zes maanden.

De conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is verdachte te veroordelen tot 48 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren onder oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals die door de Reclassering in het over verdachte uitgebrachte rapport van 13 juli 2023 zijn geadviseerd en voegt daaraan een bijzondere voorwaarde toe, zijnde een locatieverbod.
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v het Wetboek van Strafrecht opleggen, bestaande uit een contactverbod met aangeefster [slachtoffer] en een locatieverbod voor de straat waarin aangeefster woonachtig is. De rechtbank zal bepalen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Motivering van de beslissing op het beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat dit voorwerpen zijn
die bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane misdrijf zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of ter voorbereiding van soortgelijke misdrijven, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen gelang.
Motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
De vordering van de benadeelde partij.
De benadeelde partij, aangeefster [slachtoffer] , wordt in deze procedure vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. [advocaat] . Op 12 januari 2023 heeft de rechtbank het schriftelijke verzoek tot schadevergoeding ontvangen, waarin namens de benadeelde partij een materiële schadevergoeding van € 308,-- werd gevorderd. Bij schrijven van 21 juli 2023 heeft mr. [advocaat] de vordering uitgebreid met een vordering tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 15.000,--. Ter terechtzitting van 25 juli 2023 is mr. [advocaat] namens de benadeelde partij verschenen. Op een daartoe uitdrukkelijk gestelde vraag van zowel de rechtbank als de officier van justitie heeft mr. [advocaat] verklaard dat de benadeelde partij in deze procedure alsnog afziet van het vorderen van een materiële schadevergoeding. De vordering tot vergoeding van immateriële schadevergoeding is gehandhaafd.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schadevergoeding geheel kan worden toegewezen onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2022 tot de dag der algehele voldoening.
Het standpunt van de verdediging.
Gelet op het pleidooi tot vrijspraak van verdachte heeft de verdediging afwijzing van de vordering van de benadeelde partij bepleit. Voor het geval verdachte toch wordt veroordeeld, heeft de verdediging de rechtbank verzocht de gevorderde immateriële schadevergoeding te matigen, omdat niet alle psychische problemen waarmee de benadeelde partij kampt zijn aangetoond en evenmin is aangetoond dat al deze problemen het gevolg van het handelen van verdachte zijn geweest.
Het oordeel van de rechtbank.
Gelet op het door de gemachtigde van de benadeelde partij ter terechtzitting van 25 juli 2023 ingenomen standpunt strekt de vordering van de benadeelde partij in deze strafprocedure enkel tot vergoeding van immateriële schade. De rechtbank is van oordeel dat die vordering tot een bedrag van € 5.000,-- kan worden toegewezen. In het resterende deel van de vordering zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daartoe overweegt de rechtbank dat volstrekt helder is dat de benadeelde partij, zoals hiervoor is overwogen, door het handelen van verdachte in ernstige mate is aangetast in haar persoon, terwijl verder als uitgangspunt heeft te gelden dat de veroordeelde het slachtoffer moet nemen zoals zij was ten tijde van de tegen hem bewezen verklaarde feiten. Nu echter ook vaststaat dat het letsel erg is meegevallen, oordeelt de rechtbank dat in dit geval de duur en de ernst van de klachten onvoldoende zijn onderbouwd en ook onvoldoende concreet in verband zijn gebracht met de handelingen van verdachte en de gevolgen van zijn gedrag voor haar.
De benadeelde partij kan het betreffende deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2022 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 38v, 38w, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf: poging tot doodslag

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen.
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 maanden[achtenveertig maanden].
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte groot zes maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat veroordeelde zich voor het einde van een
proeftijd van drie jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel [een van] de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:

Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Leger des Heils op het adres Dr. Cuyperslaan 80, 5623 BB Eindhoven. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de Reclassering zo vaak en zolang de Reclassering dat nodig vindt.

Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden Plus
Veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie CoVa Plus of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De Reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.

Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de Reclassering, indien de Reclassering dit nodig acht. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de Reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.

Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft in Exodus Den Bosch of een andere instelling voor beschermd wonen of
maatschappelijke opvang, te bepalen door de Reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de Reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de Reclassering voor hem heeft opgesteld.

Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 1972, zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt.

Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De Reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De Reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.

Locatieverbod
Zolang [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 1972 daar woonachtig is, bevindt veroordeelde zich niet in de [straat] te Valkenswaard.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.

Maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid van veroordeelde voor de duur van vijf jaren. De maatregel houdt in dat wordt bevolen:
  • dat veroordeelde gedurende vijf jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 1972; en
  • dat veroordeelde zich gedurende vijf jaren, niet in de [straat] te Valkenswaard bevindt, zolang [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 1972 daar woonachtig is.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt zeven dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van zes maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen op grond van de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde vrijheidsbeperkende
maatregel dadelijk uitvoerbaaris.

Onttrekt aan het verkeerde onder verdachte in beslag genomen goederen, te weten:
  • een revolver, zwart met bruin handvat, goednummer PL2100-2022232254-G1990733.
  • een pistool, zilverkleurig met bruin handvat, goednummer PL2100-2022232254-G1990737,
  • een zilverkleurige patroonhouder, goednummer PL2100-2022232254-G1990886,
  • een koker met munitie, goednummer PL2100-2022232254-G1990892,
  • patronen afkomstig uit een patroonmagazijn, goednummer PL2100-2022232254-G1990894,
  • munitie afkomstig uit de kamer van een pistool, goednummer PL2100-2022232254-G1990906,
  • een huls mogelijk afkomstig uit een revolver, goednummer PL2100-2022232254-G1990929,
  • zes stuks munitie afkomstig uit een revolver, goednummer PL2100-2022232254-G1990931,
  • een losse patroon afkomstig uit de woning van verdachte, goednummer PL2100-2022232254-G1990933,
De schadevergoedingsmaatregel.
Legtaan de veroordeelde
opde verplichting tot
betaling aan de Staatten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van
€ 5.000,--[vijfduizend euro]. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Het toegewezen bedrag, bestaande uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk
toeen veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van
€ 5.000,--[vijfduizend euro]. Het toegewezen bedrag, bestaande uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Veroordeelde is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. B.A.J. Zijlstra, voorzitter,
mr. S.J.H. van de Kant en mr. A.H.J. Saes, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 08 augustus 2023.