In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 3 augustus 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurder en een huurder. De verhuurder had de huurder gedagvaard vanwege een gestelde huurachterstand en vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. De huurder had echter een tegenvordering ingesteld wegens gebreken aan het gehuurde, waarbij hij herstel van deze gebreken en een huurprijsvermindering eiste. Op 6 juli 2023 had de kantonrechter al een vonnis uitgesproken waarin de verhuurder werd veroordeeld om binnen 30 dagen de gebreken te verhelpen, onder verbeurte van een dwangsom. De verhuurder heeft echter niet voldaan aan deze veroordeling, wat leidde tot het kort geding.
In het kort geding vorderde de verhuurder schorsing van de executie van het vonnis van 6 juli 2023, met het argument dat hij niet in staat was om de gebreken tijdig te herstellen vanwege de huidige marktomstandigheden. De huurder voerde verweer en stelde dat de voorzieningenrechter niet bevoegd was en dat er geen spoedeisend belang was. De voorzieningenrechter oordeelde dat er wel degelijk sprake was van een spoedeisend belang en dat de verhuurder de mogelijkheid had om een executiegeschil aanhangig te maken.
Uiteindelijk besloot de voorzieningenrechter om de executie van het vonnis te schorsen tot 15 september 2023, met inachtneming van de belangen van beide partijen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J. van der Weij.