In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op het verzoek van de verzoeker om een voorlopige voorziening tegen het besluit van de burgemeester van Eindhoven om een perceel voor 12 maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Het besluit tot sluiting is genomen naar aanleiding van de vondst van MDMA in een caravan op het perceel, dat door de verzoeker wordt gehuurd voor zijn schadeherstelbedrijf. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit en verzocht om schorsing. De burgemeester heeft aangegeven te wachten met de sluiting totdat er een beslissing is genomen op het verzoek om voorlopige voorziening. Tijdens de zitting heeft de voorzieningenrechter de verzoeker gevraagd om aan te tonen dat er sprake is van spoedeisend belang. De verzoeker heeft financiële documenten overgelegd, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat er geen acute financiële nood is en dat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een onomkeerbare situatie verkeert. De voorzieningenrechter concludeert dat het besluit van de burgemeester niet evident onrechtmatig is en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. De burgemeester mag het perceel sluiten, maar niet eerder dan twee weken na de uitspraak, zodat de verzoeker zich kan voorbereiden op de sluiting.