ECLI:NL:RBOBR:2023:3901

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
23/1590
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen besluit tot sluiting perceel op grond van de Opiumwet

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op het verzoek van de verzoeker om een voorlopige voorziening tegen het besluit van de burgemeester van Eindhoven om een perceel voor 12 maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Het besluit tot sluiting is genomen naar aanleiding van de vondst van MDMA in een caravan op het perceel, dat door de verzoeker wordt gehuurd voor zijn schadeherstelbedrijf. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit en verzocht om schorsing. De burgemeester heeft aangegeven te wachten met de sluiting totdat er een beslissing is genomen op het verzoek om voorlopige voorziening. Tijdens de zitting heeft de voorzieningenrechter de verzoeker gevraagd om aan te tonen dat er sprake is van spoedeisend belang. De verzoeker heeft financiële documenten overgelegd, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat er geen acute financiële nood is en dat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een onomkeerbare situatie verkeert. De voorzieningenrechter concludeert dat het besluit van de burgemeester niet evident onrechtmatig is en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. De burgemeester mag het perceel sluiten, maar niet eerder dan twee weken na de uitspraak, zodat de verzoeker zich kan voorbereiden op de sluiting.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/1590

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 augustus 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [vestigingsplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. A.G. van den Biezenbos),
en

de burgemeester van de gemeente Eindhoven, de burgemeester

(gemachtigde: M.L.M. Lammerschop).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op verzoekers verzoek om een voorlopige voorziening tegen het besluit van 25 mei 2023 (verzonden op 2 juni 2023). Bij dit besluit heeft de burgemeester met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet besloten het perceel aan de [adres] (kadastraal bekend [nummer] ; hierna: het perceel) voor 12 maanden te sluiten. In het besluit is aangegeven dat het perceel gesloten wordt met ingang van de dag dat daar een openbare bekendmaking wordt aangebracht.
1.2
Op 22 juni 2023 heeft verzoeker bij de burgemeester bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 mei 2023 en de voorzieningenrechter verzocht dit besluit te schorsen.
1.3
De burgemeester heeft de griffie op 26 juni 2023 laten weten dat hij wacht met het sluiten van het perceel totdat op het verzoek om een voorlopige voorziening is beslist.
1.4
De burgemeester heeft op 13 juli 2023 een verweerschrift ingediend.
1.5
Op 18 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter verzoeker in de gelegenheid gesteld om nader te onderbouwen waarom hij een spoedeisend belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit. Naar aanleiding daarvan heeft verzoeker later die dag per e-mail nadere stukken ingediend.
1.6
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de gemachtigde van de burgemeester. Ook hebben namens [naam] deelgenomen mr. O.G. Tacoma, mr. F. Konings, [naam] en [naam] .
1.7
Tijdens de zitting heeft de voorzieningenrechter beslist dat [naam] in dit geding niet als belanghebbende is aan te merken en bepaald dat zij verder niet mag deelnemen aan het geding. Daarbij heeft de voorzieningenrechter de volgende uitleg gegeven. [naam] is de verhuurder van het perceel. Vast staat dat [naam] op 2 juni 2023 (ook) een besluit tot sluiting van het perceel heeft ontvangen en daartegen geen bezwaar heeft gemaakt. Tijdens de zitting heeft [naam] te kennen gegeven het niet eens te zijn met de sluiting van het perceel. Zij heeft daarmee geen aan verzoeker tegengesteld belang. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [naam] geen belanghebbende is.
1.8
Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Wat ging aan het verzoek vooraf?

2.1
[naam] is eigenares van het perceel. Zij verhuurt het perceel aan verzoeker. In het bedrijfspand op het perceel exploiteert hij een schadeherstelbedrijf. Gedurende de wintermaanden van 2022 heeft verzoeker aan [naam] toestemming verleend om een caravan te stallen buiten op het perceel, naast het bedrijfspand. De politie heeft op 2 maart 2023 in de caravan onder meer 2.302 gram MDMA gevonden. In en rondom de caravan trof de politie ook andere goederen aan, zoals een zilverkleurige flexibele slang, gasflessen, plastic flessen, jerrycans, en kannen met het opschrift aceton. Volgens de politie werd de caravan vanuit het door verzoeker gehuurde bedrijfspand voorzien van water en stroom. [naam] is als verdachte aangehouden.
2.2
De politie heeft de bevindingen neergelegd in een bestuurlijke rapportage van 17 maart 2023 aan de burgemeester. Naar aanleiding hiervan heeft de burgemeester verzoeker en [naam] bij separate brieven van 24 april 2023 laten weten dat hij voornemens is het perceel voor een periode van 12 maanden te sluiten. Verzoeker heeft bij brief van 8 mei 2023 zijn zienswijze over het voornemen gegeven. Vervolgens heeft de burgemeester het besluit van 25 mei 2023 genomen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat deze procedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure een voorlopige maatregel te treffen. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een louter financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, kan worden aangenomen dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat de voorzieningenrechter alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
5. Verzoeker heeft ter staving van het spoedeisend belang een e-mail van 18 juli 2023 van accountant E.G.M.P.C. Kuijpers en een aangifte inkomstenbelasting 2021 overgelegd. De accountant schrijft dat de huur van het bedrijfspand op perceel [adres] € 845,19 per maand bedraagt (= € 10.142,28 per jaar), dat in 2021 een resultaat van € 18.307 (saldo fiscale winstberekening) is behaald, en geconcludeerd dat er onvoldoende financiële middelen zijn voor het huren van een andere werkplaats en het verplaatsen van het bedrijf.
Tijdens de zitting is gebleken dat verzoeker ook de percelen aan de [adres] en [adres] huurt. In het bedrijfspand op perceel [adres] exploiteert verzoeker een herstelschadebedrijf voor voertuigen van een bepaald merk, namelijk Mercedes. Het bedrijfspand op perceel [adres] exploiteert verzoeker als showroom. Uit de genoemde financiële stukken kan echter niet worden afgeleid dat een faillissement voor verzoeker dreigt of dat hij in acute financiële nood zal komen te verkeren, als perceel [adres] wordt gesloten. Verzoeker kan immers blijven doorgaan met de exploitatie van de percelen [adres] en [adres] . Dat verzoeker niet meer gebruik kan maken van de spuitcabine in perceel [adres] is onvoldoende voor een ander oordeel. Overigens is tijdens de zitting gebleken dat de spuitcabine kan worden verplaatst en is het niet aannemelijk geworden dat de spuitcabine niet in één van de andere bedrijfspanden kan worden gemonteerd.
6. Verzoeker heeft het spoedeisend belang bij de door hem verzochte voorlopige voorziening niet aangetoond. Ingevolge vaste jurisprudentie kan in dat geval alleen nog een voorziening worden getroffen als sprake is van een evident onrechtmatig besluit. Daarmee wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door de burgemeester ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven. Mede gelet op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 augustus 2019 [1] , 2 februari 2022 [2] en 6 juli 2022 [3] oordeelt de voorzieningenrechter dat er geen enkele reden is om daarover te twijfelen. Daarom is er ook geen sprake van een evident onrechtmatig besluit.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Verzoeker krijgt dus geen gelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De burgemeester mag uitvoering geven aan het besluit en het perceel sluiten. De voorzieningenrechter zal bepalen dat de burgemeester het perceel niet eerder mag sluiten dan twee weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden aan partijen. De voorzieningenrechter doet dit om verzoeker gelegenheid te bieden zich voor te bereiden op de sluiting, onder meer door de spuitcabine in het pand op perceel [adres] af te breken en te verplaatsen, eventueel naar het pand op perceel [adres] of [adres] . Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij hiervoor meer tijd nodig heeft. Voor een langere termijn ziet de voorzieningenrechter (dus) geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek af;
  • bepaalt dat de burgemeester perceel [adres] niet eerder mag sluiten dan twee weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden aan partijen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.