ECLI:NL:RBOBR:2023:3827

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
C/01/393961 / HA ZA 23-380
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident vrijwaring in aansprakelijkheidszaak na letsel door paard tijdens rijles

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, betreft het een incident van vrijwaring. De eiseres, die tijdens een rijles op 31 mei 2018 door een paard is geschopt, heeft de eigenaar van het paard, de gedaagde, aansprakelijk gesteld voor de opgelopen letselschade. De gedaagde heeft in het incident verzocht om enkele partijen in vrijwaring op te roepen, waaronder de vennootschap onder firma [manege] V.O.F. en haar vennoten, alsook twee andere personen, [C] en [D]. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde voldoende gronden heeft om de vennootschap en haar vennoten in vrijwaring op te roepen, maar dat er onvoldoende basis is om [C] en [D] ook in vrijwaring te roepen. De rechtbank heeft de incidentele vordering van de gedaagde ten aanzien van [C] en [D] afgewezen, omdat er geen rechtsgrond is die hen verplicht tot vrijwaring. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank heeft verder bepaald dat de hoofdzaak op 6 september 2023 weer op de rol zal komen voor conclusie van antwoord aan de zijde van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/393961 / HA ZA 23-380
Vonnis in incident van 26 juli 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. I.A.W. van den Broek te Veldhoven,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. A.J.M. van der Heijden te Sint-Oedenrode.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het (tussen-) vonnis in het incident van 15 juni 2023 van de kantonrechter van deze rechtbank, waarin zij de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar het team Handelsrecht van deze rechtbank heeft verwezen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
In de hoofdzaak speelt, samengevat, het volgende.
[eiseres] is op 31 mei 2018 tijdens een rijles op Manege [manege] geschopt door het paard genaamd " [naam paard] " (hierna: het paard). [eiseres] heeft daardoor letsel opgelopen. Volgens [eiseres] is [gedaagde] als eigenaar/bezitter van het paard op grond van artikel 6:179 BW aansprakelijk voor de door het incident ontstane (letsel-) schade.
2.2.
[gedaagde] vordert in dit incident dat zij de volgende partijen in vrijwaring mag oproepen:
de vennootschap onder firma [manege] V.O.F. en haar vennoten mevrouw [A] en de heer [B] ;
mevrouw [C] ;
de heer [D] .
Kort samengevat legt [gedaagde] hieraan ten grondslag dat op grond van artikel 6:181 BW juncto 6:179 BW niet zij, maar de hiervoor genoemde vof en haar vennoten aansprakelijk zijn voor de schade, omdat de vof het paard bedrijfsmatig gebruikte om rijlessen in de manege te geven. Verder worden ook [C] en [D] door [gedaagde] aansprakelijk gehouden. [C] , omdat zij het paard regelmatig bereed en het paard ten tijde van het ongeval feitelijk in haar macht had en [D] , omdat hij het paard door koop op 16 juni 2018 in eigendom heeft verkregen.
2.3.
[eiseres] heeft zich in het incident gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
2.4.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van de hiervoor genoemde vof en haar vennoten kunnen de stellingen van [gedaagde] het gevorderde dragen. [gedaagde] zal daarom in de gelegenheid worden gesteld om hen in vrijwaring op te roepen.
Ten aanzien van [C] en [D] heeft [gedaagde] onvoldoende gesteld om tot toewijzing van de incidentele vordering te kunnen overgaan. Vereist is dat er tussen [gedaagde] enerzijds en [C] en [D] anderzijds een rechtsgrond bestaat, die voor [C] en [D] een verplichting tot vrijwaring met zich brengt. De enkele omstandigheid dat [C] het paard ten tijde van het incident bereed en in haar macht had, is onvoldoende. Zonder nadere toelichting, die [gedaagde] niet geeft, volgt alleen daaruit niet een verplichting voor [C] tot vrijwaring. Het enkele feit dat [D] op 16 juni 2018, dus ná de datum waarop het incident met het paard plaatsvond, eigenaar van het paard is geworden, geeft geen rechtsgrond die voor [D] een verplichting tot vrijwaring meebrengt.
Een verdere toelichting heeft [gedaagde] hierbij niet gegeven. Er is daarom geen grond om [gedaagde] ook [C] en [D] in vrijwaring te laten oproepen. De daarmee samenhangende incidentele vordering van [gedaagde] wordt afgewezen.
2.5.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank,
in het incident
3.1.
staat toe dat de vennootschap onder firma [manege] V.O.F. en haar vennoten [A] en [B] door [gedaagde] worden gedagvaard tegen de terechtzitting van
9 augustus 2023,
3.2.
wijst voor het overige de incidentele vordering van [gedaagde] af,
3.3.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
3.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
6 september 2023voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde] .
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2023.