ECLI:NL:RBOBR:2023:3789

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
C/01/387176 / HA ZA 22-592
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing inzage in bescheiden op grond van artikel 843a Rv in geschil over nabetalingsclausule bij aandelenverkoop

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 26 juli 2023 een tussenuitspraak gedaan in een incident op basis van artikel 843a Rv. De eiseres, een besloten vennootschap, heeft inzage gevorderd in bescheiden van de gedaagden om te kunnen vaststellen of zij recht heeft op een nabetaling uit een koopovereenkomst. De hoofdzaak betreft een geschil over de verkoop van aandelen in een andere vennootschap, waarbij de eiseres stelt dat zij recht heeft op een nabetaling indien de aandelen binnen vijf jaar na de levering worden doorverkocht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiseres een rechtmatig belang heeft bij de gevorderde inzage, omdat de informatie over de doorverkoop van de aandelen bij de gedaagden ligt. De rechtbank heeft de vordering tot inzage grotendeels toegewezen, maar de inzage beperkt tot bepaalde bescheiden die relevant zijn voor de nabetalingsclausule. De rechtbank heeft ook een procedure vastgesteld voor de inzage, waarbij de gedaagden de mogelijkheid hebben om bezwaar te maken tegen de verstrekte bescheiden. De vorderingen van de eiseres tegen andere gedaagden zijn afgewezen, omdat zij onvoldoende belang had bij die vorderingen. De hoofdzaak is naar de parkeerrol verwezen, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/387176 / HA ZA 22-592
Vonnis in incident van 26 juli 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. T.M. Schraven te Tilburg,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [plaats] ,
gedaagden,
verweerders in het incident,
advocaat mr. J. Lubbers te Arnhem,
en tegen
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3] B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 4] B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 5] B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VLC & PARTNERS HOLDING B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
gedaagden,
verweersters in het incident,
advocaat mr. J.A. van de Hel te Amsterdam,
en tegen

7 [gedaagde sub 7] ,

wonende te [plaats] ,
gedaagde,
verweerder in het incident,
advocaat mr. M.A.L.M. Willems te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagden] c.s. genoemd worden. Waar nodig worden gedaagden afzonderlijk genoemd: [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 5] , VLC en [gedaagde sub 7] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering op grond van artikel 843a Rv van [eiseres] van 15 juli 2022;
  • de conclusie van antwoord in incident van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] van 7 september 2022 (met prod. 1 t/m 19);
  • de conclusie van antwoord in het 843a incident van [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 5] en VLC van 7 september 2022 (met prod. 1 t/m 7);
  • de incidentele conclusie van antwoord van [gedaagde sub 7] (met prod. 1);
  • de conclusie van antwoord (hoofdzaak) van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] van 21 december 2022;
  • de conclusie van antwoord in de hoofdzaak van [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 5] en VLC van 21 december 2022;
  • de conclusie tot referte (in de hoofdzaak) van [gedaagde sub 7] van 21 december 2022;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling in het incident op 30 mei 2023 (en de in dat kader namens [eiseres] en namens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] overgelegde spreekaantekeningen).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil en de beoordeling in het incident

Een korte schets van de hoofdzaak:

2.1.
In de hoofdzaak speelt - samengevat - het volgende.
[eiseres] heeft op grond van een koopovereenkomst van 20 april 2016 (hierna: Koopovereenkomst I) een deel (20%) van de aandelen in [gedaagde sub 3] verkocht aan [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 3] houdt 100% van de aandelen in [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] . [eiseres] heeft de aandelen in [gedaagde sub 3] vervolgens op 12 juli 2016 aan [gedaagde sub 1] geleverd. In Koopovereenkomst I is een nabetalingsclausule opgenomen, kort gezegd inhoudende dat wanneer [gedaagde sub 1] de aandelen binnen vijf jaar na de datum van de levering doorverkoopt aan een derde, [eiseres] recht heeft op een nabetaling ter hoogte van een bepaald percentage van de doorverkoopprijs.
[gedaagde sub 1] heeft de aandelen in [gedaagde sub 3] medio 2021 (middels een aandelenfusie; door de daarbij betrokken partijen “
project Tesla” genoemd) overgedragen aan VLC. Tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] is vervolgens een geschil ontstaan over de vraag of [gedaagde sub 1] en VLC binnen de vijf-jaarstermijn uit de nabetalingsclausule overeenstemming hebben bereikt over deze aandelentransactie. Voor het geval die overeenstemming inderdaad uiterlijk op 12 juli 2021 is bereikt, stelt [eiseres] dat zij recht heeft op de nabetaling zoals vastgelegd in Koopovereenkomst I. Zij vordert daarom in de hoofdzaak veroordeling van [gedaagde sub 1] tot betaling van het bedrag van de nabetaling.
De vordering en de standpunten van partijen in deze incidentele procedure:
2.2.
Na een verkregen verlof van de voorzieningenrechter, heeft [eiseres] op 11 juli 2022 bewijsbeslag laten leggen onder [gedaagden] c.s. Op grond van het beslagverlof van de voorzieningenrechter was [eiseres] vervolgens gehouden om tijdig een (bodem-) procedure te starten om inzage in de beslagen stukken te kunnen verkrijgen.
2.3.
In dat kader vordert [eiseres] in dit incident dat haar toestemming wordt verleend tot het (primair) verkrijgen van een afschrift van de in beslag genomen en/of in bewaring gegeven bescheiden en (subsidiair) tot het verkrijgen van inzage in die bescheiden, een en ander onder de veroordeling van [gedaagden] c.s. tot het gehengen en gedogen hiervan.
2.4.
[eiseres] legt hieraan ten grondslag dat het voor haar nu niet duidelijk is wanneer exact sprake is geweest van een doorverkoop van de aandelen in [gedaagde sub 3] door [gedaagde sub 1] aan VLC als bedoeld in Koopovereenkomst I. Daarvoor is volgens [eiseres] doorslaggevend wanneer er sprake is van aanbod en aanvaarding ter zake de doorverkoop van die aandelen. Anders dan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] stellen, gaat het dus niet om het moment van de doorlevering van de aandelen. Er zijn meerdere omstandigheden die erop wijzen dat [gedaagde sub 1] en VLC vóór 12 juli 2021 (wils-) overeenstemming hebben bereikt, maar zeker weet [eiseres] het niet. [eiseres] verlangt daarom van [gedaagden] c.s. openheid van zaken over de datum waarop er wilsovereenstemming over de aandelentransactie is bereikt.
[eiseres] heeft de gevorderde bescheiden nodig om te kunnen vaststellen óf zij op grond van Koopovereenkomst I nog recht heeft op een (aanzienlijke) nabetaling. Zonder die bescheiden kan [eiseres] haar vordering ook niet feitelijk onderbouwen.
[gedaagde sub 7] is als vaste adviseur van [gedaagde sub 1] betrokken geweest bij de advisering rond de aandelenfusie. Hij heeft daarmee naar de verwachting van [eiseres] de beschikking over de voor de vordering van [eiseres] op [gedaagde sub 1] relevante bescheiden. [gedaagde sub 7] en ook VLC zijn weliswaar geen partij bij de rechtsbetrekking tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] , maar een vordering op grond van 843a Rv kan ook tegen een derde worden ingesteld.
[eiseres] heeft van de voorzieningenrechter toestemming gekregen om beslag te doen leggen op specifiek genoemde bescheiden. Met de verwijzing daarnaar heeft [eiseres] in dit incident voldoende gespecificeerd van welke bescheiden zij een afschrift wil. Een verdere specificatie kan niet van [eiseres] worden gevraagd. Zij weet immers niet wat zich exact rond 12 juli 2021 heeft afgespeeld.
De stukken die [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] en de [gedaagde sub 4] groep (zoals [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 5] en VLC ook hierna samen worden aangeduid) nu in het geding hebben gebracht, zijn onvoldoende voor [eiseres] om goed te kunnen beoordelen wanneer [gedaagde sub 1] en VLC precies overeenstemming hebben bereikt over de aandelen die [gedaagde sub 1] hield in [gedaagde sub 3] .
2.5.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] voeren, kort samengevat, het volgende verweer.
[eiseres] heeft geen belang bij de gevorderde inzage. [gedaagde sub 1] is namelijk geen nabetaling aan [eiseres] verschuldigd op grond van Koopovereenkomst I. Het bij [eiseres] levende vermoeden dat de bij de fusie betrokken partijen al vóór het verstrijken van de vijf-jaarstermijn uit Koopovereenkomst I overeenstemming hebben bereikt over die fusie - en daarmee over de (door-) verkoop van de aandelen - is onterecht. [gedaagde sub 1] en VLC hebben tot 6 september, maar in ieder geval tot en met 14 juli 2021 onderhandelingen gevoerd over de voorwaarden waaronder de boogde fusie zou plaatsvinden. Pas toen was er overeenstemming op hoofdlijnen over de inhoud van de fusie- en aandeelhoudersovereenkomsten. De zogenoemde “
signing and closing” heeft uiteindelijk pas op 10 september 2021 plaatsgevonden. Dat is het beslissende moment waarbij [eiseres] en [gedaagde sub 1] in de nabetalingsclausule hebben bedoeld aan te sluiten. Bovendien diende een derde betrokkene bij de fusie, De Goudse N.V., nog goedkeuring voor de fusie te verlenen. Die goedkeuring was een vereiste voor de totstandkoming van de fusie-overeenkomst en die werd vanuit het bestuur en de Raad van Commissarissen van De Goudse gegeven op respectievelijk 14 juli 2021 en 27 juli 2021. Dit alles is ruim ná het einde van de vijf-jaarstermijn, die volgens [gedaagden] c.s. op 11 juli 2021 eindigde.
Verder geldt dat de bescheiden waarin [eiseres] inzage wil hebben, zodanig ruim zijn geformuleerd, dat sprake is van een fishing expedition. [eiseres] heeft geen belang bij een zo ruime inzage. Ook gelet op het feit dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] al tal van producties hebben overgelegd, waaruit klip en klaar blijkt dat de vermoedens van [eiseres] onterecht zijn.
Bovendien zijn er gewichtige redenen die zich tegen inzage verzetten. De bescherming van bepaalde vertrouwelijke informatie is volgens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] nu niet gewaarborgd.
Bij toewijzing moet volgens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] de inzage in bepaalde opzichten worden beperkt en moet de veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
2.6.
Volgens de [gedaagde sub 4] groep is niet aan de vereisten van artikel 843a Rv voldaan. Ook de [gedaagde sub 4] groep wijst er daarbij op dat [eiseres] geen belang heeft bij haar vordering, dat de gevorderde bescheiden te onbepaald zijn (of zelfs niet bestaan) en dat [eiseres] het bestaan van een rechtsbetrekking met [gedaagde sub 1] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Ook zijn er volgens de [gedaagde sub 4] groep gewichtige redenen die zich tegen inzage verzetten. De in beslag genomen informatie bevat vertrouwelijke informatie en data met een privékarakter.
Daarbij komt de [gedaagde sub 4] groep in het hoofdgeschil tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] als derde is aan te merken. Bij een tegen een derde gerichte exhibitievordering moet terughoudendheid worden betracht. Van [eiseres] mag daarom worden verwacht dat zij in het kader van dit incident eerst haar wederpartij in het hoofgeschil ( [gedaagde sub 1] ) aanspreekt. Door ook [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] in deze incidentele procedure te betrekken, is een behoorlijke rechtsbedeling voor [eiseres] gewaarborgd ook zonder het verschaffen van inzage door de [gedaagde sub 4] groep.
Verder verzoekt ook de [gedaagde sub 4] groep de rechtbank om bij een toewijzend vonnis de inzage te beperkten (onder meer door een zorgvuldige dataselectie). De deurwaarder heeft om praktische redenen meer in beslag genomen dan was toegestaan volgens het verlof van de voorzieningenrechter. Er moet op zijn minst nog een selectie worden gemaakt conform het verlof.
Ten slotte verzoekt de [gedaagde sub 4] groep om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.7.
[gedaagde sub 7] voert het volgende verweer.
Allereerst maakt [gedaagde sub 7] de verweren van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] en van de [gedaagde sub 4] groep tot de zijne. In aanvulling daarop stelt [gedaagde sub 7] dat bij de bij hem in beslag genomen data veel privacygevoelige privédocumenten en correspondentie zit. [gedaagde sub 7] is werkzaam in de verzekeringsbranche. Voorkomen moet worden dat gegevens die niet op de hoofdzaak betrekking hebben, en die dus eigenlijk niet in beslag hadden mogen worden genomen, terechtkomen bij de gedaagden. Dit zou mogelijk tot een onherstelbare vertrouwensbreuk kunnen leiden tussen [gedaagde sub 7] en de desbetreffende relatie. Bij toewijzing moet de rechtbank daarom een aantal waarborgen inbouwen, ter bescherming van [gedaagde sub 7] gerechtvaardigde belangen.
Het toetsingskader:
2.8.
Voor toewijzing van een vordering op grond van artikel 843a Rv moet zijn voldaan aan een aantal cumulatieve voorwaarden. Degene die de vordering instelt (1) moet een rechtmatig belang hebben, (2) het moet gaan om bepaalde bescheiden (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is en (4) de wederpartij moet de bescheiden tot zijn beschikking of onder zijn berusting hebben. Lid 4 van artikel 834a Rv voegt daaraan toe dat de wederpartij niet gehouden is aan de vordering te voldoen, als daar gewichtige redenen voor zijn of als redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
De beoordeling van het geschil tussen [eiseres] enerzijds en [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] anderzijds:
2.9.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] een rechtmatig belang bij de gevorderde inzage van [gedaagde sub 1] en haar eigenaar/bestuurder [gedaagde sub 2] . [eiseres] heeft met [gedaagde sub 1] immers Koopovereenkomst I gesloten, waarin een nabetalingsclausule is opgenomen. Het recht van [eiseres] op de nabetaling is volgens die clausule afhankelijk van het moment waarop de aandelen door [gedaagde sub 1] worden doorverkocht aan een derde. De informatie daarover ligt volledig in het domein van [gedaagde sub 1] , die bij een doorverkoop van de aandelen een overeenkomst sluit met een derde. [eiseres] staat daar buiten en heeft daar dus geen direct zicht op. Hiermee is het belang van [eiseres] gegeven. De rechtsbetrekking waarop [eiseres] zich in dit incident beroept, vindt haar grondslag in Koopovereenkomst I.
2.10.
Ten aanzien van de voorwaarde dat de inzage moet zijn beperkt tot bepaalde bescheiden, overweegt de rechtbank als volgt.
In randnummer 62 van haar verzoekschrift bewijsbeslag, heeft [eiseres] aangegeven welke bescheiden zij bij [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] veilig wil laten stellen. Het gaat [eiseres] daarbij kort gezegd om de volgende vier categorieën bescheiden:
bescheiden met betrekking tot een eventuele overname van de aandelen van [gedaagde sub 1] in [gedaagde sub 3] , de aandelenfusie en/of project Tesla in de periode van 1 maart 2021 tot en met 31 juli 2021;
bescheiden die betrekking hebben op de aanmelding van [gedaagde sub 2] als nieuwe beleidsbepaler van VLC bij de AFM;
bescheiden die door [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] zijn gewisseld met [gedaagde sub 7] over een eventuele overname van de aandelen in de periode van 1 maart 2021 tot en met 31 juli 2021;
bescheiden die door [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] zijn gewisseld met de heer [A] , de fiscaal adviseur van [gedaagde sub 1] , over een eventuele overname van de aandelen in de periode van 1 maart 2021 tot en met 31 juli 2021.
In het beslagverlof heeft de voorzieningenrechter hierbij aangesloten, door te bepalen dat het bewijsbeslag uitsluitend betrekking heeft op de onder randnummer 62 van het verzoekschrift genoemde bescheiden. Vast staat echter dat de deurwaarder meer gegevens in beslag heeft genomen dan daar genoemd. De deurwaarder had in ieder geval ten tijde van de mondelinge behandeling van het incident om praktische redenen uit de grote hoeveelheid data die in beslag is genomen (nog) geen selectie gemaakt van de gegevens die onder de hiervoor genoemde vier punten vallen. Voor zover er meer gegevens in beslag zijn genomen dan waarvoor de voorzieningenrechter verlof heeft verleend, moet de gevorderde inzage in ieder geval worden afgewezen.
Aan de orde is dan de vraag in hoeverre het belang van [eiseres] zich uitstrekt tot alle categorieën bescheiden. Naar het oordeel van de rechtbank moet de inzage worden beperkt tot bescheiden die rechtstreeks zien op de aandelenfusie, die - zo neemt de rechtbank aan - als verkoop in de zin van de nabetalingsclausule in Koopovereenkomst I moet worden aangemerkt. Dit betekent dat de vordering van [eiseres] toewijsbaar is voor zover die ziet op de hiervoor genoemde categorie 1. [eiseres] heeft onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat zij ook een specifiek belang heeft bij inzage in de bescheiden uit de overige categorieën. Aan de categorieën 2, 3 en 4 komt overigens in wezen geen zelfstandige betekenis toe naast categorie 1.
2.11.
De rechtbank passeert het verweer van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] , dat zij al voldoende gegevens aan [eiseres] beschikbaar hebben gesteld. Gelet op de inhoud van de nabetalingsclausule in Koopovereenkomst I, waarin het ontstaan van een vordering van [eiseres] op [gedaagde sub 1] afhankelijk is van een overeenkomst die [gedaagde sub 1] met een voor [eiseres] onbekende derde sluit, ligt het op de weg van [gedaagde sub 1] om [eiseres] voldoende inzicht te verschaffen in de (aanloop naar) het sluiten van de fusieovereenkomst. Dit geldt temeer, nu de onderhandelingen die tot de fusieovereenkomst hebben geleid, hebben plaatsgevonden in een relatief kort tijdsbestek rond 11/12 juli 2021. Dus juist rond de datum die in de relatie tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] van essentieel belang is. Met wat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] tot nu toe aan informatie hebben overgelegd, hebben zij dat inzicht onvoldoende aan [eiseres] verstrekt. [eiseres] houdt daarom een belang bij toewijzing van haar vordering, daargelaten of [eiseres] daadwerkelijk aanspraak zal kunnen maken op de nabetaling.
2.12.
[eiseres] vordert afschrift van/inzage in bescheiden uit de periode van 1 maart 2021 tot en met 31 juli 2021. De rechtbank ziet aanleiding die periode te verkorten tot een periode die loopt van 1 juni 2021 tot en met 31 juli 2021 en zij overweegt daarbij als volgt.
In randnummer 36 van de dagvaarding somt [eiseres] een aantal feiten en omstandigheden op, die voor haar de aanleiding vormden voor het vermoeden dat zij mogelijk recht heeft op een nabetaling. Allereerst wijst [eiseres] erop dat al in februari 2021 door [gedaagde sub 2] werd aangegeven dat “
er gesprekken waren met VLC”. Vervolgens stelt [eiseres] dat op 8 april 2021 al “
concreet uitzicht op (wils-) overeenstemming” was tussen [gedaagde sub 1] en VLC. Ten derde stelt [eiseres] dat op 17 april 2021 “
de transactie al in een vergevorderd stadium” was. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze stellingen van [eiseres] zelf, dat ook zijzelf ervan uitgaat dat op de genoemde data nog geen overeenstemming tussen [gedaagde sub 1] en VLC is bereikt.
Als vierde omstandigheid noemt [eiseres] dat op 28 april 2021 duidelijk was wat de koopprijs voor de aandelen zou bedragen. Dit zou op volledige overeenstemming op die datum kunnen duiden, maar [eiseres] brengt vervolgens als omstandigheid naar voren dat op 31 mei 2021 VLC haar statuten wijzigt. [eiseres] neemt daarbij aan, dat “
de ophanden zijnde transactie met [gedaagde sub 1]” daarvoor de reden is. Ook [eiseres] gaat er dus kennelijk van uit, dat volledige overeenstemming tussen [gedaagde sub 1] en VLC op 31 mei 2021 nog niet is bereikt. De rechtbank is daarom van oordeel dat [eiseres] belang heeft bij de bescheiden vanaf 1 juni 2021. Als slotdatum is toewijsbaar de gevorderde datum van 31 juli 2021. Dit sluit aan bij het feit dat de Raad van Commissarissen van De Goudse op 27 juli 2021 haar goedkeuring heeft gegeven aan de fusie, wat volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een vereiste is voor de totstandkoming van die fusie.
2.13.
Terecht merken [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in hun verweer op dat er, bij toewijzing van de vordering, concrete maatregelen moeten worden getroffen om te voorkomen dat [eiseres] inzage krijgt in meer bescheiden dan waartoe zij op grond van dit vonnis recht heeft. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen daarom een concrete inzage-procedure voor (vgl. randnummer 153 van hun conclusie van antwoord in het incident). [eiseres] heeft hiertegen niet een voldoende gemotiveerd verweer gevoerd. Wel wil [eiseres] dat er een aantal extra zoektermen bij de dataselectie wordt gehanteerd (vgl. randnummer 16 van haar spreekaantekeningen). Daartegen hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich niet verzet.
De rechtbank ziet hierin aanleiding om voorgestelde inzage-procedure, met enkele aanvullingen, in het dictum op te nemen. In dat kader zullen naast de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voorgestelde zoektermen, ook die van [eiseres] worden meegenomen.
2.14.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verzoeken de rechtbank het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Gelet echter op het grote belang van [eiseres] bij de door haar gewenste inzage en de omstandigheid dat de belangen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voldoende zijn gewaarborgd doordat de door hen voorgestelde inzage-procedure wordt toegewezen, ziet de rechtbank onvoldoende grond om dit vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.15.
De tot [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gerichte vorderingen in dit incident worden grotendeels toegewezen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
De beoordeling in het geschil tussen [eiseres] enerzijds en de overige gedaagden anderzijds:
2.16.
Naar het oordeel van de rechtbank moeten de incidentele vorderingen voor zover die zijn gericht tot de overige gedaagden worden afgewezen. [eiseres] heeft bij toewijzing daarvan onvoldoende belang. De voor dit incident relevante rechtsbetrekking bestaat tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] en haar bestuurder [gedaagde sub 2] zijn daarom in eerste instantie de meest in aanmerking komende partijen om [eiseres] van de benodigde gegevens rond de fusie van [gedaagde sub 3] en VLC te voorzien. De rechtbank gaat ervan uit dat met de toewijzing van de vordering jegens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , de belangen van [eiseres] genoegzaam zijn gediend. Redenen om anders te oordelen heeft [eiseres] niet gegeven.
2.17.
De vorderingen van [eiseres] tegen de [gedaagde sub 4] groep en tegen [gedaagde sub 7] worden afgewezen. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident van die gedaagden worden veroordeeld.
Het verdere verloop van de hoofdzaak:
2.18.
[eiseres] stelt dat zij de in het incident gevorderde inzage nodig heeft om te beoordeling óf zij een vordering heeft op [gedaagde sub 1] en zo ja, om die vordering te kunnen onderbouwen. Voordat die inzage heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank het daarom niet zinvol om een mondelinge behandeling te houden in de hoofdzaak. De hoofdzaak zal daarom naar de parkeerrol worden verwezen. De meest gerede partij kan de zaak op een eerdere rol laten plaatsen.
2.19.
Iedere verdere beslissing in de hoofdzaak wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank,
in de incidentele procedure tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] :
3.1.
bepaalt dat [eiseres] recht heeft op afschriften van in beslag genomen en/of in bewaring gegeven bescheiden, maar alleen voor zover:
  • de bescheiden zijn aangetroffen bij [gedaagde sub 2] of bij [gedaagde sub 1] ;
  • het betreft de correspondentie, concepten, stukken, informatie en informatie op de mobiele telefoon, zowel fysiek als digitaal, die door [gedaagde sub 1] en/of de heer [gedaagde sub 2] zijn/is gewisseld met betrekking tot een eventuele overname van de aandelen van [gedaagde sub 1] in [gedaagde sub 3] , de Aandelenfusie en/of project Tesla in de periode van 1 juni 2021 tot en met 31 juli 2021;
  • de navolgende werkwijze wordt gevolgd,
3.2.
bepaalt dat het onder 3.1 bedoelde afschrift van stukken zal worden verkregen op de volgende wijze:
3.2.1.
de deurwaarder maakt - met assistentie van de IT-deskundige van DigiJuris B.V. - een selectie op basis van (één of meerdere van) de volgende zoekwoorden:
'Project Tesla', 'wilsovereenstemming', 'kwartaalbijeenkomst', 'HC Tilburg', 'persbericht', 'AFM', 'Inschrijving bestuurder', 'SER', 'waarderingsrapportage', 'statutenwijziging', 'personeelsvertegenwoordiging', ‘Tesla’, ‘fusieovereenkomst’, ‘fusie’, ‘fuseren’, ‘term sheet’, ‘termsheet’, ‘overeenstemming’, ‘koop’, ‘koopovereenkomst’, ‘overname’, ‘samen werking’, ‘samenwerken’, ‘ [zoekwoord A] ’, ‘ [zoekwoord B] ’, ‘Vennootschap’, ‘Aandelen’, ‘ [gedaagde sub 3] ’, ‘ [zoekwoord C] ’,
3.2.2.
binnen de overgebleven selectie verwijdert de deurwaarder vervolgens alle gegevens met een privékarakter, zoals e-mails van echt- en/of huisgenoten,
3.2.3.
een overzicht van de bescheiden die deel uitmaken van de alsdan overgebleven selectie, wordt aan de advocaten van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] verstrekt,
3.2.4.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben na toezending van het hiervoor onder 3.2.3 bedoelde overzicht vervolgens 7 dagen de tijd om de deurwaarder schriftelijk en onderbouwd te informeren welke bescheiden volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet onder de selectie zouden (mogen) vallen gelet op de door de rechtbank in dit vonnis vastgestelde kaders,
3.2.5.
indien de deurwaarder bereid is om de bescheiden waartegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bezwaar maken uit de selectie te verwijderen, dan zal de deurwaarder hen hierover schriftelijk informeren, en zal de deurwaarder vervolgens aan [eiseres] afschriften verstrekken van de bescheiden uit de uiteindelijke selectie,
3.2.6.
indien de deurwaarder echter niet bereid is om de bescheiden waartegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bezwaar maken uit de selectie te verwijderen, dan zal de deurwaarder:
1. aan [eiseres] afschriften mogen verstrekken dan wel inzage mogen verschaffen van de bescheiden uit de selectie waartegen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] geen bezwaar hebben gemaakt en
2. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] er schriftelijk over informeren dat hij niet bereid is bescheiden waartegen de bezwaren bestaan uit de selectie te verwijderen, waarna [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een termijn van 14 dagen krijgen om een executiegeschil te starten, teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de precieze reikwijdte van dit vonnis in incident,
3.2.7.
voor het geval [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] het in 3.2.6 genoemde executiegeschil starten, zal de deurwaarder vervolgens aan [eiseres] afschriften mogen verstrekken dan wel inzage mogen verschaffen in overeenstemming met het oordeel van de voorzieningenrechter in dat executiegeschil,
3.2.8.
voor het geval [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet binnen de in 3.2.6 genoemde termijn van 14 dagen een executiegeschil starten, zal de deurwaarder aan [eiseres] ook afschriften mogen verstrekken dan wel inzage mogen verschaffen van de bescheiden waartegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bezwaar hebben gemaakt,
3.3.
bepaalt dat de kosten in verband met de verkrijging van de afschriften van de bescheiden volledig voor rekening van [eiseres] komen,
3.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.196,00,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gevorderde af,
in de incidentele procedure tegen de overige gedaagden:
3.7.
wijst de vorderingen af,
3.8.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 5] en VLC gezamenlijk tot op heden begroot op € 1.196,00 en aan de zijde van [gedaagde sub 7] tot op heden begroot op € 1.196,00,
3.9.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak:
3.10.
verwijst de zaak naar de
parkeerrol van 3 april 2024;
3.11.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2023.