ECLI:NL:RBOBR:2023:3783

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
C/01/39825 / JE RK 23-628
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing perspectiefbesluit in het kader van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarige X

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 17 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Gecertificeerde Instelling (GI) en de ouders van de minderjarige X over de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De GI had verzocht om te verklaren dat het niet meer in het belang van de minderjarige X is om bij de ouders te wonen, en om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een geschil bestaat over het opvoedperspectief van de minderjarige, wat onder de geschillenregeling van artikel 1:262b BW valt. De rechtbank oordeelt dat de GI ontvankelijk is in haar verzoek en dat het in het belang van de minderjarige is om niet terug te keren naar de ouders. De rechtbank heeft overwogen dat de ouders in het verleden onvoldoende in staat zijn geweest om de nodige hulp te aanvaarden en dat de ontwikkeling van de minderjarige in gevaar komt als hij bij de ouders zou opgroeien. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van een jaar, tot 20 juli 2024, en heeft bepaald dat de minderjarige niet meer bij de ouders zal opgroeien. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummers: C/01/392825 / JE RK 23-628 en C/01/392783 / JE RK 23-625
Datum uitspraak: 17 juli 2023
Beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank op basis van de geschillenregeling en over een verlenging van de ondertoezichtstelling en een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
betreffende
[naam minderjarige X], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige X] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[naam vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M.W.F. van Wijk.
In het kader van zijn wettelijke taak is in de procedure betrokken:
de
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, locatie ‘s-Hertogenbosch,
hierna te noemen: de raad.

1.Het procesverloop

1.1.
In de zaak met zaaknummer 392825 / JE RK 23-628 heeft de rechtbank kennis genomen van:
  • het verzoek met bijlagen van de GI van 4 mei 2023, ontvangen bij de griffie op 4 mei 2023;
  • een bericht van de GI van 12 juni 2023 met daarbij een brief van de raad van 7 juni 2023 “Toetsing verlengen ondertoezichtstelling en machtiging uit huis plaatsing na twee jaar”.
1.2.
In de zaak met zaaknummer 392783 / JE RK 23-625 heeft de rechtbank kennisgenomen van het verzoek met bijlagen van de GI van 24 april 2023.
1.3.
Op 6 juli 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaken samen behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren, gevoegd met de verzoeken van de GI met betrekking tot de hierna te noemen minderjarige [minderjarige Z] , bekend onder de zaaknummers 392820 / JE RK 23-626 en 392822 / JE RK 23-627.
Verschenen zijn:
- mr. Van Wijk namens de vader;
- de heer [naam] (gezinsvoogdijwerker) en mevrouw [naam] namens de GI;
- mevrouw [naam] namens de raad.
Hoewel behoorlijk opgeroepen, zijn de moeder en de vader niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn met elkaar gehuwd. [minderjarige X] is uit dat huwelijk geboren. Het gezag over [minderjarige X] berust bij de ouders.
2.2.
[minderjarige X] heeft een oudere halfzus, [minderjarige Z] , dochter van de moeder uit een eerdere relatie. De vader heeft twee kinderen uit een eerdere relatie, [naam] en [naam] . Zij wonen bij de oma vaderszijde.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 6 augustus 2020 is [minderjarige X] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar. Die maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 15 juli 2022 tot 20 juli 2023.
2.4.
Bij beschikking van 8 december 2020 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige X] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van vier weken. Bij beschikking van 21 december 2020 heeft de kinderrechter vervolgens een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige X] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot 6 augustus 2021. Die machtiging is bij beschikking van 20 juli 2021 verlengd tot 19 augustus 2021. Bij diezelfde beschikking is met ingang van 19 augustus 2021 machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige X] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot 20 juli 2022. Die machtiging is daarna verlengd tot 20 juli 2023.
2.5.
[minderjarige X] verblijft in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (gezinshuis). In het huidige gezinshuis woont [minderjarige X] sinds [maand] 2022.
2.6.
[minderjarige X] heeft eenmaal per twee tot drie weken gedurende anderhalf uur begeleid contact met de ouders. Die contacten vinden plaats bij [naam organisatie] (hierna: [organisatie] ). [minderjarige X] ziet [minderjarige Z] ongeveer eenmaal per maand.
2.7.
[organisatie] heeft op verzoek van de GI onderzoek gedaan naar het perspectief van [minderjarige X] . Dat onderzoek heeft geleid tot het “Adviesverslag Perspectief Onderzoekende Gezinsbegeleiding” (hierna: rapport perspectiefonderzoek) dat de GI bij haar verzoeken heeft overgelegd.

3.De verzoeken

3.1.
In de zaak met zaaknummer 392825 / JE RK 23-628 verzoekt de GI, uitvoerbaar bij voorraad, op grond van artikel 1:262b BW:
  • te verklaren dat de GI op goede gronden is gekomen tot het besluit om [minderjarige X] niet meer bij de ouders terug te plaatsen, en
  • te bepalen dat de doelen van de ondertoezichtstelling vanaf heden niet meer gericht zullen zijn op het toewerken naar een thuisplaatsing;
  • dan wel een beslissing te nemen die de rechtbank in het belang van [minderjarige X] wenselijk voorkomt.
3.2.
In de zaak met zaaknummer 392783 / JE RK 23-625 verzoekt de GI, uitvoerbaar bij voorraad:
  • de ondertoezichtstelling van [minderjarige X] te verlengen door de duur van een jaar;
  • de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige X] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van een jaar.
3.3.
De gronden voor de verzoeken blijken uit de verzoekschriften en moeten als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.

4.Standpunten

4.1.
De ouders verzetten zich niet tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling. Zij zijn het echter niet eens met een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en met de conclusie van de GI dat [minderjarige X] niet meer thuis kan wonen. De perspectiefbeslissing is volgens hen niet op goede gronden genomen.
4.2.
Op wat mr. Van Wijk hierover namens de vader nog heeft gezegd tijdens de mondelinge behandeling en op het standpunt van de GI en de raad zal onder de beoordeling worden ingegaan.

5.De beoordeling

Geschillenregeling (1:262b BW)
5.1.
Aan de rechtbank kan een beslissing worden gevraagd als de GI en een ouder van mening verschillen over de manier waarop de ondertoezichtstelling wordt uitgevoerd. De rechtbank neemt dan een beslissing in het belang van het kind (artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek).
5.2.
De GI heeft de ouders bij brief van 13 april 2023 medegedeeld dat zij heeft besloten het advies van [organisatie] om [minderjarige X] niet meer bij de ouders te laten opgroeien over te nemen.
5.3.
De ouders zijn het met deze beslissing van de GI niet eens. Zij zijn van mening dat zij goede opvoeders zijn en dat zij onvoldoende de juiste hulp hebben gekregen. De ouders zijn van mening dat [minderjarige X] thuis moet komen wonen.
Ontvankelijkheid
5.4.
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de GI een geschil over het opvoedperspectief van [minderjarige X] kan voorleggen aan de rechtbank op grond van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtbank is van oordeel dat dit kan.
5.5.
De geschillenregeling van artikel 1:262b BW biedt de GI de mogelijkheid om geschillen die zij heeft met de ouder(s) over de uitvoering van de ondertoezichtstelling en die niet op enige andere manier door de rechtbank kunnen worden getoetst aan de rechtbank voor te leggen. Een visieverschil tussen de GI en een ouder over het perspectief van de kinderen is naar het oordeel van de rechtbank zo’n geschil. De rechtbank vindt het ook belangrijk dat een perspectiefstandpunt van de GI tijdig door de rechtbank kan worden getoetst. Een perspectiefstandpunt wordt namelijk vaak gevolgd door andere ingrijpende handelingen van de GI, zoals een mededeling aan de kinderen dat zij niet meer bij hun ouders mogen wonen, een inperking van de contactregeling tussen de ouders en de kinderen en een inperking van de hulpverlening die aan de ouders wordt geboden. Als een perspectiefstandpunt van de GI pas in het kader van een verzoek tot gezagsbeëindiging aan de rechtbank wordt voorgelegd, is vaak al veel tijd verstreken met alle gevolgen van dien. De rechtbank acht het daarom van belang dat de GI en de ouders de mogelijkheid hebben om het standpunt van de GI over het perspectief van de kinderen tijdig aan de rechtbank voor te leggen via de geschillenregeling van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek. De GI is daarom ontvankelijk in haar verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
5.6.
De rechtbank volgt het standpunt van de GI dat het in het belang is van [minderjarige X] om niet terug te keren naar de ouders en op te groeien in het gezinshuis. De rechtbank legt dat oordeel hierna uit.
5.7.
[minderjarige X] heeft in zijn leven al veel meegemaakt. Hij is bij de ouders opgegroeid in een onveilige gezinssituatie waar hij regelmatig getuige is geweest van huiselijk geweld en waar hij weinig structuur en grenzen heeft gekend. [minderjarige X] heeft verschillende verblijfplaatsen gehad, zowel in de periode dat de ouders uit elkaar waren als sinds de uithuisplaatsing vanaf december 2020.
5.8.
[minderjarige X] wordt omschreven als een ernstig beschadigd jongetje met een algehele ontwikkelingsachterstand, er zijn zorgen over zijn hechtings- en gewetensontwikkeling en zelfbepalend gedrag. [minderjarige X] heeft opvoeders nodig met specifieke pedagogische kwaliteiten. Dit was al zichtbaar in het crisispleeggezin van waaruit hij is overgeplaatst naar een gezinshuis met meer specialistische ondersteuning. In het huidige gezinshuis krijgt hij die verzorging en opvoeding. Toch is duidelijk dat zo spoedig mogelijk onderzoek moet worden gedaan naar wat [minderjarige X] nodig heeft om zich goed te kunnen ontwikkelen. Dat onderzoek bevindt zich in de voorfase en wordt uitgevoerd door een gedragsdeskundige en regiebehandelaar vanuit het gezinshuis. Voor dit onderzoek en de daarop volgende behandeling van [minderjarige X] is het belangrijk dat hij in een stabiele opvoedsituatie verblijft en dat er duidelijkheid is over waar hij kan opgroeien.
5.9.
Uit het onderzoek van [organisatie] blijkt dat de ouders veel houden van [minderjarige X] . De ouders wonen in een geschikte woning in een kindvriendelijke buurt en hebben, inmiddels, financiële mogelijkheden. Namens de vader is tijdens de mondelinge behandeling ook naar voren gebracht dat de thuissituatie bij de ouders is veranderd en dat er meer stabiliteit is; de relatie van de ouders is nu stabiel en er is geen sprake meer van alcoholmisbruik. De belangrijkste contra-indicatie voor thuisplaatsing van [minderjarige X] die [organisatie] echter ziet en die de rechtbank onderschrijft, is dat de ouders moeite hebben om aan te sluiten bij [minderjarige X] en in te zien wat het voor [minderjarige X] heeft betekend om in de thuissituatie bij de ouders geregeld geconfronteerd te zijn geweest met huiselijk geweld en wat dit ook nu nog voor gevolgen heeft voor [minderjarige X] . De afgelopen jaren is er veel hulp ingezet om tot positieve verandering te komen, maar die hulp heeft onvoldoende resultaat gehad. De ouders stellen dat zij niet de juiste hulp hebben gehad, maar de rechtbank kan hen daarin niet volgen. De ouders hebben meerdere hulptrajecten gevolgd, maar het is hen niet gelukt om een langdurige samenwerkingsrelatie aan te gaan met de verschillende betrokken hulpverleners. Mede hierdoor zijn de doelen van die hulp niet behaald, zijn trajecten voortijdig gestopt en zijn er hulpinstanties die niet opnieuw een hulptraject willen aangaan met de ouders (zoals [naam traject] ).
5.10.
De ouders hebben zelf verder verklaard dat zij van mening zijn dat zij goede opvoeders zijn en dat zij geen hulp nodig hebben bij de verbetering van hun opvoedvaardigheden. De conclusie van [organisatie] is echter juist dat (vrijwel) iedere ouder hulp nodig zal hebben bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige X] vanwege de bijzondere opvoedvraag die [minderjarige X] heeft en de vaardigheden die dit van zijn opvoeders vraagt. Met een thuisplaatsing zou volgens [organisatie] een intensieve samenwerking tussen de ouders en hulpverleners nodig zijn. De rechtbank deelt de verwachting van [organisatie] dat dit de ouders niet zal lukken, omdat de ouders de overtuiging hebben dat zij geen hulp nodig hebben en gelet op de voorgeschiedenis waarin is gebleken dat ouders niet in staat zijn langdurig hulpverlening te aanvaarden.
5.11.
In dat verband houdt de rechtbank er ook rekening mee dat de vader meerdere malen forse verbale bedreigingen heeft geuit jegens de GI, de gezinshuisouders en de omgangsbegeleider. Er heeft in [maand] 2022 een [gesprek] plaatsgevonden en in de beschikking van 15 juli 2022 heeft de kinderrechter nog overwogen dat zij van de vader verwacht dat hij niet verbaal agressief en bedreigend is richting de betrokken hulpverlening.
Het is de vader het afgelopen jaar niet gelukt zich van die bedreigingen te onthouden, zoals blijkt uit de voorbeelden die de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft gegeven van dreigende uitlatingen van de vader aan het adres van de gezinsvoogdijwerker, die namens de vader niet zijn bestreden. Sterker nog, de vader heeft de gezinsvoogdijwerker in [maand] 2023 een vuistslag tegen de kaak gegeven tijdens een gesprek dat de gezinsvoogdijwerker met de ouders voerde bij de ouders thuis. Ook heeft de vader de avond vóór de mondelinge behandeling tijdens een belcontact met [minderjarige X] tegen [minderjarige X] gezegd: “Je woont bij een hele nare mevrouw”, of woorden van gelijke strekking. Toen de gezinshuisouder het gesprek vervolgens wilde beëindigen, heeft de vader opnieuw dreigende uitlatingen gedaan, althans de gezinshuisouder in elk geval onheus bejegend in het bijzijn van [minderjarige X] . De moeder gaat niet in tegen dit handelen van de vader.
Met zijn handelen bevestigt de vader de zorgen over zijn opvoedvaardigheden, het gebrek aan vermogen om te reflecteren op eigen gedrag en het gebrek aan inzicht in wat [minderjarige X] nodig heeft. Met zijn belastende uitspraak jegens [minderjarige X] , zet hij ook de plaatsing van [minderjarige X] in het gezinshuis onder druk. Dit terwijl namens de vader tijdens de mondelinge behandeling is gezegd dat de vader uitbreiding wenst van het contact met [minderjarige X] , ook onbegeleid bij de ouders thuis. De vader moet er echter rekening mee houden dat een uitbreiding van contact niet mogelijk zal zijn als hij zijn eigen gedrag niet verandert, omdat die uitbreiding dan schadelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige X] .
5.12.
Omdat de termijn dat [minderjarige X] onzekerheid kan verdragen over zijn toekomstperspectief, de aanvaardbare termijn, is verstreken en de ouders onvoldoende mogelijkheden hebben om [minderjarige X] weer zelf te verzorgen en op te voeden, zal de rechtbank hierna bepalen dat [minderjarige X] niet meer bij de ouders zal opgroeien. Het meerdere wat de GI verzoekt in de beslissing te bepalen, zal de rechtbank afwijzen, omdat dit reeds volgt uit de bepaling dat [minderjarige X] niet meer bij de ouders zal opgroeien.
Verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing
5.13.
De rechtbank is, mede gelet op wat hiervoor is overwogen, van oordeel dat is voldaan aan de eisen die de wet stelt aan een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige X] voor de door de GI verzochte periode van een jaar.
5.14.
De ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige X] zijn nog onverminderd aanwezig en, zoals hiervoor is overwogen, de ouders zijn op dit moment niet in staat om onder eigen verantwoordelijkheid die bedreigingen weg te nemen door te voldoen aan de opvoedbehoeften van [minderjarige X] en de daarvoor nodige hulp duurzaam te aanvaarden. De betrokkenheid van de GI binnen het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling blijft dus nodig om het perspectief van [minderjarige X] in het gezinshuis verder vorm te kunnen geven. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige X] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder blijft nodig in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige X] , nu de rechtbank van oordeel is dat zijn perspectief niet meer bij de ouders ligt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
bepaalt dat [minderjarige X] niet meer bij de ouders zal opgroeien;
6.2.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige X] met ingang van 20 juli 2023 voor de duur van een jaar, dus tot 20 juli 2024;
6.3.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige X] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 20 juli 2023 tot 20 juli 2024;
6.4.
verklaart deze beslissing, tot zover, uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.P.A. Wensink-Vergunst (voorzitter), mr. E.M.J. Raeijmaekers en J.Y. van de Kraats, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.
Conc: MKa
Tegen deze beschikking kan -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden