ECLI:NL:RBOBR:2023:3760

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
WR 23/014
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan concrete feiten van vooringenomenheid

Op 18 juli 2023 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een wrakingsverzoek afgewezen. Verzoekers, die betrokken zijn bij een procedure met zaaknummer C/01/392171/EX RK 23/57, stelden dat de rechter, mr. I.L.P. Crombeen, vooringenomen was in zijn oordeel over een verzetschrift met betrekking tot de verhoging van griffierechten. In hun verzoek gaven zij aan dat de rechter niet voldoende gelegenheid had gegeven voor hoor en wederhoor en dat de geheimhouding van de naam van de rechter ook een indicatie van vooringenomenheid was. De rechter reageerde op het verzoek en stelde dat haar betrokkenheid beperkt was tot het geven van advies aan de griffier over de procesrechtelijke route en dat zij geen inhoudelijke kennis had van de zaak. De wrakingskamer oordeelde dat er geen concrete feiten of omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Aangezien het wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk was, werd het verzoek afgewezen zonder verdere behandeling ter zitting. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK Oost-Brabant

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 23/014

Beslissing van 18 juli 2023

van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek op grond van artikel 36 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv)

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,

en

[verzoekster] B.V.,

gevestigd te [plaats] ,
hierna te noemen: verzoekers,
strekkende tot de wraking van

mr. I.L.P. Crombeen

rechter in deze rechtbank
hierna te noemen: de rechter.

De procedure

1.1
Verzoekers zijn partij in de zaak met zaaknummer C/01/392171/EX RK 23/57.
1.2
In deze zaak gaat het om een door verzoekers ingediend verzetschrift in verband met de beslissing tot verhoging van de griffierechten.

Het wrakingsverzoek en de reactie van de rechter daarop

2.1
Verzoekers schrijven in hun wrakingsverzoek dat de rechter in het kader van adequaat hoor en wederhoor niet zonder meer een oordeel mag vormen om toepassing te geven aan de sanctie uit artikel 29 Wgbz. De rechter had partijen eerst de gelegenheid moeten geven zich hierover uit te laten. Dat de rechter zich niet heeft herpakt nadat verzoekers hierom hadden gevraagd, toont aan dat de rechter vooringenomen is. Ook uit het feit dat de griffier de naam van de rechter niet kenbaar mag maken, blijkt van vooringenomenheid. Mocht de rechtbank Oost-Brabant zich op het standpunt stellen dat de verschillende e-mailberichten van de griffier afkomstig zijn, vinden verzoekers dat de handelswijze van de griffier voor rekening en risico van de rechter moeten komen.
2.2
In haar reactie van 11 juli 2023 op het wrakingsverzoek geeft de rechter aan dat de betreffende griffier haar, in haar hoedanigheid van voorzitter van de civiele rekestenkamer en als zodanig eerste aanspreekpunt, het probleem heeft voorgelegd dat er een verzetschrift was ontvangen, maar dat het griffierecht nog niet was betaald. De griffier heeft dus om advies gevraagd. De betrokkenheid van de rechter heeft zich beperkt tot het advies over de door de griffier te volgen procesrechtsrechtelijke route. Zij kent de inhoudelijke gronden van het verzet enkel voor zover deze zijn opgenomen in het wrakingsverzoek. Ook bij eerdere procedures bij de voorzieningenrechter waarbij verzoekers betrokken zijn geweest, heeft de rechter geen enkele bemoeienis gehad. Volgens de rechter hebben zich dan ook geen omstandigheden voorgedaan die een aanwijzing zouden opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid van haarzelf richting verzoekers.

De beoordeling

3.1
Artikel 36 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen, op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Hieruit volgt dat een wrakingsverzoek alleen kan worden ingediend tegen een individuele rechter die de (hoofd)zaak behandelt. De hoofdzaak wordt in dit geval behandeld door de rechter.
3.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid is bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang.
3.3
De wrakingskamer kan het wrakingsverzoek zonder behandeling ter zitting aanstonds ongegrond verklaren indien het wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk is (artikel 5, tweede lid, aanhef en onder e, van het wrakingsprotocol van de rechtbank Oost-Brabant). De wrakingskamer oordeelt dat die situatie zich hier voordoet en overweegt daarbij het volgende.
3.4
De rechter heeft de betreffende griffer geadviseerd over de te volgen procesrechtsrechtelijke route en aldus bemoeienis gehad met de hoofdzaak. Naar het oordeel van de wrakingskamer zijn bij het wrakingsverzoek echter geen concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit de wrakingskamer de vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden.
3.5
Gelet op voorgaande overwegingen is de wrakingskamer van oordeel dat er geen grond is voor wraking. Bij het wrakingsverzoek zijn geen concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit de wrakingskamer de vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden. Het wrakingsverzoek wordt daarom afgewezen.
3.6
Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.

De beslissing

De rechtbank:
- Wijst het verzoek tot wraking van de rechter af.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.O.Y. Elagab, voorzitter, mr. F.E. Roll en
mr. N. Flikkenschild, leden, in tegenwoordigheid van, mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier, en in openbaar uitgesproken op 18 juli 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (artikel 39, vijfde lid, Rv).