ECLI:NL:RBOBR:2023:3724

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
22/826
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de toelaatbaarheid van schriftelijke reacties in bestuursrechtelijke procedures

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 21 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen de WOZ-waarde van zijn woning beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 429.000, terwijl eiser een waarde van € 381.000 bepleit. De rechtbank behandelt de schriftelijke reactie van de heffingsambtenaar, die 17 dagen voor de zitting werd ingediend, en oordeelt dat deze toelaatbaar is, omdat de rechtbank niet om een verweerschrift had verzocht. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd voor de vastgestelde waarde en dat de door eiser ingebrachte argumenten niet opwegen tegen de onderbouwing van de heffingsambtenaar. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, maar kent eiser wel een immateriële schadevergoeding toe van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast worden de proceskosten van eiser vergoed tot een bedrag van € 418,50.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/826

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten, de heffingsambtenaar
(gemachtigde: mr. J.V. Andries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de WOZ-waarde [1] van de woning aan de [adres] .
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde met de beschikking van 28 februari 2021 vastgesteld op € 429.000. De waarde is vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2020 en deze geldt voor het kalenderjaar 2021. De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum. Hierbij is ook de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) voor het kalenderjaar 2021 bekend gemaakt.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 15 februari 2022 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de waarde van de woning gehandhaafd.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op 9 juni 2023 schriftelijk op het beroep gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de heer [naam] , kantoorgenoot van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.

Feiten

2. Eiser is eigenaar van de onroerende zaak, een hoekwoning uit 2012. De woning, gelegen in Nuenen, bestaat uit een hoofdbouw met een inhoud van 489 m³, een dakkapel, een vrijstaande berging en twee parkeerplaatsen. De grond bij de woning heeft een oppervlakte van 177 m².

Beoordeling door de rechtbank

3. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2020. Eiser bepleit een waarde van € 381.000 en hij onderbouwt dat met een taxatierapport. De heffingsambtenaar verwijst ter onderbouwing van de vastgestelde waarde (€ 429.000) naar de getaxeerde waarde (€ 429.000), die is opgenomen in het taxatierapport dat op 21 juni 2022 is opgesteld door taxateur P.J.G. Jansen.
3.1.
Op de heffingsambtenaar rust de last te bewijzen dat de door hem in beroep verdedigde waarde niet te hoog is (bewijslast). De beantwoording van de vraag of de heffingsambtenaar aan deze bewijslast heeft voldaan, hangt mede af van wat door eiser is aangevoerd.
3.2.
Het beroep van eiser is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De schriftelijke reactie van de heffingsambtenaar op het beroepschrift
4 . Eiser stelt zich op het standpunt dat de schriftelijke reactie met bijlagen van 9 juni 2023 buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat deze reactie te laat is ingediend. De heffingsambtenaar handelt daarmee in strijd met de goede procesorde. Eiser beroept zich onder andere op artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 1 juni 2022 [2] .
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat in deze zaak geen sprake is van een verplichting van de heffingsambtenaar om een verweerschrift in te dienen. In artikel 8:42, eerste lid, van de Awb staat immers dat het bestuursorgaan een verweerschrift kan indienen. Het is dus in beginsel aan de heffingsambtenaar of hij van die mogelijkheid gebruik maakt. Dat is alleen anders als de rechtbank om een verweerschrift heeft verzocht. In dat geval is de heffingsambtenaar verplicht binnen vier weken een verweerschrift in te dienen. In de brief van 9 mei 2022 heeft de rechtbank de heffingsambtenaar weliswaar gevraagd om aan de rechtbank te laten weten of hij een verweerschrift en een taxatierapport wil indienen, maar de rechtbank heeft niet verzocht een verweerschrift in te dienen in de zin van artikel 8:42, eerste lid, tweede zin, van de Awb. Een verplichting is dus niet ontstaan.
4.2.
Verder wijst de rechtbank erop dat het gerechtshof in de uitspraak waar eiser zich op beroept, heeft overwogen dat nieuwe stukken die na afronding van het vooronderzoek en uiterlijk op de elfde dag vóór de zitting worden ontvangen, worden aangemerkt als nader stuk en niet als verweerschrift. Met de brief van 2 juni 2023 zijn partijen uitgenodigd voor de zitting van 26 juni 2023. Daarmee is voor partijen kenbaar gemaakt dat het vooronderzoek is afgerond. De schriftelijke reactie van de heffingsambtenaar is daarna ontvangen. Dat betekent dat de rechtbank die schriftelijke reactie geen verweerschrift noemt maar een nader stuk. De rechtbank deelt het standpunt van eiser, dat die schriftelijke reactie niet als een nader stuk in de zin van artikel 8:58 van de Awb kan worden beschouwd, dus niet. Niets staat er namelijk aan in de weg dat een partij zich in een nader stuk uitlaat over de standpunten van de andere partij, zodat die andere partij en de rechtbank zich daarop kunnen voorbereiden voor de zitting. De heffingsambtenaar kan er dus voor kiezen om zich pas in een nader stuk uit te laten over de beroepsgronden van eiser. Daarnaast wordt in de schriftelijke reactie verwezen naar de taxatiematrix. Daarvoor geldt eveneens dat dit als nader stuk kan worden beschouwd.
4.3.
De rechtbank is het wel met eiser eens dat het in strijd met de goede procesorde kan zijn als de schriftelijke reactie van de heffingsambtenaar op de beroepsgronden kort voor de zitting wordt ingediend. De rechtbank vindt het ook ongewenst dat dit gebeurt. Niet voor niets heeft de rechtbank de heffingsambtenaar er op 9 mei 2022 op gewezen dat zij graag beschikt over een compleet dossier, zodat de behandeling van de beroepszaak later in de procedure niet wordt vertraagd. Juist om die reden informeert de rechtbank of de heffingsambtenaar van plan is een verweerschrift en taxatierapport in te dienen. De rechtbank beoordeelt daarom of de heffingsambtenaar in dit geval heeft gehandeld in strijd met de goede procesorde door de schriftelijke reactie en het verweerschrift op 9 juni 2023 (17 dagen vóór de zitting) in te dienen. De rechtbank merkt daarbij allereerst op dat de tiendagentermijn die in artikel 8:58 van de Awb wordt genoemd geen harde grens is. Stukken die buiten die termijn zijn ingediend, worden niet per definitie toegelaten. Ook bij die stukken gebruikt de rechtbank het criterium van de goede procesorde voor de beoordeling of het stuk daadwerkelijk wordt toegelaten. Artikel 8:58 van de Awb vloeit namelijk zelf ook voort uit de eisen van een goede procesorde en uit het beginsel van hoor en wederhoor. De bepaling heeft onder meer het doel om de andere partij te beschermen tegen laat aan het dossier toegevoegde stukken waarop die partij niet is voorbereid en waarop hij niet adequaat kan reageren.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de schriftelijke reactie met bijlagen toelaatbaar is en dat de goede procesorde zich daartegen niet verzet. Eiser is door de late indiening namelijk niet in zijn procesbelang geschaad. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiser immers uitgebreid en adequaat gereageerd op de schriftelijk reactie en de taxatiematrix en daarover het debat gevoerd. De rechtbank laat deze stukken daarom niet buiten beschouwing.
De indexering in bezwaar
5. Eiser voert aan dat in bezwaar is verzocht de indexering van de transportprijzen van de referentiewoningen naar de waarde op de peildatum inzichtelijk en controleerbaar te maken. De heffingsambtenaar heeft dat volgens eiser echter niet gedaan.
5.1.
De heffingsambtenaar stelt dat er in de bezwaarfase op verzoek van eiser de nodige stukken zijn toegezonden, waaronder een taxatieverslag. Verder stelt de heffingsambtenaar dat tijdens de hoorzitting aan de taxateur van eiser inzage is verleend in het waarderingssysteem van de gemeente. Alle vragen van de taxateur zijn beantwoord en door eiser zijn vervolgens geen vragen gesteld over de indexering van de verkoopcijfers van de referentiewoningen. De heffingsambtenaar mocht er dus vanuit gaan dat eiser geen behoefte meer had aan informatie over de indexering.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van de gemachtigde van eiser had gelegen om nadere vragen te stellen, bijvoorbeeld op de hoorzitting, als er na toezending van het taxatieverslag nog onduidelijkheden waren over de indexering van de verkoopcijfers van de referentiewoningen. De gemachtigde van eiser betwist weliswaar dat hij niet opnieuw heeft gevraagd om een inzichtelijke en onderbouwde indexering, maar uit niets blijkt dat hij dat wel heeft gedaan. In het verslag van de hoorzitting staat namelijk niet dat eiser nog informatie miste en de rechtbank heeft ook geen andere stukken aangetroffen waarin dat staat. Uit de stukken volgt verder niet dat de indexering van de verkoopcijfers tijdens de bezwaarprocedure in geschil was of (inhoudelijk) aan de orde is gesteld. Het gaat dan niet aan in beroep het standpunt in te nemen dat artikel 7:4 van de Awb of artikel 40 van de Wet WOZ is geschonden doordat informatie over de indexering ontbreekt. De rechtbank acht dat in strijd met de goede procesorde. In dat verband wijst de rechtbank op de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 8 februari 2023 [3] en meer specifiek op rechtsoverweging 4.12 tot en met 4.14.
De WOZ-waarde van de woning
De vergelijkingsobjecten
6. De rechtbank maakt uit de door de heffingsambtenaar in beroep overgelegde matrix op dat de heffingsambtenaar de woning in de beroepsfase vergelijkt met andere vergelijkingsobjecten dan in de bezwaarfase. De heffingsambtenaar heeft in beroep het vergelijkingsobject [vergelijkingsobject] ter onderbouwing van de waarde laten vallen en vervangen door één ander vergelijkingsobject, te weten [vergelijkingsobject] . De objecten [objecten] zijn in zowel de bezwaarfase als de beroepsfase aan de waardeonderbouwing ten grondslag gelegd. Het staat de heffingsambtenaar vrij om in iedere fase van de procedure, dus ook in de beroepsfase, de waardevaststelling grondiger te onderbouwen en de daarbij gebruikte vergelijkingsobjecten te wijzigen.
6.1.
Onweersproken is dat de gebruikte vergelijkingsobjecten voldoende bruikbaar zijn om de waarde van de woning van eiser te onderbouwen. Ook de rechtbank ziet geen aanleiding voor een ander oordeel. Het betreffen hoekwoningen in Nuenen, met een vergelijkbaar bouwjaar en een redelijk vergelijkbare inhoud en perceeloppervlakte.
De waardebepaling
7. Uit de schriftelijke reactie en het taxatierapport volgt inzichtelijk dat de heffingsambtenaar rekening heeft gehouden met de onderlinge verschillen tussen de woning van eiser en de vergelijkingsobjecten. De bijgebouwen zijn apart opgenomen en de verkoopcijfers zijn geïndexeerd naar de waardepeildatum. Voor de onderlinge verschillen in doelmatigheid is inzichtelijk gecorrigeerd met 5%. Uit de waardematrix blijkt vervolgens, dat het gecorrigeerde gemiddelde van de hoofdbouw van de drie vergelijkingsobjecten uitkomt op € 745 per m³. De prijs per m³ van de woning van eiser ligt lager dan dat gemiddelde, omdat de woning groter is dan de vergelijkingsobjecten en daarmee is rekening gehouden door middel van de wortelformule. Tot slot is de perceelwaarde bepaald met toepassing van de grondstaffel. Uit deze grondstaffel volgt inzichtelijk dat de waarde per m² grond lager wordt gewaardeerd naarmate het totale aantal m² grond toeneemt. De rechtbank is van oordeel dat de waardebepaling in zoverre niet op onjuiste uitgangspunten berust.
De indexering van de verkoopprijzen
8. Eiser betwist de indexering via de webapplicatie van Vastgoedpro, omdat die onvoldoende inzichtelijk en controleerbaar is. Hij voert aan dat de heffingsambtenaar indexeringsgegevens uit de gemeentelijke administratie had moeten verstrekken.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar voldoende inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze hij de verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten heeft geïndexeerd naar de waardepeildatum. De rechtbank is ook van oordeel dat de heffingsambtenaar gebruik mag maken van de indexeringscijfers van Vastgoedpro. Indexering via Vastgoedpro gebeurt aan de hand van cijfers van het CBS, in dit geval op het niveau van de provincie Noord-Brabant. Eiser heeft het gebruik van dit hulpmiddel slechts in algemene zin betwist en hij heeft daar geen alternatieve cijfers tegenover gezet. Zonder een specifieke onderbouwing is het enkele gegeven dat de cijfers op provincieniveau worden vastgesteld onvoldoende om te oordelen dat deze niet gebruikt kunnen worden voor de indexering. [4] Dit betekent ook dat de rechtbank geen aanleiding ziet voor het oordeel dat de verkoopprijs van [vergelijkingsobject] niet geïndexeerd hoeft te worden.
Het afnemend grensnut
9. Eiser voert aan dat onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat zijn woning een grotere inhoud heeft. Als rekening wordt gehouden met het afnemend grensnut, dan onderbouwen de vergelijkingsobjecten volgens eiser een lagere waarde voor zijn woning.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De heffingsambtenaar heeft toegelicht dat bij de waardering rekening is gehouden met het feit dat de woning van eiser groter is dan de gemiddelde inhoud van de vergelijkingsobjecten. Hij verwijst daarbij naar de waardematrix bij het verweerschrift. De rechtbank stelt vast dat de taxateur in beroep rekening heeft gehouden met het afnemend grensnut door de wortelformule toe te passen. Die methode is naar het oordeel van de rechtbank bruikbaar. Dat is overigens ook niet door eiser betwist.
De doelmatigheid
10. Eiser voert aan dat de doelmatigheid van zijn woning ten onrechte op bovengemiddeld is gesteld. Hij betwist dat de woning doelmatiger is dan de vergelijkingsobjecten en hij stelt dat al rekening is gehouden met de extra inhoud.
10.1.
De heffingsambtenaar heeft tijdens de zitting in aanvulling op de taxatiematrix toegelicht dat de vergelijkingsobjecten een zadeldak hebben, terwijl de voorgevel van de woning van eiser aan de voorzijde hoger is. De woning van eiser heeft daardoor als het ware een tweede verdieping en een dakkapel is bijvoorbeeld niet nodig, omdat er al twee ramen zijn. Om die reden is de doelmatigheid als bovengemiddeld gewaardeerd.
10.2.
De rechtbank stelt voorop dat de rechtbank de vaststelling van een KOUDV-factor door een taxateur niet op ‘juistheid’ kan beoordelen. Zo’n vaststelling is immers geen juridische kwestie en ook geen vaststelling van een ‘hard’ feit als zodanig, maar een taxatie-technische waardering. De vaststelling van KOUDV-factoren is als uitgangspunt gelegen op het terrein van een taxateur. Hij is de deskundige. Dat betekent overigens niet dat de rechtbank gebonden is aan die vaststelling. De rechtbank moet een taxatierapport immers waarderen. De rechtbank kan de vaststelling bijvoorbeeld beoordelen op begrijpelijkheid in het licht van de toelichting door de taxateur, de gegevens in het dossier (waaronder beeldmateriaal), wat de andere partij tegen de vaststelling aanvoert en de reactie daarop van de taxateur. De rechtbank merkt ten slotte op dat de vaststelling van een of meer KOUDV-factoren niet als zodanig voorligt bij de rechtbank, maar de totale waardering. De KOUDV-factoren zijn een hulpmiddel om een getaxeerde waarde inzichtelijk te maken.
10.3.
De rechtbank stelt aan de hand van de foto’s van de woning vast dat het juist is wat de heffingsambtenaar stelt over de voorgevel van de woning van eiser. Aan de hand van de foto’s van de vergelijkingsobjecten stelt de rechtbank vast dat geen van die woningen een vergelijkbare voorgevel heeft en dat al die woningen een zadeldak hebben. De rechtbank is van oordeel dat het begrijpelijk is dat de woning van eiser door deze bouw als doelmatiger wordt beoordeeld dan de vergelijkingsobjecten en dat dit invloed heeft op de waarde van de woning. Het is dan ook terecht dat de taxateur voor dit verschil heeft gecorrigeerd.
De grondwaarde van [object]
11. Eiser voert aan dat de grondwaarde van [object] ten onrechte is gecorrigeerd. Hij wijst erop dat het appartementencomplex, dat op korte afstand is gelegen, geen waardedrukkend effect heeft en dat dit ook geldt voor het gegeven dat [objecten] kort op elkaar zijn gelegen.
11.1.
De rechtbank is van oordeel dat de taxateur voldoende heeft toegelicht om welke reden hij de waarde van de grond van [object] neerwaarts heeft gecorrigeerd. De afstand tussen de achtergevel van deze woning en de zijgevel van de achtergelegen woning (nummer [nummer] ) is slechts 7,5 meter en er ligt een appartementencomplex naast op 13,5 meter afstand. De rechtbank overweegt dat het begrijpelijk is dat deze omstandigheden een waardedrukkend effect hebben. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
De prijs van de aanbouw
12. Eiser stelt dat de heffingsambtenaar ten onrechte de aanbouwen voor 80% van de hoofdbouw heeft gewaardeerd. De aanbouwen zouden tegen dezelfde waarde gewaardeerd moeten worden als de hoofdbouw. Een aanbouw maakt een woning namelijk aantrekkelijker en maakt de begane grond veel functioneler. Het is primaire woonruimte.
12.1.
De rechtbank stelt vast dat twee vergelijkingsobjecten een aanbouw hebben. De taxateur heeft de prijs per m³ van die aanbouw telkens gesteld op een bedrag gelijk aan 80% van de prijs per m³ van de hoofdbouw. De rechtbank acht het niet onredelijk dat de heffingsambtenaar bij de aanbouw uitgaat van een lagere prijs per m³, want een aanbouw heeft over het algemeen niet de voorzieningen van de hoofdbouw en kan van andere bouwtechnische aard en kwaliteit zijn. In dit geval wijst de rechtbank er nog op dat de inhoud van de aanbouw in beide gevallen nog geen 10% is van de inhoud van de woning. De rechtbank kan daardoor volgen dat een aanbouw niet gelijk hoeft te worden gesteld aan de woning en apart kan worden gewaardeerd. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Het taxatierapport van eiser
13. Eiser onderbouwt de waarde die hem voorstaat met het taxatierapport van 25 november 2020 van taxateur R.T.F. Kerkhof met waardepeildatum 10 oktober 2020. Hij stelt dat deze taxatie voldoet aan de criteria van de Wet WOZ. De marktwaarde is getaxeerd op € 405.000 en die waarde heeft eiser gecorrigeerd met behulp van de webapplicatie Vastgoedpro. Zo komt eiser uit op een WOZ-waarde van € 381.000.
13.1.
De heffingsambtenaar stelt dat het taxatierapport niet bruikbaar is om de WOZ-waarde te bepalen. Het is namelijk opgesteld met een ander doel en dat is het verkrijgen van een financiering. Daarnaast zijn twee van de drie gebruikte referentiewoningen minder goed vergelijkbaar dan de referentiewoningen die zijn gebruikt door de taxateur van de heffingsambtenaar. De woning [woning] ligt niet in het centrum van Nuenen en de referentiewoning [referentiewoning] is een tussenwoning.
13.2.
De rechtbank deelt het standpunt van eiser dat de wijze van waarderen in het taxatierapport van eiser overeenkomt met de wijze waarop de WOZ-waarde van een woning wordt vastgesteld. In het taxatierapport van eiser wordt de marktwaarde immers ook bepaald door middel van een vergelijkingsmethode. Dat het doel van de taxatie het verkrijgen van een financiering is, leidt er naar het oordeel van de rechtbank dus niet toe dat het taxatierapport niet bruikbaar is voor de beoordeling van de WOZ-waarde. De rechtbank is het wel eens met de heffingsambtenaar dat de vergelijkingsobjecten in het taxatierapport van eiser minder goed vergelijkbaar zijn dan de vergelijkingsobjecten die de heffingsambtenaar heeft gebruikt. Daarnaast mist de rechtbank in het taxatierapport van eiser op welke wijze de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten kunnen worden herleid tot de getaxeerde waarde. Om deze redenen leidt het taxatierapport niet tot twijfel over de juistheid van de waarde die de heffingsambtenaar heeft vastgesteld.
Het verzoek om immateriële schadevergoeding
14. Eiser heeft op zitting verzocht om toekenning van een vergoeding die samenhangt met een eventuele overschrijding van de redelijke termijn voor de beslechting van dit belastinggeschil. De rechtbank overweegt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat, behoudens bijzondere omstandigheden, een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd.
14.1.
De redelijke termijn is in deze zaak aangevangen met de ontvangst van het bezwaarschrift op 4 maart 2021 door de heffingsambtenaar, waarna op 15 februari 2022 de heffingsambtenaar uitspraak op het bezwaar heeft gedaan. De rechtbank doet vandaag uitspraak. Dit betekent dat de procedure ruim twee jaar en vier maanden heeft geduurd. De redelijke termijn is dus overschreden. In dat geval wordt immateriële schade verondersteld en moet als uitgangspunt voor de schadevergoeding voor deze overschrijding een tarief worden gehanteerd van € 500 per half jaar (naar boven afgerond) waarmee die termijn is overschreden. Dit betekent dat eiser een vergoeding toekomt van € 500. Dat eiser deze vordering aan zijn gemachtigde heeft overgedragen, staat daaraan niet in de weg.
14.2.
De rechtbank is van oordeel dat de termijnoverschrijding van ruim vier maanden aan de bezwaarfase moet worden toegerekend. Daarbij geldt dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt, en de beroepsfase voor zover die meer dan anderhalf jaar in beslag neemt. De redelijke termijn voor de bezwaarfase is met ruim vijf maanden overschreden. De termijn in de beroepsfase is niet overschreden. Dat betekent dat de heffingsambtenaar € 500 moet vergoeden.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt in zijn standpunt dat de WOZ-waarde van de woning lager moet zijn. Zijn verzoek om immateriële schadevergoeding wordt wel toegewezen.
15.1.
De rechtbank ziet in de vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn geen reden te bepalen dat het griffierecht moet worden vergoed. Op het verzoek om schadevergoeding is titel 8.4 van de Awb van toepassing. Op grond van artikel 8:94, tweede lid, van de Awb is bij indiening van een verzoek als bedoeld in artikel 8:91, eerste lid, van de Awb, zoals hier aan de orde, geen griffierecht verschuldigd. Dit griffierecht is ook niet geheven. Of het voor het (inhoudelijke) beroep betaalde griffierecht moet worden vergoed, is afhankelijk van de uitkomst van die procedure en staat los van de vraag of de redelijke termijn is geschonden en in verband daarmee schadevergoeding wordt toegekend.
15.2.
De rechtbank ziet aanleiding een veroordeling uit te spreken in de proceskosten van eiser. Die kosten stelt de rechtbank voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek op zitting, met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 0,5). Ten aanzien van de wegingsfactor ziet de rechtbank, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad, in de omstandigheid dat de proceskostenveroordeling enkel wordt uitgesproken omdat aan eiser een vergoeding voor immateriële schade wordt toegekend vanwege overschrijding van de redelijke termijn, aanleiding om een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak – als bedoeld in onderdeel C1 van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht – te hanteren van 0,5 (licht). Er bestaat geen recht op vergoeding van de proceskosten voor de bezwaarfase.
15.3.
Omdat de overschrijding van de redelijke termijn aan de heffingsambtenaar is toe te rekenen, zal hij de vergoeding van de proceskosten moeten betalen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding toe;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van
immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.T.H. Verhagen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet Waardering Onroerende Zaken (Wet WOZ).
4.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 8 februari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:480