ECLI:NL:RBOBR:2023:3691

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
C/01/381811 / HA ZA 22-265
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen en tekortkomingen in administratie door gedaagden in relatie tot eiser na overlijden van partner

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 19 juli 2023, staat de vraag centraal of de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld of tekortgeschoten zijn in hun verplichtingen jegens eiser bij het voeren van de administratie van de onderneming van de overleden partner van eiser. Eiser, die na het overlijden van zijn partner de onderneming overnam, stelt dat gedaagden, die hem hielpen met de boekhouding, onrechtmatig hebben gehandeld door gelden te onttrekken en een ondeugdelijke boekhouding te voeren. Gedaagden betwisten deze beschuldigingen en stellen dat er geen sprake is van een kosteloze vriendendienst, maar van een overeenkomst waarbij eiser hen een vergoeding verschuldigd was voor hun werkzaamheden.

De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft kunnen bewijzen dat gedaagden hem kosteloos hebben ondersteund en dat er geen sprake is van bedrog of misbruik van omstandigheden. De rechtbank concludeert dat gedaagden niet onrechtmatig hebben gehandeld, behalve in het geval van een bedrag van € 5.100,00 dat zonder rechtsgrond is overgemaakt. Eiser vordert schadevergoeding, maar de rechtbank wijst de meeste vorderingen af, met uitzondering van het bedrag van € 5.100,00, dat gedaagden aan eiser moeten terugbetalen. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten, aangezien hij grotendeels ongelijk heeft gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/381811 / HA ZA 22-265
Vonnis van 19 juli 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaten: mr. Th.J. Bousie en mr. T.A.E. Bossen te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,2. [gedaagde 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
of ieder apart: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
advocaat: mr. C.A.D. Oomes te Son en Breugel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 10 tot en met 26;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 21;
- de akte overlegging aanvullende producties 27 tot en met 50 tevens vermeerdering van eis aan de zijde van [eiser] ;
- de brief van 16 mei 2023 aan de zijde van [gedaagden] ;
- de brief van 17 mei 2023 aan de zijde van [eiser] ;
- de brief van 19 mei 2023 met bijlagen aan de zijde van [gedaagden] ;
- de nagezonden producties 1 tot en met 9 behorend tot de dagvaarding aan de zijde van [eiser] ;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 31 mei 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] was de partner van [overledene] (hierna: [overledene] ). [overledene] had een eigen label en onderneming genaamd [bedrijfsnaam 1] waarin hij zijn muziek en daaraan gerelateerde inkomsten onderbracht. [overledene] overleed op [datum] 2008 aan de gevolgen van kanker.
2.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn echtelieden. [gedaagde 2] had in het verleden een artiestenbureau en is 20 jaar voorzitter van de fanclub van [overledene] , genaamd “ [fanclub] ”, geweest. [gedaagde 1] voerde een eenmanszaak onder de naam [bedrijfsnaam 2] voor advies en planning in de bouw en installatietechniek.
2.3.
Begin januari 2008 heeft [overledene] in het bijzijn van [eiser] aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gevraagd of zij [eiser] wilden helpen bij het voeren van de boekhouding van [bedrijfsnaam 1] waarvan [eiser] na het overlijden van [overledene] eigenaar werd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben daar mee ingestemd.
2.4.
Naast het voeren van de boekhouding van [bedrijfsnaam 1] en het beheer van de zakelijke bankrekeningen beheerde [gedaagden] de website inclusief webshop en stond zij [eiser] ten alle tijden met raad en daad bij.
2.5.
In het jaar 2009 is [bedrijfsnaam 1] omgezet in een eenmanszaak van [eiser] .
2.6.
Op enig moment kregen [eiser] en [gedaagden] een verschil van mening over het gebruik van de muziek van [overledene] . Halverwege oktober 2021 schakelde [eiser] mevrouw [naam 1] (hierna: [naam 1] ), werkzaam bij [bedrijfsnaam 3] , in om de boekhouding van [gedaagden] over te nemen. [eiser] heeft toen de boekhouding bij [gedaagden] opgevraagd.
2.7.
Op 3 november 2021 heeft [gedaagden] een bedrag van € 902,21 onder vermelding van “ikea” en “Gal en Gal” op de bankrekening van [eiser] gestort.
2.8.
Uiteindelijk ontving [naam 1] op 18 november 2021 een back-up bestand van de boekhouding uit het digitale boekhoudsysteem “Snelstart” (hierna: Snelstart).
2.9.
Bij e-mailbericht van 11 november 2021 heeft [gedaagden] aan [eiser] onder andere geschreven:

De vragen die jij hebt kunnen we op dit moment (nog) niet beantwoorden.
Je weet dat de computer van [gedaagde 1] gehackt is (ook al is dit voor jou op dit moment wellicht onbegrijpelijk). De komende week is de computer nog in reparatie en daarna moeten alle bestanden weer terug worden geplaatst. Dat kost even tijd en we vragen je begrip hiervoor.
(…)
Laten we proberen onze jarenlange bijzondere vriendschap niet op deze manier te beëindigen. Onze intentie is om alle onduidelijkheden samen met jou uit te zoeken en op te lossen, zonder inmenging van derden.
2.10.
Bij brief van 31 januari 2022 heeft [eiser] onder andere aan [gedaagden] geschreven:

Hierbij deel ik jullie mede dat ik jullie aansprakelijk stel voor het ondeugdelijk voeren van mijn administratie, voor het opstellen en verzenden van foutieve belastingaangiften, het doen van onjuiste betalingen – en gelden van jullie terugvorder.
Doordat ik nooit ben geïnformeerd, heb ik in al deze jaren geen weet gehad van jullie handelen. Jullie hebben mij nooit toegang gegeven tot de bankrekeningen en administratie van [bedrijfsnaam 1] in het programma Snelstart. (…)
De deskundige constateerde de onderstaande onrechtmatig gedane betalingen (zie ook bijlage):
(…)
Totaal€ 54.115,11
De bedragen uit de tabel zijn, met omschrijving, zwart op wit aantoonbaar bij de ING, en terug te vinden in de boekhouding van Snelstart die [gedaagde 1] in zijn bezit heeft.
Al deze bovengenoemde bedragen eis ik binnen 14 dagen na dagtekening terug op mijn privérekening (…)
Bij ingebreke blijven rest mij helaas geen andere optie dan deze zaak uit handen te geven en gerechtelijke stappen te ondernemen – en zal ik dit alles bij een advocaat en de belastingdienst neerleggen, en aangifte doen.
Mijn financieel deskundige heeft reeds overleg gepleegd met een advocaat, die op grond van alle feiten, voldoende en afdoende redenen ziet om succesvol zowel een civiele als strafrechtelijke zaak aan te spannen, en dat op no pay no cure basis.
2.11.
Na verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft [eiser] op 19 april 2022 conservatoir beslag gelegd op de woning van [gedaagden]

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk is voor alle schade die [eiser] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagden] in het kader van de boekhouding van [bedrijfsnaam 1] en later de eenmanszaak van [eiser] tot en met 2022, waaronder (i) vanwege boetes en/of aanspraken van de belastingdienst in verband met de door [gedaagden] gevoerde administratie en (ii) alle kosten in verband met het herstellen van fouten en/of onvolledigheden in de door [gedaagden] gevoerde administratie;
II. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot terugbetaling van de gestolen bedragen van in totaal € 164.727,90, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum opname/uitgave tot aan de dag van (algehele) betaling;
III. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de tot op heden gemaakte kosten voor het controleren van de boekhouding van € 3.845,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2022 tot aan de dag van (algehele) betaling;
IV. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de kosten voor juridisch advies van € 1.815,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2022 tot aan de dag van (algehele) betaling;
V. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de beslagkosten van € 5.077,93, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf factuurdatum tot aan de dag van (algehele) voldoening;
VI. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 242,31 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis;
VII. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten te vermeerderen met de nakosten en rente.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagden] onrechtmatig heeft gehandeld jegens hem, althans toerekenbaar tekortgeschoten is in zijn verplichtingen om de administratie van [eiser] te voeren, als gevolg waarvan [eiser] schade heeft geleden. Zo heeft [gedaagden] zonder zijn toestemming en medeweten gelden aan zijn betaalrekeningen onttrokken en gebruikt voor privédoeleinden. Daarnaast verwijt [eiser] [gedaagden] een ondeugdelijke boekhouding voor hem te hebben gevoerd waardoor [eiser] kosten voor herstel heeft moeten maken. Ook houdt [eiser] [gedaagden] aansprakelijk voor eventuele boetes en/of aanspraken van de belastingdienst die daaruit voortvloeien.
3.2.
[gedaagden] voert verweer strekkende tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure. [gedaagden] betwist gelden te hebben gestolen en een ondeugdelijke boekhouding te hebben gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Inhoud overeenkomst
4.1.
Alvorens toe te komen aan het antwoord op de vraag of [gedaagden] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, dan wel sprake is van een tekortkoming in de nakoming, dient de inhoud van de tussen partijen gesloten overeenkomst te worden vastgesteld. [eiser] stelt zich op het standpunt dat sprake is van een vriendendienst. Zo voert hij aan dat tijdens een gesprek waarbij [eiser] , [overledene] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aanwezig waren, tussen partijen afgesproken is dat [gedaagden] [eiser] om niet zou ondersteunen bij het doen van diens boekhouding. [gedaagden] heeft dit gemotiveerd betwist. Volgens [gedaagden] is afgesproken dat hij daarvoor een vergoeding van € 200,00 per maand zou krijgen en dat de door [gedaagden] ten behoeve van de te verrichten werkzaamheden gemaakte kosten door [eiser] vergoed werden.
4.2.
De vraag wat de inhoud van de overeenkomst behelst, dient te worden beantwoord aan de hand van hetgeen partijen over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen redelijkerwijs hebben kunnen begrijpen. Het onderscheid tussen een vriendendienst en een overeenkomst van opdracht is in de praktijk niet altijd eenvoudig te maken. Als vriendendienst wordt doorgaans aangemerkt een eenvoudige toezegging tot hulp en bijstand in de particuliere sfeer die niet als overeenkomst van opdracht kan worden opgevat en waarbij geen aanspraak op loon wordt gemaakt. Ingevolge artikel 7:400 BW is de overeenkomst van opdracht de overeenkomst waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt werkzaamheden te verrichten, anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst. De overeenkomst van opdracht kenmerkt zich verder doordat de ene partij bepaalde verrichtingen aan de andere partij kan opdragen die de andere partij moet uitvoeren en waarbij deze zich ook moet houden aan de door de opdrachtgever gegeven aanwijzingen.
4.3.
Ten einde de vorderingen van [eiser] (deels) te kunnen toewijzen dient hij feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat het voeren van de boekhouding een kosteloze vriendendienst betrof (en dus geen overeenkomst van opdracht, waar een redelijke vergoeding bij hoort). De bewijslast rust op [eiser] omdat hij zich beroept op de rechtsgevolgen van de afspraken die hij stelt (deze rechtsgevolgen zijn namelijk de onverschuldigdheid van betalingen en, later in dit vonnis, een hoger niveau van professionaliteit en dienstverlening). Ook naar analogie van het bepaalde in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ligt de bewijslast bij [eiser] . Een kosteloze vriendendienst acht de rechtbank namelijk vergelijkbaar met een schenking (van tijd en arbeid/inzet) waarbij de bewijslast op de begunstigde, in dit geval [eiser] , rust ingevolge artikel 7:176 BW. De rechtbank heeft ten tijde van de mondelinge behandeling [eiser] opgedragen tot het leveren van bewijs van die stelling, gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagden]
4.4.
[eiser] heeft drie getuigen, te weten [gedaagde 2] , [gedaagde 1] en hijzelf voorgebracht. Deze drie getuigen hebben - voor zover voor deze beoordeling van belang - het volgende verklaard.
4.5.
De getuige [gedaagde 2] heeft verklaard:

Begin januari was het gesprek waarin de afspraken zijn gemaakt. [overledene] was er toen al slecht aan toe. Zijn geest was wel goed. Die afspraak is tijdens een gesprek tot stand gekomen. Ik weet niet exacte datum, het was begin januari 2008.
[overledene] vroeg ons of we [naam 2] wilden begeleiden. Hij was er erg aan toe. Hij had geen verstand van zaken. En had er geen zin in. Wij wilden hem ondersteunen. Wij gaven ons niet uit als boekhouder. Wij gaven enkel hulp en ondersteuning. [overledene] zei dat de vergoeding € 200,00 moest zijn. [naam 2] zei: ‘niets voor niets’.
Dat was het netto bedrag exclusief bijkomende kosten van kilometers en boodschappen die wij deden voor [overledene] en als we meer moesten rijden. We gingen overal mee naar toe. Hij moest overal mee begeleid worden. We zijn de kilometervergoeding gezamenlijk overeengekomen.
Ik denk dat [overledene] die kilometervergoeding heeft voorgesteld.‘
4.6.
De getuige [gedaagde 1] heeft onder meer het volgende verklaard:

We bespraken dat wij [naam 2] zouden helpen voor € 200,00 per maand. [naam 2] belde ons daarna nog of we het zouden willen doen. Wij hebben gezegd dat hij zich geen zorgen hoefde te maken. Er gebeurde veel. We gingen zo goed mogelijk met elkaar om.
[naam 2] zou € 200,00 aan ons uitbetalen. Het was netto voor ons. [naam 2] zou er belasting over betalen. Dat is nooit gebeurd. De accountants hebben het in de boekhouding gezet. Het stond onder een administratieve vergoeding. Dat was die € 200,00.
Onkostenvergoedingen mochten we ook in rekening brengen. Wij hadden een kantoor aan huis. Wij spraken met [naam 2] af dat die op de zaak zouden worden geboekt. Ik haalde die spullen en omdat ik geen pas had, diende ik een bonnetje in.
De kilometervergoeding is ook besproken. In de tijd dat [overledene] leefde gingen wij 1 of 2 keer per week naar Soesterberg . Hij wilde niet dat wij dat zelf betaalden. (…)
De afspraak over de kilometervoegding die gemaakt is was € 0,19 per kilometer. Het gaat wel over 15 jaar terug. Dat is lastig. (..)
Er is nog een afspraak gemaakt naast vergoeding en kilometervergoeding: kosten die we moesten maken. Zoals enveloppen en spullen die we moesten vervangen.
4.7.
De getuige [eiser] heeft onder andere verklaard:

Ik kan me nog herinneren dat [overledene] vroeg of ze mij konden ondersteunen. Dat bezoek duurde een kwartier of half uur. Voor [overledene] werd het anders te zwaar. [overledene] heeft dus gevraagd dat ze mij konden ondersteunen. Er is niet gesproken over een vergoeding van € 200,00 , een kilometervergoeding en dat ze spullen mochten kopen die ze nodig hadden voor de B.V. Dat is pertinent niet waar. [overledene] hield zich heel groot. Na een gesprek was hij moe. Daarom mocht het niet te lang duren. De medicatie versufte hem. Hij werd er slaperig van.
Ik wist niet dat [overledene] een vergoeding betaalde voor diensten van [gedaagde 1] . Ik was daar niet bij betrokken.
Ze hebben alle twee een goede babbel. Ik dacht dat ze kennis van zaken hadden.
Over onkosten is nooit gesproken. Papier en postzegels waren bij ons thuis aanwezig.
Als zij kosten voor mij gemaakt hebben dan moet dat door mij betaald worden. Er zijn geen afspraken over gemaakt, maar ik vind het wel logisch dat ik die kosten zou vergoeden.
Over kilometervergoeding zijn ook nooit afspraken gemaakt.’
4.8.
Op grond van artikel 164 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan, indien een partij als getuige is gehoord, zijn verklaring omtrent door hem te bewijzen feiten geen bewijs in zijn voordeel opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Hiervan is sprake als er aanvullende bewijzen zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuige voldoende geloofwaardig maken.
4.9.
[eiser] is ten aanzien van onderhavige bewijsopdracht aan te merken als partijgetuige, zodat voor zijn verklaring de hiervoor omschreven beperking geldt. Voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geldt dat zij niet als partijgetuigen zijn aan te merken, omdat hun verklaringen niet zijn afgelegd omtrent door hen te bewijzen feiten. De bewijslast rust immers op [eiser] . Aan de verklaringen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] komt dan ook vrije bewijskracht toe. Voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geldt uieraard wel dat zij belang hebben bij de uitkomst van deze zaak. De rechtbank neemt dit in aanmerking bij het beoordelen van het bewijs.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat bij gebreke van enig objectief bewijs, bijvoorbeeld in de vorm van schriftelijke stukken of een onafhankelijke getuigenverklaring, de verklaringen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voldoende zijn om het door [eiser] bijgebrachte (getuigen)bewijs (dat op zichzelf wellicht genoeg is voor van het bestaan van een kosteloze vriendendienst) te ontzenuwen. De rechtbank vindt dat de verklaringen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geloofwaardig en betrouwbaar zijn.
4.11.
De conclusie is dat [eiser] er niet in is geslaagd te bewijzen dat [gedaagden] hem om niet zou ondersteunen bij het doen van de boekhouding. Wel heeft [eiser] verklaard dat hij gehouden is kosten te vergoeden die [gedaagden] noodzakelijkerwijze heeft gemaakt ter uitvoering van zijn werkzaamheden, ook al is dat destijds niet zo volgens [eiser] overeengekomen. Voorts begrijpt de rechtbank dat [gedaagden] aangevoerd heeft dat € 200,00 per maand geen onredelijke vergoeding is voor de werkzaamheden die hij verricht heeft. Deze vergoeding komt de rechtbank ook redelijk voor in het licht van de informatie in het dossier. Nu [eiser] daar - terecht - geen verweer tegen heeft gevoerd, stelt de rechtbank de vergoeding voor de overeengekomen werkzaamheden dan ook vast op € 200,00 per maand.
Onrechtmatig handelen
4.12.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagden] onrechtmatig heeft gehandeld als bedoeld in artikel 6:162 BW. Het onrechtmatig handelen van [gedaagden] bestaat volgens [eiser] uit :
  • bedrog;
  • misbruik van omstandigheden;
  • diefstal;
  • het voeren van een ondeugdelijke boekhouding.
[gedaagden] heeft deze verwijten gemotiveerd weersproken. In het navolgende zal de rechtbank de afzonderlijke verwijten beoordelen.
Bedrog
4.13.
Op grond van artikel 3:44 lid 3 BW is sprake van bedrog wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep.
4.14.
[eiser] stelt dat hij de [bedrijfsnaam 1] boekhouding en zijn betaal- en spaarrekeningen aan [gedaagden] heeft toevertrouwd omdat [gedaagden] [eiser] op het sterfbed van [overledene] voorhield dat hij dit bij wijze van vriendendienst wilde doen. Tevens heeft [gedaagden] [eiser] voorgehouden hier ervaring mee te hebben en in staat te zijn dit zorgvuldig en correct te doen. Achteraf bleek dit niet het geval te zijn en had [gedaagden] hele andere intenties volgens [eiser] .
4.15.
Nu in rechte niet vast staat dat [gedaagden] de boekhouding bij wijze van (kosteloze) vriendendienst zou verzorgen (zie r.o. 4.11), kan op dit punt geen sprake zijn van bedrog.
Van belang is voorts of [gedaagden] begin 2008 opzettelijk de onjuiste mededeling heeft gedaan over boekhoudkundige ervaring te beschikken en een zorgvuldige en correcte boekhouding voor [eiser] te kunnen voeren. De rechtbank begrijpt dat [gedaagden] betwist op dit punt onjuiste informatie aan [eiser] te hebben gegeven of andere intenties te hebben gehad. Zo heeft [gedaagde 1] verklaard lang een eigen bedrijf te hebben gehad en op de hoogte te zijn van cijfers, maar dat hij niet een geschoold boekhouder is. In de beginjaren was een accountant betrokken bij de belastingaangiftes en zijn geen onvolkomenheden aangetroffen, aldus [gedaagden] [eiser] heeft dit niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd, weersproken. Gelet op de betwisting van [gedaagden] opzettelijk een onjuiste mededeling te hebben gedaan, had het op de weg van [eiser] gelegen nader te onderbouwen waaruit destijds de opzettelijk onjuiste mededeling van [gedaagden] bestond, dan wel dat zijn intenties destijds niet zuiver waren en een kunstgreep aan de orde was. [eiser] heeft weliswaar aangevoerd dat het gerommel in de [bedrijfsnaam 1] boekhouding en de privéuitgaven in 2009 zijn begonnen, maar heeft dit niet voldoende gemotiveerd onderbouwd aan de hand van concrete feiten. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat geen sprake is van bedrog aan de zijde van [gedaagden] In dit verband wordt opgemerkt dat tijdens de mondelinge behandeling namens [eiser] aangevoerd is dat het er waarschijnlijk gaandeweg ingeslopen is dat [gedaagden] een vergoeding wilde voor zijn werkzaamheden. Dat sprake was van slechte intenties ten tijde van het sluiten van de overeenkomst is dan ook niet gebleken. Van bedrog is dan geen sprake en evenmin van onrechtmatig handelen in zoverre.
Misbruik van omstandigheden
4.16.
Op grond van artikel 3:44 lid 4 BW is misbruik van omstandigheden aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behouden te weerhouden.
4.17.
[eiser] stelt dat [gedaagden] wist of had moeten begrijpen dat hij door onervarenheid en afhankelijkheid in zou gaan op het aanbod van [gedaagden] hem met de boekhouding te laten helpen. [gedaagden] wist ook dat [eiser] zich daar niet inhoudelijk mee zou bemoeien en [gedaagden] zou vertrouwen door de jarenlange bijzondere vriendschap. Ook was [eiser] door het overlijden van [overledene] kwetsbaar en had [gedaagden] daar zorgvuldiger mee om moeten gaan en niet van die situatie misbruik moeten maken om zichzelf (ongelimiteerd en ongecontroleerd) toegang te verschaffen tot de boekhouding en bankrekeningen van [eiser] . [gedaagden] heeft het gestelde bestreden.
4.18.
De rechtbank constateert dat het niet [gedaagden] is geweest die het aanbod heeft gedaan om de boekhouding voor [eiser] te gaan verzorgen. Tussen partijen staat vast dat het [overledene] is geweest die dat aan [gedaagden] heeft verzocht. Voorts is de rechtbank van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat ten tijde van de gemaakte afspraak begin 2008 bij [eiser] sprake was van bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid. De stelling dat [eiser] in een emotionele situatie verkeerde in verband met het naderende overlijden van [overledene] is daartoe onvoldoende. Vervolgens is niet gebleken dat [gedaagden] [eiser] had moet weerhouden de overeenkomst te sluiten. Zoals uit 4.15. blijkt, gaat [eiser] er vanuit dat [gedaagden] gaandeweg de samenwerking pas een vergoeding wilde voor de werkzaamheden. Dat het een vooropgezet plan van [gedaagden] was om zodoende gelden van [eiser] zich toe te kunnen eigenen of een ondeugdelijke boekhouding te voeren, is niet gebleken. Een rechtshandeling, waarvan [gedaagden] [overledene] had moeten weerhouden, is hier niet aan de orde. Het handelen van [gedaagden] kan hier dan ook evenmin als onrechtmatig op dit punt beschouwd worden.
Diefstal
4.19.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagden] vele bedragen van de zakelijke [bedrijfsnaam 1] en privé bankrekeningen van [eiser] naar zichzelf heeft overgemaakt of opgenomen heeft zonder dat [eiser] daar toestemming voor heeft verleend. Daarbij ontbreken afrekeningen van (geadministreerde) voorschotten en ontbreken specificaties van de uitgekeerde bedragen in de boekhouding.
4.20.
De stellingen van [eiser] en het daartegen door [gedaagden] gevoerde verweer zullen hierna verder worden besproken per gestelde gefingeerde overmaking of opname.
4.21.
De rechtbank overweegt eerst het navolgende. Niet in geschil is dat [gedaagden] de boekhouding van de [bedrijfsnaam 1] voerde en hij de zakelijke bankrekeningen beheerde waarvan hij eigenhandig geld kon overschrijven. In deze omstandigheden rust op [gedaagde 1] naar het oordeel van de rechtbank een verzwaarde stelplicht bij het weerspreken van de door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden. Gelet op de door hem te betrachten zorg en zorgvuldigheid mag van hem verlangd worden tegenover de desbetreffende stellingen van [eiser] voldoende feitelijke gegevens te verstrekken ter motivering van zijn betwisting. De door hem bij te houden boekhouding dient voldoende inzichtelijk te zijn om de door hem gevolgde handelswijze en gemaakte keuzes te kunnen toetsen.
A. Vrijwilligersvergoeding € 200,00
4.22.
Zoals reeds in r.o. 4.11. is overwogen was [eiser] maandelijks € 200,00 aan [gedaagden] verschuldigd voor het voeren van de boekhouding. Dit bedrag heeft [gedaagden] niet zonder rechtsgrond maandelijks van de bankrekening van [eiser] af mogen schrijven. Van diefstal (verduistering zal bedoeld zijn) is geen sprake. Onrechtmatig handelen kan niet aangenomen worden.
B. Kilometervergoeding
4.23.
Partijen twisten over het antwoord op de vraag of zij begin januari 2008 overeengekomen zijn dat [gedaagden] een kilometervergoeding ter hoogte van € 0,19 per kilometer toekwam. Het antwoord op deze vraag zal de rechtbank in het midden laten. [eiser] heeft immers verklaard dat hij van mening is dat wanneer [gedaagden] kosten voor hem heeft gemaakt, deze vergoed dienen te worden. Over de hoogte van de vergoeding van € 0,19 per kilometer bestaat geen discussie tussen partijen. Wel stelt [eiser] dat veel te veel kilometers in rekening zijn gebracht die nimmer daadwerkelijk zijn gemaakt door [gedaagden] In totaal zou [gedaagden] ruim € 25.000,00 (€ 19.400,00 onder de noemer ‘reisvergoeding voorschot’ en € 6.083,99 onder de noemer ‘km vergoeding’) aan reiskosten aan zichzelf hebben uitgekeerd zoals blijkt uit productie 8 bij dagvaarding.
4.24.
De rechtbank begrijpt dat [gedaagden] enerzijds betwist dat een dergelijk groot bedrag aan kilometervergoeding in rekening is gebracht aangezien in de boekhouding de vrijwilligersvergoeding van € 200,00 per maand, de eerste jaren geadministreerd is onder de noemer van ‘reisvergoeding voorschot’, zoals te zien is in productie 8 bij dagvaarding. Anderzijds voert hij aan daadwerkelijk vele kilometers voor [eiser] te hebben gereden omdat [eiser] veel hulp nodig had, omdat [eiser] [gedaagden] zeer vaak belde om hulp te vragen, en omdat [gedaagden] dan naar Soesterberg (200 kilometer retour) en later naar Amsterdam (250 kilometer retour) reed vanuit Son en Breugel. Ter onderbouwing daarvan heeft [gedaagden] een rittenadministratie uit 2008 overgelegd waaruit blijkt dat hij dat jaar 8.000 kilometer voor [eiser] gereden heeft. De rittenadministratie over de overige jaren zou [gedaagden] aan [eiser] overhandigd hebben, zodat hij niet meer in staat is een en ander nader te onderbouwen.
4.25.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] , gelet op de gemotiveerde betwisting aan de zijde van [gedaagden] , onvoldoende nader heeft gesteld om tot de conclusie te komen dat [gedaagden] zonder rechtsgrond ruim € 25.000,00 aan vergoeding van gereden kilometers aan zichzelf heeft uitgekeerd. Zo blijkt uit productie 8 bij dagvaarding dat in januari, februari en maart 2010 een ‘Administratieve vergoeding’ ter hoogte van € 200,00 is overgeschreven naar [gedaagden] en gedurende de overige maanden een ‘reisvergoeding voorschot’ ter hoogte van € 200,00. In totaal is in het jaar 2010 precies € 2.400,00 naar [gedaagden] overgeschreven ten behoeve van het voeren van de boekhouding van [eiser] . Pas in het jaar 2020 wordt de term ‘reisvergoeding voorschot’ ter hoogte van € 200,00 niet meer gehanteerd maar een ‘vrijwilligersbijdrage’ van € 125,00 voor [gedaagde 1] en € 75,00 voor [gedaagde 2] . De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [gedaagden] niet € 19.400,00 aan reiskosten naar zichzelf heeft overgemaakt, maar dat dit bedrag hoofdzakelijk bestaat uit de maandelijkse vrijwilligersvergoeding. Dit bedrag heeft [gedaagden] niet zonder rechtsgrond maandelijks van de bankrekening van [eiser] afgeschreven, omdat een rechtsgrond aanwezig is. Onrechtmatig handelen kan dan niet aangenomen worden.
Blijft over een bedrag van € 6.083,99 inzake vergoeding van gereden kilometers dat [gedaagden] heeft overgemaakt naar zichzelf. [gedaagden] heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd aangevoerd dat hij met grote regelmaat [eiser] opzocht en hem begeleidde bij afspraken buiten de deur. [eiser] heeft dit onvoldoende betwist. Het gedane aanbod om de heer [naam 3] , buurman van [eiser] te Soesterberg, te horen over de bewering dat [gedaagden] niet dagelijks bij [eiser] over de vloer kwam is daartoe onvoldoende. [eiser] is immers in 2011 verhuisd naar Amsterdam . Ook hier kan geen onrechtmatig handelen worden aangenomen.
C. Diverse kosten
4.26.
Vervolgens stelt [eiser] dat [gedaagden] diverse bedragen naar zichzelf heeft overgeschreven of die rechtstreeks van de bankrekening van [eiser] zijn afgeschreven terwijl dit feitelijk privé uitgaven van [gedaagden] betroffen.
4.27.
[gedaagden] heeft zulks bestreden door aan te voeren dat het ging om kosten van postzegels, kosten die verband hielden met de werkzaamheden van de webshop die [gedaagde 2] voor [eiser] uitvoerde en terugbetaling van boodschappen die [gedaagde 2] bij de Sligro of Makro voor [eiser] deed. Het feit dat de nieuwe boekhouder van [eiser] een afschrijving van de rekening van [eiser] ziet, maakt niet dat deze zonder rechtsgrond heeft plaatsgevonden. [gedaagde 1] c.s voert aan dat hij alle onderliggende bonnen in de fysieke boekhouding heeft opgenomen, maar dat hij die aan [eiser] heeft overhandigd zodat hij die thans niet meer kan overleggen.
4.28.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] heeft voldaan aan zijn verzwaarde stelplicht bij het weerspreken van de door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden. [gedaagden] heeft voldoende feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van zijn betwisting: hij heeft uitgelegd wat hij heeft gedaan en waaraan hij kosten heeft gemaakt. [eiser] heeft vervolgens nagelaten zijn stellingen nader te onderbouwen, zodat in rechte niet vastgesteld kan worden dat [gedaagden] privé uitgaven van de rekeningen van [eiser] heeft afgeschreven of opgenomen. Daarbij heeft te gelden dat [eiser] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat kosten die [gedaagden] voor hem heeft gemaakt, vergoed dienen te worden. Dat [gedaagden] de webwinkel voerde en de website beheerde welke later werd beheerd door zijn zoon, kantoorartikelen nodig had en boodschappen deed voor [eiser] , heeft [eiser] niet weersproken. Dit brengt met zich mee dat in rechte niet vastgesteld kan worden dat [gedaagden] bij de uitvoering van de overeenkomst zich zonder rechtstitel de bedoelde gelden heeft toe geëigend. Van onrechtmatig handelen is dan geen sprake.
D. Lening [bedrijfsnaam 2]
4.29.
[eiser] stelt dat [gedaagden] in totaal € 5.100,00 aan [bedrijfsnaam 2] , de eenmanszaak van [gedaagde 1] , heeft betaald zonder dat daartoe enige rechtsgrond bestond, hetgeen volgens hem onrechtmatig is. Zo is op 21 december 2011 € 100,00 naar [bedrijfsnaam 2] overgemaakt onder de noemer ‘ [bedrijfsnaam 2] : Retour lening [naam 2] ’ en in 2019 twee keer een bedrag van € 2.500,00 onder de noemer ‘ [bedrijfsnaam 2] : Lening’ terwijl er volgens [eiser] helemaal geen geldleningsovereenkomst tussen [bedrijfsnaam 2] of [gedaagden] en [eiser] is gesloten.
4.30.
[gedaagden] voert hier verweer tegen. Hij stelt dat de [bedrijfsnaam 1] met een enorme belastingschuld kampte. In overleg met [eiser] is een accountant benaderd om de B.V. om te zetten naar een eenmanszaak waardoor de schuld werd vereffend. Er moest in 2009 nog wel een bedrag met de belastingdienst afgerekend worden waarvoor [eiser] op dat moment niet de financiële middelen had volgens [gedaagden] [eiser] heeft toen het bedrag van [bedrijfsnaam 2] geleend. [eiser] heeft met dezelfde reden destijds ook geld geleend van zijn toenmalige buurman, de heer [naam 3] , die vrij snel daarna terugbetaald werd. Op zijn computer heeft [gedaagden] onlangs terug kunnen vinden dat door de onderneming van [naam 3] , te weten [bedrijfsnaam 4] B.V. , op 19 november 2010 een bedrag van € 20.000,00 naar [eiser] in privé is overgemaakt met de omschrijving ‘Lening CF Overeenkomst’. [gedaagden] stelt het geleende geld pas in 2019, na opheffing van de eenmanszaak van [eiser] , van de bankrekening van [eiser] naar zichzelf overgeschreven te hebben met toestemming van [eiser] .
4.31.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] ter zake de lening van [bedrijfsnaam 2] niet heeft voldaan aan zijn verzwaarde stelplicht bij het weerspreken van de door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden. Tegenover de stelling van [eiser] dat het bedrag zonder enige rechtsgrond door [gedaagden] is overgeschreven naar zichzelf, heeft [gedaagden] onvoldoende feitelijke gegevens ter motivering van zijn betwisting verstrekt. De toelichting van [gedaagden] tijdens de mondelinge behandeling dat hij in 2009 een bedrag van € 5.000,00 contant heeft overhandigd aan [eiser] en dat dit is verwerkt in de administratie is daartoe onvoldoende. Waarom is dit contant betaald en wanneer en onder welke concrete omstandigheden heeft de contante betaling plaatsgevonden? Waarom is dit pas in 2019 vergoed aan [gedaagden] ? Was er tussen 2009 en 2019 een (nogal ongebruikelijke en renteloze) lening, wat voor afspraken zijn daarover gemaakt en hoe zijn deze afspraken vastgelegd? [gedaagden] heeft op deze belangrijke vragen geen goed antwoord gegeven. Weliswaar heeft [gedaagden] aangeboden [naam 3] onder ede te willen horen over de lening die [bedrijfsnaam 4] B.V. aan [eiser] heeft verstrekt, maar die eventuele lening maakt geen onderdeel uit van de vordering die [eiser] jegens [gedaagden] heeft ingesteld, zodat daaraan voorbij wordt gegaan. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat [gedaagden] de stelling van [eiser] dat [gedaagden] zonder daartoe enige rechtsgrond bestond € 5.100,00 naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 2] heeft overgeschreven onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van deze stelling van [eiser] .
4.32.
Het zich toe-eigenen van gelden van [eiser] zonder dat daarvoor een rechtsgrond bestaat, vormt een inbreuk op een recht en wordt als onrechtmatige daad aangemerkt. De rechtbank merkt de gedane afboekingen van in totaal € 5.100,00 aan als onrechtmatige handelingen van [gedaagden]
E. Verdwenen spaargeld
4.33.
[eiser] stelt dat [gedaagden] € 115.000,00 van de privé spaarrekening van [eiser] heeft ontvreemd door gelden naar de privé betaalrekening van [eiser] over te schrijven waarmee [gedaagden] vervolgens zichzelf heeft verrijkt. Ten onderbouwing daarvan heeft [eiser] bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat het geld van de spaarrekening naar de betaalrekening van [eiser] is overgemaakt. [gedaagden] heeft niet betwist dergelijke overboekingen voor [eiser] te hebben verricht, maar betwist dit vervolgens ten eigen nutte te hebben aangewend en benadrukt dat het geld na die overboekingen volgens de afschriften nog altijd op de betaalrekening van [eiser] stond en dat [eiser] daarover kon beschikken. Tevens heeft [gedaagden] betwist machtiging of toegang tot de privé betaalrekening van [eiser] te hebben gehad. Volgens [gedaagden] heeft [eiser] in die periode een woning gekocht in [woonplaats] en heeft [eiser] het geld zelf besteed aan verbouwingswerkzaamheden en de inrichting van die woning. [eiser] heeft dit op zijn beurt weer betwist. Hij heeft bij de bank afschriften van zijn privérekening uit die tijd opgevraagd, maar die zijn niet meer beschikbaar.
4.34.
Nu [eiser] stelt dat [gedaagden] € 115.000,00 heeft onttrokken van de privé betaalrekening van [eiser] en daaraan een rechtsgevolg verbindt, namelijk terugbetaling, is hij degene die deze stelling moet onderbouwen en zo nodig moet bewijzen. Dat hij niet weet waar het geld is gebleven, maakt nog niet dat [gedaagden] het heeft ontvreemd. Dat is een aanname. [eiser] heeft niets concreets gesteld waaruit zou blijken dat [gedaagden] bedragen van de privé betaalrekening van [eiser] naar zichzelf heeft overgemaakt of daarvan bedragen heeft opgenomen. [gedaagden] heeft ook hier een verzwaarde motiveringsplicht, maar na zoveel jaar gaat deze plicht minder ver. Het gaat hier om bijstand uit welwillendheid tegen een lage vergoeding (geen professionele werkzaamheden met winstoogmerk) en het gaat te ver na zoveel jaar (het gaat om ongeveer tien jaar tussen de overboeking en de klacht van [eiser] ) van [gedaagden] te verlangen dat [gedaagden] de afschriften overlegt ( [gedaagden] beweert die aan [eiser] ter hand te hebben gesteld) en exact uitlegt wat er is gebeurd met het geld (welke bedragen wanneer aan wie zijn betaald, enz.). De rechtbank neemt daarom op dit punt geen schending van de verzwaarde motiveringsplicht aan. Het antwoord op de vraag of [gedaagden] geld van de privé rekening van [eiser] kon halen, laat de rechtbank dan ook onbeantwoord, omdat daarmee evenmin vaststaat dat [gedaagden] dat daadwerkelijk heeft gedaan. [eiser] heeft onvoldoende gesteld om tot de conclusie te komen dat [gedaagden] € 115.000,00 van de privé betaalrekening van [eiser] heeft ontvreemd. Onrechtmatig handelen kan hier dan ook niet aangenomen worden.
4.35.
Zijdeling heeft [eiser] in dit kader nog opgemerkt dat in 2009 twee keer een lening van € 12.000,00 in de boekhouding (Snelstart) is geboekt die van de zakelijke rekening van [bedrijfsnaam 1] aan [bedrijfsnaam 5] (waarvan [gedaagde 1] directeur was) is “terug” betaald. Volgens [eiser] is [bedrijfsnaam 5] op 31 december 2012 ontbonden precies op het moment dat de privé spaarrekening van [eiser] leeg was. De rechtbank zal deze opmerking laten voor wat het is omdat het betoog feitelijke grondslag mist. De terugbetalingen zijn immers vanaf de zakelijke bankrekening van [eiser] gedaan en kunnen geen onttrekking van de privé betaalrekening van [eiser] zijn zoals door [eiser] gesteld.
Het voeren van een ondeugdelijke boekhouding
4.36.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagden] onrechtmatig heeft gehandeld omdat de administratie en boekhouding waarvoor [gedaagden] verantwoordelijk was in het geheel niet op orde zijn waardoor [eiser] schade lijdt of nog zal lijden. Het onrechtmatig handelen van [gedaagden] blijkt volgens [eiser] uit:
het ontbreken van een inkoopboek;
het niet (juist) verwerken van de kasboeken;
het ontbreken van de activa-administratie;
het niet boeken van afschrijvingen en investeringen/desinvesteringen niet correct verwerken;
het niet juist en volledig administreren van alle inkomsten;
het doen van foutieve belastingaangiften gebaseerd op de onvolledige administratie;
het laten betalen van de zorgtoeslag via de zakelijke rekening terwijl het gebruikelijk is dat via de privé rekening te doen;
de twijfel die is ontstaan over de vraag of het urencriterium juist is ingevuld bij de geclaimde zelfstandigenaftrek.
Volgens [eiser] is het goed mogelijk dat de veroorzaakte ‘mist’ en alle gebreken in de boekhouding dienen om het verdwijnen van het geld van [eiser] te maskeren.
4.37.
[gedaagden] betwist dat sprake is van een ondeugdelijke boekhouding. Volgens [gedaagden] heeft [eiser] de onrechtmatige daad niet onderbouwd en wordt alleen een waarde oordeel door [naam 1] , de nieuwe boekhouder, gegeven over de stijl van boekhouden van [gedaagden] De boekhouding is volledig overgelegd. Wel zijn door een hack computerbestanden beschadigd en had [gedaagden] de administratie opgeslagen in zijn schuur gedeeltelijk opgeruimd. Van schade aan de zijde van [eiser] is volgens [gedaagden] geen sprake.
4.38.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] onvoldoende gemotiveerd gesteld aan welke eisen de boekhouding, dan wel administratie van [gedaagden] onder de concrete omstandigheden van dit geval (bijstand uit welwillendheid, lage vergoeding, klacht jaren later) diende te voldoen én dat [gedaagden] daarmee in strijd heeft gehandeld of daarbij niet de juiste zorg in acht heeft genomen die van hem verlangd had mogen worden. Dat [eiser] wellicht een deel van de administratie heeft overgelegd (en dus niet alles), maakt nog niet dat deze ondeugdelijk is. [eiser] dient voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan volgen dat de administratie niet voldeed, maar heeft dat nagelaten. De verwijzing naar de verklaring van [naam 1] is in dit verband onvoldoende. Dat [gedaagden] de boekhouding expres onvolledig en/of gebrekkig heeft gevoerd om te maskeren dat hij daaraan ten voordele van zichzelf gelden onttrok, vindt gelet op hetgeen hiervoor over de vermeende diefstal is overwogen, geen steun in het recht.
Tekortkomingen
4.39.
[eiser] stelt zich vervolgens op het standpunt dat hij ook recht heeft op vergoeding van alle schade en kosten op grond van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst (artikel 6:74 BW). [gedaagden] heeft zich volgens [eiser] niet aan de afspraak gehouden hem te ondersteunen bij het deugdelijk en onbezoldigd verzorgen van de boekhouding. Zo voert [eiser] aan dat [gedaagden] een puinhoop heeft gemaakt van de boekhouding en de belastingaangiftes. Daarnaast heeft [gedaagden] de machtiging die hij kreeg om ING-bankrekeningen te beheren voor eigen gewin gebruikt terwijl dit niet onder de afspraak viel en [eiser] daar nooit toestemming voor heeft verleend. [gedaagden] heeft dit bestreden.
Ondeugdelijke boekhouding en belastingaangiftes
4.40.
De rechtbank is van oordeel dat de stelling van [eiser] dat de ondeugdelijke wijze waarop [gedaagden] de boekhouding heeft gevoerd en belastingaangiftes heeft gedaan, door [gedaagden] voldoende gemotiveerd is weersproken. Zo heeft [gedaagden] aangevoerd dat geen duidelijke afspraken zijn gemaakt over de wijze waarop hij [eiser] zou ondersteunen bij het voeren van de boekhouding en dat het een kwestie is van stijl hoe deze wordt vormgegeven. Vervolgens heeft [gedaagden] onder andere aangevoerd dat [eiser] de fysieke post ten behoeve van de boekhouding pas maanden later aanleverde of helemaal niet, hetgeen [eiser] niet heeft weersproken.
4.41.
Tegen deze achtergrond heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd uit welke verplichtingen de tussen partijen gesloten overeenkomst bestond en op welke concrete onderdelen daarvan [gedaagden] tekortgeschoten is. De verwijzing naar verklaringen van [naam 1] is in dat verband onvoldoende. Nu [eiser] geen nadere onderbouwing heeft gegeven van de door hem gestelde tekortkomingen van [gedaagden] ter zake de ondeugdelijke boekhouding en belastingaangiftes - hetgeen gelet op het voorgaande wel op zijn weg had gelegen - is de conclusie dat [eiser] op dit punt niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Weliswaar heeft [eiser] op dit punt bewijs aangeboden, maar een bewijsaanbod is niet bedoeld om een lacune in de stelplicht te repareren. Nu in rechte geen sprake is van een tekortkoming kan [gedaagden] niet aansprakelijk gehouden worden enige schade te vergoeden.
Onbezoldigde werkzaamheden en eigen gewin
4.42.
Zoals reeds in rov. 4.11. is overwogen staat niet vast dat tussen partijen is overeengekomen dat [gedaagden] [eiser] onbezoldigd zou ondersteunen bij het voeren van de boekhouding, zodat van een tekortkoming geen sprake kan zijn. Hetzelfde geldt ter zake het verwijt dat [gedaagden] de tegoeden van [eiser] voor eigen gewin heeft gebruikt.
Conclusie
4.43.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de gevorderde verklaring dat [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk is voor alle schade die [eiser] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagden] in het kader van de boekhouding van [bedrijfsnaam 1] en later de eenmanszaak van [eiser] tot en met 2022, waaronder (i) vanwege boetes en/of aanspraken van de belastingdienst in verband met de door [gedaagden] gevoerde administratie en (ii) alle kosten in verband met het herstellen van fouten en/of onvolledigheden in de door [gedaagden] gevoerde boekhouding, worden afgewezen. Wel zal [gedaagden] hoofdelijk worden veroordeeld om € 5.100,00 aan [eiser] te betalen (zie rov. 4.32 hiervoor). Aangezien niet gesteld is dat [eiser] door deze overschrijving meer schade heeft geleden dan het onttrokken bedrag en eventuele rente, kan de gevorderde verklaring van recht niet worden toegewezen. De gevorderde rente zal worden toegewezen vanaf de dag waarop de twee overschrijvingen ter hoogte van € 2.500,00 hebben plaatsgevonden.
De overige vorderingen
4.44.
De gevorderde kosten ter controle van de boekhouding en voor juridisch advies, zal de rechtbank afwijzen, gelet op de afwijzing van de gevorderde verklaring van recht en bij gebreke van de gestelde tekortkoming in de nakoming. Enige grondslag waarop deze nevenvorderingen zijn gebaseerd ontbreekt.
4.45.
[eiser] vordert een bedrag van € 242,31 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten. Hij stelt verschillende aanmaningen naar [gedaagden] te hebben verstuurd welke hij door een deurwaarder heeft laten betekenen. De kosten die de deurwaarder bij [eiser] in rekening heeft gebracht worden thans gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat dergelijke kosten als proceskosten dienen te worden aangemerkt waarover hieronder wordt beslist, waarbij opgemerkt wordt dat over de noodzaak van het uitbrengen van sommatie-exploten niets, of onvoldoende, is gesteld. De gevorderde kosten worden dan ook afgewezen.
4.46.
De rechtbank zal de vordering om [gedaagden] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten afwijzen. Ingevolge artikel 706 Rv kunnen de kosten van het beslag van de beslagene worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de uitkomst van onderhavige procedure het beslag onnodig was, zodat de gevorderde beslagkosten afgewezen worden.
4.47.
[eiser] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagden] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
86,00
- kosten getuigen
0,00
- salaris advocaat
4.700,00
(2,50 punten × € 1.880,00)
Totaal
4.786,00
4.48.
De door [gedaagden] gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de een betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 5.100,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 18 december 2019 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot dit vonnis vastgesteld op € 4.786,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2023.