ECLI:NL:RBOBR:2023:360

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
22/201
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van het verwerkingsproces van Cathode Ray Tubes in het kader van de omgevingsvergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 26 januari 2023, wordt het beroep van [eiseres] tegen een besluit van het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant behandeld. Het betreft een omgevingsvergunning die aan [eiseres] is verleend voor het bouwen van een nieuwe bunkerhal en het realiseren van een demontagestation voor het demonteren van Cathode Ray Tubes (CRT's). [eiseres] is het niet eens met het voorschrift dat het kiepen van CRT's van een lopende band in een container verbiedt. De rechtbank oordeelt dat het afzonderen van de fluorescerende poederlaag van CRT's niet op een verantwoorde manier kan plaatsvinden in de keten, en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank stelt vast dat de werkwijze van [eiseres] niet voldoet aan de eisen van de Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, omdat het shredderen van hele CRT-apparaten niet leidt tot een passende verwerking. De rechtbank concludeert dat het college terecht het voorschrift heeft gehandhaafd, omdat het in het belang van de bescherming van het milieu is. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige verwerking van gevaarlijke afvalstoffen, zoals fluorescentiepoeder, en de verantwoordelijkheden van verwerkers in dit proces.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/201

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 januari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.G.J. Laan),
en

het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant (het college)

(gemachtigden: mr. M. van Dam – Benders en ing. H.L. Van Aarle).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van [eiseres] tegen de beslissing op bezwaar van 16 december 2021 (bestreden besluit) tegen de aan [eiseres] op 30 juni 2021 verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een nieuwe bunkerhal voor het opslaan van 18 containers en het realiseren van een demontagestation voor het demonteren van cathode ray tubes (CRT’s). [eiseres] is het niet eens met het opnemen van voorschrift 2.1.1 bij de omgevingsvergunning. Dit voorschrift verbiedt het kiepen van CRT’s van een lopende band in een container. Partijen verschillen erover van mening of dit een passende manier van verwerking is, als bedoeld in de Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (verder: Regeling). [eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen het opnemen van voorschrift 2.1.1. Met het bestreden besluit op het bezwaar van [eiseres] heeft het college het voorschrift gehandhaafd.
1.2
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] namens [eiseres] , de gemachtigde van [eiseres] en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank zet eerst de feiten op een rij. Daarna behandelt de rechtbank de beroepsgronden van [eiseres] . Hierbij werkt de rechtbank uit wanneer (nog) sprake is van een passende verwerking. Hierbij gaat het vooral om de vraag of het afzonderen van de fluorescerende poederlaag ook verderop in de keten kan plaatsvinden. De rechtbank denkt dat dit niet kan en niet verantwoord is. Daarom verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
feiten
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
 [eiseres] is een bedrijf dat zich bezig houdt met het recyclen van elektronica, zoals kleine huishoudelijke apparatuur, ICT-apparatuur, consumentenelektronica en verlichtingsapparatuur. De inrichting is gevestigd aan de [naam] te [vestigingsplaats] . Hierbij worden onder andere CRT-beeldbuizen verwerkt.
 Een Cathode Ray Tube (CRT), ook wel kathodestraalbuis of beeldbuis genoemd, is een beeldscherm dat tot een aantal jaar geleden werd gebruikt in onder meer televisies en monitoren. Een CRT-beeldbuis bevat de volgende onderdelen: de nek - waarin een elektronenbuis is aangebracht - de conus (funnel) en het beeldscherm (screen). De conus en het beeldscherm worden bevestigd door middel van het frit. In de CRT-beeldbuis heerst een vacuüm. Ter plaatse van het fluorescentiescherm is het glas aan de binnenzijde voorzien van een fluorescerende laag die bestaat uit zogenoemd fluorescentiepoeder. Fluorescentiepoeder bevat verschillende metalen (zeldzame metalen en zware metalen) en wordt in beginsel beschouwd als een gevaarlijke afvalstof.
 De geldende vergunning van [eiseres] voor het verwerken van CRT-beeldbuizen is de revisievergunning van 26 juni 2013.
 In zijn besluit van 20 april 2017 heeft de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, thans de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (de staatssecretaris), aan de rechtsvoorganger van [eiseres] een last onder dwangsom opgelegd, omdat zij volgens de staatssecretaris in strijd met artikel 11 van de Regeling niet op een passende manier CRT-apparatuur verwerkte. Bij besluit van 31 augustus 2017 heeft de staatssecretaris dit besluit in stand gelaten. In haar uitspraak van 22 januari 2020 [1] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat de werkwijze van [eiseres] , waarbij hele CRT-apparaten worden geshredderd, geen passende verwerking is als bedoeld in artikel 11 van de Regeling.
 Op 3 maart 2021 heeft [eiseres] een aanvraag gedaan voor de activiteiten “bouwen” en “milieu” ten behoeve van:
- het bouwen binnen de inrichting van een nieuwe bunkerhal voor het opslaan van 18 containers van 40 m3 voor afgedankte elektrische en elektronische apparatuur en
- het realiseren van een demontagestation in gebouw K voor het demonteren van CRT’s uit CRT-houdende apparatuur. Hierbij wordt eerst de CRT uit de TV gehaald en wordt vervolgens de elektronenbuis van de CRT verwijderd. Daarna wordt de CRT via een lopende band in een afgesloten container gekieperd.
 Desgevraagd heeft de Inspecteur van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) aan het college een advies gegeven op 4 mei 2021.
Beoordeling beroepsgronden
4. De rechtbank stelt voorop dat het, anders dan het college verondersteld, [eiseres] vrij staat om in haar beroepschrift te verwijzen en te reageren op de stellingen van het college in de bezwaarfase. Daargelaten dat het college de standpunten in het verweerschrift in de bezwaarfase niet heeft verlaten in het bestreden besluit, mag [eiseres] zelf bedenken hoe zij haar beroepschrift inricht. De rechtbank ziet geen reden om bepaalde beroepsgronden buiten beschouwing te laten.
5.1
Volgens [eiseres] is “passende verwerking” toegestaan in de keten als geheel. Dit maakt het volgens [eiseres] mogelijk dat een afnemer van [eiseres] het fluorescentiepoeder verwijdert uit CRT’s die in een afgesloten container zijn gestort. [eiseres] beschouwt gestorte beeldbuizen in een container als een identificeerbare afvalstroom, te weten: beeldbuizen/beeldbuisglas met hierop fluorescentiepoeder. De verwerking van deze stroom kan volgens [eiseres] prima gemonitord worden door:
- de hoeveelheid fluorescentiepoeder te meten die afgezonderd is in het downstreamproces;
- te meten of het gezuiverde glas vrij is van fluorescentiepoeder.
Dit is volgens haar bevestigd in het advies van de ILT van 5 november 2020, waarin staat dat het beeldbuisglas en het fluorescentiepoeder moeten worden afgezonderd (ook van elkaar), maar dat dit niet binnen het bedrijf van [eiseres] hoeft te gebeuren maar ook binnen de keten, elders mag plaatsvinden. [eiseres] blijft dan wel verantwoordelijk voor de totale afzondering van beide stromen binnen het proces, aldus ILT.
5.2
Het college beschouwt het storten van beeldbuizen in containers niet als ‘passend verwerken’ en ‘afzonderen’, ook niet in het geval dat er sprake is van overbrengen naar een andere verwerker. Een hoop gebroken glas met fluorescentiepoeder kan niet meer worden gekwalificeerd als een afgezonderde beeldbuis met daarin fluorescentiepoeder, waaruit vervolgens bij de volgende verwerker het fluorescentiepoeder gecontroleerd kan worden verwijderd.
5.3
In de uitspraak van 22 januari 2020 [2] , heeft de Afdeling geoordeeld dat de werkwijze van [eiseres] , waarbij hele CRT-apparaten worden geshredderd, geen passende verwerking is als bedoeld in artikel 11 van de Regeling. Over het afzonderen overweegt de Afdeling het volgende: “
Door het shredderen van hele CRT-apparaten wordt niet voldaan aan het eerste vereiste dat uit AEEA de beeldbuizen moeten worden afgezonderd, omdat daarbij op geen enkel punt in het verwerkingsproces de beeldbuizen worden afgezonderd uit de CRT-apparaten. Bij het shredderen worden de beeldbuizen in de CRT-apparaten verkleind tot CRT-glas, waarna er in het geshredderde materiaal geen beeldbuizen meer aanwezig zijn die afgezonderd kunnen worden. Met het afzonderen van het CRT-glas uit het geshredderde materiaal wordt niet voldaan aan het vereiste dat de beeldbuizen moeten worden afgezonderd uit AEEA.” Verder heeft de Afdeling in deze uitspraak overwogen dat, zolang in de inrichting van [eiseres] uitsluitend verwerkingshandelingen worden verricht die voldoen aan de in artikel 11, tweede lid, van de Regeling vermelde criteria, zij niet in strijd handelt met dat artikel door CRT-glas af te voeren naar een derde voor de afzondering van de fluorescerende laag, aldus de Afdeling. De Afdeling heeft in de uitspraak van 22 januari 2020 ook nog het volgende overwogen in rechtsoverweging 8.3: “
Anders dan waar de staatssecretaris van uitgaat, is het shredderen van afgezonderde beeldbuizen op zichzelf echter niet in strijd met Bijlage VII van de Richtlijn en de voorschriften 5.1.1, 5.1.3 en 5.2.3 van Part II van de WEEELABEX Standard. Indien [naam] namelijk de beeldbuizen zou afzonderen uit de CRT-apparaten en deze afgezonderde beeldbuizen vervolgens zou shredderen onder afzuiging van het daarbij vrijkomende fluorescentiepoeder, omvat de verwerking een selectieve behandeling overeenkomstig Bijlage VII van de Richtlijn.” [naam] is de rechtsvoorganger van [eiseres] .
5.4
In de uitspraak van 23 juni 2021 [3] voegt de Afdeling hier het volgende aan toe: ”
kan met het afzonderen van CRT-glas na het shredderen van hele CRT-apparaten niet worden voldaan aan het vereiste dat de beeldschermen moeten worden afgezonderd. De Engelstalige en Duitstalige versie van bijlage VII van de Richtlijn dwingen naar het oordeel van de Afdeling niet tot een andere uitleg. Het shredderen van hele CRT-apparaten leidt er verder onvermijdelijk toe dat kunststof- en elektronicafracties met fluorescentiepoeder worden besmet.“ De Afdeling overweegt in overweging 10.3 ook: ”
De Afdeling is van oordeel dat de onderdelen 2 en 3 van de bij besluit van 12 juni 2020 aan [eiseres] opgelegde last er niet aan in de weg staan dat [eiseres] na een passende verwerking van CRT-apparaten binnen de eigen inrichting de fluorescerende laag van het CRT-glas door een andere verwerker laat verwijderen.”
5.5
In bijlage VII van Richtlijn nr. 2012/19/EU (de richtlijn)staat: “De volgende onderdelen van gescheiden ingezamelde AEEA moeten als volgt worden behandeld: beeldbuizen: de fluorescerende laag moet worden afgezonderd"
5.6
Enerzijds zou de door het college voorgestane letterlijke uitleg van deze richtlijn betekenen dat het fluorescentiepoeder moet worden afgezonderd van de als zodanig herkenbare CRT-beeldbuis, en niet van CRT-glas van gebroken beeldbuizen. Anderzijds is volgens de Afdeling het shredderen van CRT’s onder afzuiging van het fluorescentiepoeder niet in strijd met bijlage VII van de Richtlijn. Ervan uitgaande dat de hele of gebroken CRT’s een afzonderlijk identificeerbare stroom zijn door opslag in een afgesloten container, begrijpt de rechtbank niet goed waarom het shredderen en reinigen van CRT-glas wel een passende verwerking is in de zin van bijlage VII van de richtlijn maar het college het breken van CRT’s en het later reinigen van CRT glas niet beschouwd als een passende verwerking. Het college heeft onvoldoende onderbouwd in welk opzicht de voorgestane werkwijze van [eiseres] afwijkt van de in rechtsoverweging 8.3 van de uitspraak van 22 januari 2020 van de Afdeling omschreven werkwijze, die volgens de Afdeling een passende verwerking vormt in de zin van de richtlijn. Deze beroepsgrond slaagt dus, maar dit heeft geen gevolgen voor het bestreden besluit, omdat het college in het bestreden besluit ook nog een andere reden geeft waardoor de werkwijze van [eiseres] geen passende vorm van verwerking is in de zin van de richtlijn. Die reden is dat door het storten van de beeldbuizen het fluorescentiepoeder los kan raken van de binnenkant van het beeldscherm en zich kan verspreiden over het CRT-glas en [eiseres] niet aannemelijk heeft gemaakt dat desondanks een totale afzondering kan plaatsvinden van het fluorescentiepoeder. De rechtbank beoordeelt deze motivering van het college naar aanleiding van de door [eiseres] ingediende beroepsgronden onder 6.1 en verder en acht deze motivering voldoende. Dit wordt hieronder nader toegelicht. 6.1 [eiseres] voert aan dat zij adequate maatregelen treft om vrijkomend fluorescentiepoeder bij het storten te voorkomen (‘deksel’ op de container; storten door kleine opening, minimale waternevel op de opening en het afgedekt verzenden van de container naar de verwerker). Hierdoor kan geen fluorescentiepoeder vrijkomen in het milieu. Bij de verwerker wordt het CRT-glas gescheiden van het fluorescentiepoeder. Volgens [eiseres] maakt het college niet duidelijk waarom sprake is van strijd met de Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (de Regeling). Glas kan helemaal niet ‘besmet’ worden met fluorescentiepoeder, want dat zit al op het glas. Indien bij het storten dit poeder wel voor een deel vrijkomt, daalt het vervolgens weer op het glas neer, waardoor er feitelijk niets verandert. Bovendien wordt het glas, met het oog op verwijdering van het fluorescentiepoeder, naar de verwerker afgevoerd, waar de noodzakelijke verwijdering plaatsvindt. Dit is volgens [eiseres] bevestigd in het advies van de ILT van 5 november 2020, waarin staat dat het beeldbuisglas en het fluorescentiepoeder moeten worden afgezonderd (ook van elkaar) maar dat dit niet binnen het bedrijf van [eiseres] hoeft te gebeuren maar ook binnen de keten, elders mag plaatsvinden. [eiseres] blijft dan wel verantwoordelijk voor de totale afzondering van beide stromen binnen het proces, aldus de ILT.
6.2
Het college herhaalt dat gebroken CRT glas met fluorescentiepoeder niet meer kan worden gekwalificeerd als een afgezonderde beeldbuis met daarin fluorescentiepoeder, waaruit vervolgens bij de volgende verwerker het fluorescentiepoeder gecontroleerd kan worden verwijderd. Hij verwijst naar sectorplan 71 ‘Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur’ bij het Landelijk Afvalbeheerplan 3 (LAP3), p.10. [4]
6.3
De rechtbank is het eens met het college. De bedoeling van de richtlijn is om het vrijkomen van fluorescentiepoeder in het milieu te voorkomen. Bij het kiepen van een CRT-beeldbuis in een container kan deze breken, met als gevolg dat het fluorescentiepoeder, dat zich aan de binnenkant van het scherm bevindt zich verspreid waardoor onbesmette delen van de CRT (bijvoorbeeld de conus of de buitenkant van de beeldbuis) kunnen worden verontreinigd met fluorescentiepoeder. Dan neemt de hoeveelheid verontreinigd CRT-glas toe en daarmee ook het risico op het vrijkomen van het fluorescentiepoeder. De door [eiseres] gekozen werkwijze is minder efficiënt, omdat ook onbesmet CRT-glas kan worden verontreinigd met fluorescentiepoeder door vermenging in de container. [eiseres] blijft verantwoordelijk voor de totale afzondering van beide stromen binnen het proces. [eiseres] heeft met het enkele noemen van een Duitse afnemer die zou zijn erkend met een Weelabex-certificaat niet aannemelijk gemaakt dat zij kan (laten) zorgen voor de totale afzondering van fluorescentiepoeder van CRT-glas. Nu blijft onduidelijk wat het verwijderingsproces bij de Duitse afnemer omvat en wat nu precies is toegelaten door de Duitse milieu-autoriteit. Onder deze omstandigheden heeft [eiseres] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat haar werkwijze een passende verwerking is in de zin van bijlage VII van de Richtlijn. Omdat [eiseres] de werkwijze aanvraagt, zal [eiseres] dit wel moeten onderbouwen. In het midden kan blijven of het college voldoende heeft gemotiveerd waarom hij niet afwijkt van het sectorplan. Dit kan pas aan de orde komen als [eiseres] voldoende duidelijkheid heeft gegeven over de door haar voorgestane werkwijze.
7.1
Volgens [eiseres] is de ILT niet consequent in haar advisering en handelwijze en heeft het college zich onvoldoende vergewist van de juistheid en consistentie van de adviezen en handelwijze van de ILT bij de adviezen over het bedrijf van [eiseres] en andere bedrijven. De ILT handelt volgens [eiseres] in strijd met het vertrouwens- en het gelijkheidsbeginsel, omdat de ILT inconsistent is in haar standpunten.
7.2
Het college wijst er in reactie op dat hij het bevoegd gezag is en dat hij niet verantwoordelijk is voor besluiten dan wel adviezen van de ILT bij andere bedrijven. Dat is volgens het college dus niet relevant.
7.3
De ILT heeft in de brief van 5 november 2020 aan [eiseres] aangegeven nog geen oordeel te geven over het storten van beeldbuizen in hun geheel. Dat is volgens de ILT niet aan de orde, omdat er mogelijkheden zijn om beeldbuizen passend te verwerken. In het advies aan het college van 4 mei 2021 adviseert de ILT passende verwerking van beeldbuizen conform de CENELEC-normen te borgen.
7.4
De rechtbank is van oordeel dat het college zich voldoende heeft vergewist van de juistheid en consistentie van het advies van de ILT. In de brief van 5 november 2020 aan [eiseres] laat de ILT zich juist niet uit over het storten van beeldbuizen in containers. In zoverre zijn de standpunten van de ILT niet inconsistent. De rechtbank stelt vast dat er verschillende manieren zijn om CRT-apparaten te verwerken bij verschillende bedrijven. Het college heeft terecht gesteld dat zij alleen moet oordelen over de wijze van verwerking bij [eiseres] en andere verwerkingsmethodes hier niet bij hoeft te betrekken. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] aan de advisering van de ILT niet het vertrouwen kan ontlenen dat het college op een bepaalde wijze zal gaan beslissen. Niet de ILT maar het college is het bevoegde gezag.
8.1
[eiseres] benadrukt dat de nu voorgeschreven handelwijze risico’s meebrengt voor haar personeel en het personeel van afnemers in de keten.
8.2
Volgens het college hoeft geen rekening te worden gehouden met de arbeidsomstandigheden bij [eiseres] , maar alleen met het belang van de bescherming van het milieu.
8.3
De rechtbank is van oordeel dat het voorschrift 2.1.1 is gesteld in het belang van de bescherming van het milieu en in zoverre niet in strijd is met artikel 2.22, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het college heeft terecht aangegeven dat zijn beoordelingsruimte hierbij beperkt is, gelet op de richtlijn en de Regeling. De mogelijkheid om in kader van evenredigheid andere belangen zwaarder te wegen, is daarom ook beperkt. Het stellen van voorschrift 2.1.1 is noodzakelijk in het belang van de bescherming van het milieu. In het belang van goede arbeidsomstandigheden heeft het college geen aanleiding hoeven zien om voorschrift 2.1.1 achterwege te laten.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. D.J. de Lange en mr. D. Bruinse-Pot, leden, in aanwezigheid van mr. A.F. Hooghuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA)
Bijlage VII, punt 1, van de Richtlijn luidt: "Uit gescheiden ingezamelde AEEA moeten ten minste de volgende stoffen, mengsels en onderdelen worden afgezonderd:
(…)
- beeldbuizen,"
Punt 2 luidt: "De volgende onderdelen van gescheiden ingezamelde AEEA moeten als volgt worden behandeld:
- beeldbuizen: de fluorescerende laag moet worden afgezonderd;"
Artikel 8 Passende verwerking
l. De lidstaten dragen er zorg voor dat alle gescheiden ingezamelde AEEA passend wordt verwerkt.
2. Passende verwerking, anders dan de voorbereiding voor hergebruik, en handelingen in verbond met nuttige toepassing en recycling, omvat ten minste de afzondering van alle vloeistoffen en een selectieve behandeling overeenkomstig bijlage VII.
3. De lidstaten dragen er zorg voor dat de producenten of in hun naam handelende derden systemen invoeren voor de nuttige toepassing van AEEA met gebruikmaking van de beste beschikbare technieken. De producenten kunnen deze systemen individueel of collectief invoeren. De lidstaten dragen er zorg voor dat inrichtingen of bedrijven waar inzamelings- of verwerkingshandelingen worden verricht, de AEEA opslaan en verwerken
volgens de technische voorschriften van bijlage VIII.
Artikel 11 van de Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur
Artikel 11 Passende verwerking
1. Een verwerker van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur draagt er zorg voor dat gescheiden ingezamelde afgedankte elektrische en elektronische apparatuur passend wordt verwerkt overeenkomstig de minimale streefcijfers inzake nuttige toepassing van bijlage V van Richtlijn nr. 2012/1 9/EU. Deze verplichting geldt ook voor het verwerken van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur die niet gescheiden is van andere, niet
daartoe behorende afvalstoffen.
2. Passend verwerken als bedoeld in het eerste lid houdt ten minste in dat:
a. de verwerking, anders dan de voorbereiding voor hergebruik, en handelingen in verband met nuttige toepassing en recycling, de afzondering van alle vloeisloffen en een selectieve behandeling overeenkomstig bijlage VII van Richtlijn nr. 2012/19/EU omvat;
b. de verwerking van de ingenomen afgedankte elektrische en elektronische apparatuur geschiedt met gebruik van de beste beschikbare technieken, en
c. de verwerking van de ingenomen afgedankte elektrische en elektronische apparatuur geschiedt volgens de technische voorschriften van bijlage VII van Richtlijn nr. 2012/19/EU.
d. ingenomen afgedankte elektrische en elektronische apparatuur vanaf 1 juli 2015 wordt verwerkt volgens de WEEELABEX Standard, hetgeen in ieder geval wordt aangetoond met een conformiteitsverklaring die aangeeft dat gewerkt wordt overeenkomstig de WEEELABEX Standard."
(…)
5. Degene die ingezamelde afgedankte elektrische en elektronische apparatuur naar een onder land overbrengt draagt er zorg voor en toont voorafgaand aan de overbrenging aan dat deze passend zal worden verwerkt onder voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan het tweede en derde lid.
6. De houder die gebruikte elektrische of elektronische apparatuur, waarvan vermoed wordt dal het afgedankte elektrische of elektronische apparatuur is, naar een onder land overbrengt of voornemens is over te brengen, draagt er zorg voor en toont aan dat hij voldoet aan de minimumvoorschriften, bedoeld in bijlage VI van Richtlijn nr. 2012/19/EU.

Voetnoten

4.Daar staat: ”Voor afgedankte elektrische en elektronische apparatuur houdt passende verwerking als bedoeld in art. 11 van de regeling in dat onder andere beeldbuizen moeten worden afgescheiden van de apparatuur en dat de fluorescerende laag vervolgens van de beeldbuizen moet worden afgezonderd. Na het shredderen of verkleinen van beeldbuizen is afzondering van de fluorescerende laag niet meer mogelijk, waardoor dit geen passende verwerking is.”