ECLI:NL:RBOBR:2023:351

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
82/271582-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van gefingeerde arbeidsovereenkomsten en ziektewetuitkeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 januari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opmaken van gefingeerde arbeidsovereenkomsten en het misbruik maken van sociale voorzieningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomsten met de betrokken werknemers te goeder trouw zijn aangegaan en dat deze werknemers feitelijk werkzaamheden hebben verricht. De rechtbank concludeert dat de ziekmeldingen van de werknemers kort na de aanvang van hun dienstverbanden geen patroon van misbruik vertonen, maar eerder een toevallige samenloop van omstandigheden zijn. De verdachte is vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, en de rechtbank heeft de teruggave van in beslag genomen voorwerpen gelast. Tevens is de benadeelde partij, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding. De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de verschillende omstandigheden van de betrokken werknemers en de aard van de arbeidsovereenkomsten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 82.271582.20
Datum uitspraak: 23 januari 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] [Turkije] op [geboortedatum] 1968,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 december 2022, 21 december 2022 en 23 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 juni 2022. Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij:
op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 29 augustus 2014 tot en met 1 oktober 2018 in de gemeente Helmond, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen althans eenmaal, één of meer geschrift(en), te weten:
A. - een arbeidsovereenkomst d.d. 29 augustus 2014 tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte 1] (DOC-001-01) en/of
- een loonstaat “loon per kas” voor de periode september 2014 t/m februari 2018 (DOC-001-08) en/of
B. - een aanvraag Ziektewetuitkering d.d. 16 maart 2016 ten name van [medeverdachte 2]
(DOC-003-02) en/of
- een arbeidsovereenkomst d.d. 24 februari 2016 tussen [bedrijf 2] en [medeverdachte 2]
(DOC-003-01) en/of
C. - een werkgeversverklaring d.d. 20 augustus 2016 van [bedrijf 1] ten
name van [naam 2] (DOC-028-02) en/of
- een aanvraag Ziektewetuitkering d.d. 14 juli 2016 (DOC-002-02),
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, dan wel valselijk heeft doen/laten opmaken en/of vervalsen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of één of meer van zijn medeverdachte(n), toen aldaar (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid – zakelijk weergegeven
willen doen voorkomen dat [medeverdachte 1] een dienstverband had bij [bedrijf 1] terwijl dit dienstverband feitelijk niet heeft bestaan,
willen doen voorkomen dat [medeverdachte 2] een dienstverband had bij [bedrijf 2] terwijl dit dienstverband feitelijk niet heeft bestaan,
willen doen voorkomen dat [naam 2] / [medeverdachte 4] een dienstverband had bij [bedrijf 1] terwijl dit dienstverband feitelijk niet heeft bestaan,

zulks (telkens) met het oogmerk om dat/dit geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van het ten laste gelegde feit.


Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir genoemde gronden en de daarop gegeven aanvullingen ter terechtzitting van 20 december 2022 en 21 december 2022, vindt de officier van justitie het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

Het standpunt van de verdediging.
Op de in de pleitnota genoemde gronden en de daarop gegeven aanvullingen ter terechtzitting van 21 december 2022, heeft de verdediging integrale vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit.

Het oordeel van de rechtbank.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting van 20 december 2022 en 21 december 2022 en de inhoud van het procesdossier, stelt de rechtbank het volgende vast.
Het patroon
De verdenking dat er gefingeerde dienstverbanden zijn overeengekomen, is gebaseerd op het gegeven dat vier werknemers die in dienst zijn getreden bij bedrijven van [verdachte] of [medeverdachte 5] , zich kort na de start van hun dienstverbanden hebben ziekgemeld, waarbij - door de aard of het moment van de ziekmelding - de last van de loondoorbetaling telkens bij het UWV lag in plaats van bij de werkgever. De vier werknemers behielden vervolgens lange tijd op verschillende gronden uit de sociale wet- en regelgeving recht op een uitkering. De strafrechtelijke vervolging is ingesteld vanuit de gedachte dat een en ander niet op toeval berust, maar juist getuigt van het doelbewust misbruik maken van sociale voorzieningen. Verdachte zou hierin een cruciale rol hebben gespeeld, een en ander zoals ten laste is gelegd.
De rechtbank constateert dat in het strafrechtelijke onderzoek is ingezoomd op de overeenkomsten tussen de vier dienstverbanden en de daarop volgende uitkeringen. Het is echter van belang om ook evidente verschillen tussen de vier dienstverbanden en de bijzondere omstandigheden met betrekking tot de bedrijven van vader en zoon [familienaam 1] in ogenschouw te nemen. De rechtbank gaat daar verder op in.
Verschillende bedrijven
Eenmanszaak [bedrijf 3]is gestart op 20 januari 2014. De eigenaar is [medeverdachte 5] . [1] De bedrijfsactiviteit wordt beschreven als “overige specialistische dienstverlening”. Het zou gaan om advisering op financieel gebied en bemiddeling bij bijvoorbeeld hypotheekaanvragen. Dit bedrijf is in november 2015 weer opgeheven. Het bedrijf was gevestigd op de [adres 1] in Helmond, het woonadres van de [familienaam 1] . Het bedrijf is een arbeidsovereenkomst aangegaan met [medeverdachte 6] .
Eenmanszaak [bedrijf 1]is gestart op 17 april 2007. De eigenaar is [verdachte] . [2] De bedrijfsactiviteit wordt beschreven als “groothandel in sanitaire artikelen en sanitair installatiemateriaal”. In de periode van 10 juni 2012 tot en met 1 september 2014 was de handelsnaam
[bedrijf 1], met als bedrijfsactiviteit “groothandel in sanitaire artikelen en sanitair isolatiemateriaal”. In de periode van 1 februari 2015 tot en met 22 juni 2018 was de handelsnaam
[bedrijf 2], met als bedrijfsactiviteit “groothandel in sanitaire artikelen en tegels. Turkse specialiteiten Bakkerij”. Het vestigingsadres van het bedrijf was sinds juni 2012 [adres 2] in Helmond. Het bedrijf is een arbeidsovereenkomst aangegaan met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [naam 1] .
[verdachte] heeft op 6 maart 2016 bij de gemeente Helmond een inschrijfformulier ingediend voor deelname aan de pilot mengvormen winkel/horeca [3] op naam van [bedrijf 2] . Voor de realisatie van de mengvorm winkel/horeca heeft [verdachte] geïnvesteerd in een lunchroomgedeelte in de bakkerij. [4] Hiervoor zijn ook de benodigde vergunningen [5] aangevraagd.
In het inschrijfformulier voor de deelname aan de pilot is vermeld dat het bedrijf zich vanaf de opening heeft ingezet voor de maatschappij, bijvoorbeeld door het aanbieden van werkstages aan langdurig werkzoekenden, door langdurig werkzoekenden in dienst te nemen, het aanbieden van een werkstage aan een arbeidsgehandicapte, gesprekken te voeren met de reclassering om een oud gedetineerde dagbesteding aan te bieden en het aanbieden van een workshop voor alleenstaande 50+-ers. De eenmanszaak heeft aan deze doelstelling aantoonbaar invulling heeft gegeven door via [bedrijf 4] de reclassering en het ROC diverse personen te plaatsen en door een kwetsbare arbeidsgehandicapte in dienst te nemen, mevrouw [medeverdachte 1] .
[verdachte] had, net als zijn echtgenote [medeverdachte 7] , een volledige baan naast de exploitatie van zijn eenmanszaak. [medeverdachte 7] is bovendien lange tijd ernstig ziek geweest.
Tussenconclusie van de rechtbank
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de eenmanszaken [bedrijf 1] en [bedrijf 3] duidelijk van elkaar verschillen. De bedrijven hadden verschillende eigenaren, waren niet op één adres gevestigd en de bedrijfsactiviteiten van de eenmanszaken waren van geheel andere aard (advisering, handel in sanitair en bakkerij). [bedrijf 1] is ruim tien jaar geëxploiteerd, grotendeels vanuit een winkelpand. Er zijn investeringen gedaan in een lunchroom en de eenmanszaak heeft actief een maatschappelijke rol naar zich toegetrokken. De activiteiten van [bedrijf 3] zijn inhoudelijk beperkt gebleven en waren van korte duur. Van verwevenheid tussen de activiteiten van de twee eenmanszaken is de rechtbank niet gebleken.
Verschillende werknemers
Over de vier werknemers die in het strafrechtelijke onderzoek zijn betrokken, [medeverdachte 6] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] , overweegt de rechtbank het volgende.
 [medeverdachte 6]
Het eerste dienstverband, chronologisch gezien, was het dienstverband van [medeverdachte 6] . Zij is de enige van de vier genoemde werknemers die een dienstverband aanging met [bedrijf 3] van [medeverdachte 5] Zij was ongeveer vier maanden zwanger op dat moment.
heeft op 3 februari 2014 een arbeidsovereenkomst [6] met werkgever [bedrijf 3] gesloten. [bedrijf 3] werd vertegenwoordigd door [medeverdachte 5] . In deze arbeidsovereenkomst komen zij overeen dat de werknemer op 4 februari 2014 in dienst treedt bij de werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, dat de werknemer fulltime voor 40 uur per week zal werken, dat het salaris € 2.900,-- bruto per maand bedraagt en dat het salaris wordt gestort op [rekeningnummer 1] ten name van [medeverdachte 6] . Deze arbeidsovereenkomst is op 3 februari 2014 ondertekend door de werkgever en de werknemer.
Op 10 februari 2014 heeft [medeverdachte 6] zich ziek gemeld door problemen als gevolg van haar zwangerschap.
Op 15 augustus 2014 is aan [medeverdachte 6] te kennen gegeven dat haar dienstverband per 11 augustus 2014 was beëindigd. Zij reageerde daarop met de vraag of zij wel ontslagen kon worden als zij met zwangerschapsverlof was. [7]
Op grond van de Ziektewet, de Wet Arbeid en zorg en later de Werkeloosheidswet, is [medeverdachte 6] doorbetaald, dan wel heeft zij uitkeringen ontvangen, waarvan de lasten bij het UWV lagen.
Bij haar verhoor op 27 november 2018 [8] heeft [medeverdachte 6] bevestigd dat zij de arbeidsovereenkomst met [bedrijf 3] is aangegaan. Zij heeft verklaard dat zij met [medeverdachte 5] het sollicitatiegesprek heeft gevoerd. De arbeidsvoorwaarden werden door hem aangereikt en daarmee is [medeverdachte 6] akkoord gegaan.
Dat [medeverdachte 6] heeft gewerkt bij [bedrijf 3] , vindt bevestiging in de verklaringen van [getuige 1] [9] , [10] en [getuige 2] . [11] [getuige 1] heeft verklaard dat hij op verzoek van [medeverdachte 5] loodgieterswerkzaamheden heeft uitgevoerd, dat mevrouw [medeverdachte 6] toen de deur voor hem open heeft gedaan en dat zij zich aan hem heeft voorgesteld als medewerker van [medeverdachte 5] . [getuige 2] heeft verklaard dat zij op zoek was naar een woning, dat zij zich voor een informatief gesprek daarover tot [medeverdachte 5] heeft gewend en dat bij dat gesprek ook mevrouw [medeverdachte 6] aanwezig was.
Uit het dossier blijkt voorts dat mevrouw [medeverdachte 6] voorafgaand aan haar dienstverband bij [bedrijf 3] bij [bedrijf 5] werkzaam is geweest, dat [bedrijf 5] dit dienstverband heeft beëindigd en dat zij op grond van dat dienstverband sowieso al recht had op een WW-uitkering voor de duur van dertien maanden. [12]
 [medeverdachte 1]
In chronologie is [medeverdachte 1] de eerste van de vier genoemde werknemers die met [bedrijf 1] een arbeidsovereenkomst aanging. [medeverdachte 1] was een arbeidsgehandicapte werknemer.
[medeverdachte 1] en [bedrijf 1] hebben op 29 augustus 2014 een arbeidsovereenkomst [13] gesloten, waarbij [bedrijf 1] werd vertegenwoordigd door [verdachte] . In die arbeidsovereenkomst zijn zij het volgende overeengekomen: de werknemer treedt op 1 september 2014 in dienst bij werkgever. De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor de periode van 1 september 2014 tot 1 september 2015 en eindigt van rechtswege. De werknemer werkt fulltime voor 40 uur per week van maandag tot en met zaterdag. Het salaris bedraagt € 2.000,- bruto per maand en een vaste weekendtoeslag nader te bepalen. Deze arbeidsovereenkomst is op 29 augustus 2014 ondertekend door de werkgever en de werknemer.
Bij haar verhoren [14] , [15] heeft [medeverdachte 1] bevestigd dat zij deze arbeidsovereenkomst is aangegaan. Zij heeft voorts verklaard dat zij zich op 9 september 2014 ziek heeft gemeld als gevolg van hartkloppingen, dat zij op 23 oktober 2017 door het UWV hersteld is verklaard en dat zij daarna nog werkzaam is geweest op het adres Heistraat 4 te Helmond.
 [medeverdachte 2]
Werknemer [medeverdachte 2] heeft op 24 februari 2016 een arbeidsovereenkomst [16] gesloten met werkgever [bedrijf 2] , vertegenwoordigd door [verdachte] . In deze arbeidsovereenkomst zijn zij het volgende overeengekomen: de werknemer treedt op 26 februari 2016 in dienst bij werkgever. De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor de periode van 26 februari 2016 tot 5 september 2016 en eindigt van rechtswege. De werknemer werkt fulltime voor 40 uur per week. Het salaris bedraag € 1.850,-- bruto per maand. De arbeidsovereenkomst is op 24 februari 2016 ondertekend door de werkgever en de werknemer.
Bij haar verhoren [17] , [18] heeft [medeverdachte 2] bevestigd dat zij deze arbeidsovereenkomst is aangegaan. Zij heeft onder meer het volgende verklaard: “
Voordat ik arbeidsongeschikt werd, heb ik gewerkt bij [bedrijf 2] in [adres 2] . Ik ben daar terecht gekomen omdat ik een blaadje aan het raam zag waarop stond dat ze een dame zochten om te werken. Omdat ik geen Nederlands spreek, het een Turkse bakkerij was en het bij mij in de buurt was, kwam mij dat goed uit. Ik ben toen naar binnen gelopen, ik heb daar met de zoon gesproken en in onderling overleg ben ik toen begonnen met werken. De eigenaar van de zaak heet [verdachte] . Ik ben ziek geworden tijdens mijn werk daar en heb mijn werkzaamheden moeten stoppen. Toen ik geopereerd werd ben ik gestopt met werken en hebben wij dat doorgegeven aan het UWV. Daarna is alles vanzelf gegaan. [verdachte] heeft mijn werkzaamheden gestopt en daarna heb ik alles zelf moeten regelen.”
[medeverdachte 2] is ziekgemeld per 16 maart 2016.
Dat mevrouw [medeverdachte 2] bij [bedrijf 2] heeft gewerkt, wordt bevestigd door de verklaringen die de getuigen [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] [19] hebben afgelegd.
 [medeverdachte 4] , echtgenote van [naam 2]
Werknemer [naam 1] heeft op 29 mei 2016 een arbeidsovereenkomst [20] gesloten met werkgever [bedrijf 1] , vertegenwoordigd door [verdachte] . In die arbeidsovereenkomst zijn zij het volgende overeengekomen: de werknemer treedt op 1 juni 2016 in dienst bij werkgever in de functie van bedrijfsleidster van [bedrijf 2] (onderdeel van [bedrijf 1] ). De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor de periode van 1 juni 2016 tot 1 juni 2017 en eindigt van rechtswege. De werknemer werkt fulltime voor 40 uur per week. Het salaris bedraagt € 2.575,-- bruto per maand. Deze arbeidsovereenkomst is op 29 mei 2016 door de werkgever en de werknemer ondertekend.
Bij haar verhoren [21] , [22] heeft [naam 1] bevestigd dat zij deze arbeidsovereenkomst is aangegaan. Zij heeft onder meer het volgende verklaard. “
Ik zag op het raam van de bakkerij een briefje waarop aangegeven stond dat zij personeel zochten. Ik ben naar binnen gelopen en ik heb gesproken met de baas [verdachte] . Ik heb gezegd fulltime werk te zoeken. Dat kon hij mij geven. Tijdens het gesprek is mijn zwangerschap ter sprake geweest. Dat was voor de heer [verdachte] geen probleem. Ik begon elke dag om 07.30 uur. Het aantal uren van 40 per week werd niet overschreden. Ik heb mij ziek gemeld vanwege heupklachten die werden veroorzaakt door het lange staan/vele lopen. Voorafgaand aan de sollicitatie heb ik geen last gehad van mijn zwangerschap. Ik overleg u een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 1 juni 2017, kopie loonstroken over de maanden juni, juli en augustus 2016 en een bewijs van feitelijke loonbetaling op [rekeningnummer 2].”
De verklaring van mevrouw [naam 1] wordt gesteund door bevindingen uit het onderzoek van het UWV. [23] Uit dat onderzoek is gebleken dat mevrouw [naam 1] zich op 20 juni 2016 ziek heeft gemeld vanwege heupklachten die tijdens haar tweede zwangerschappen zijn ontstaan, dat mevrouw [naam 1] arbeidsongeschikt is gebleven tot 5 april 2017. Zij is gezien door een arts van het UWV.
Uit het procesdossier blijkt dat mevrouw [naam 1] na 5 april 2017 weigerde te gaan werken wegens voortdurende klachten, waardoor er een arbeidsgeschil ontstond met haar werkgever [verdachte] daarin resulterend dat haar loon niet werd doorbetaald. Nadat mevrouw [naam 1] met juridische stappen had gedreigd om de doorbetaling van haar loon af te dwingen, heeft [verdachte] uiteindelijk het loon doorbetaald tot het einde van de arbeidsovereenkomst op 1 juni 2017. [24]
Tussenconclusie van de rechtbank
Het verloop van de dienstverbanden komt overeen voor zover het gaat om de ziekmeldingen en de aanspraken op loondoorbetalingen dan wel uitkeringen ten laste van het UWV, kort na aanvang van die dienstverbanden. De dienstverbanden van de vier werknemers vertonen echter ook relevante verschillen.
[medeverdachte 6] , geboren in 1983, is de enige van de vier werknemers, die voor [bedrijf 3] van [medeverdachte 5] werkte. Haar dienstverband startte begin februari 2014 en was voor onbepaalde tijd. Zij werd echter in augustus 2014, tijdens haar zwangerschapsverlof, ontslagen. De rechtbank merkt op dat mevrouw [medeverdachte 6] op grond van haar arbeidsverleden voorafgaande aan haar dienstverband bij [bedrijf 3] bij [bedrijf 5] , al recht had op een WW-uitkering, zodat zij geen evident belang had bij het opmaken van een gefingeerde arbeidsovereenkomst.
[medeverdachte 1] , geboren in 1963, startte ruim een half jaar later, per 1 september 2014 bij een andere werkgever, namelijk [bedrijf 1] van [verdachte] . Haar overeenkomst was voor bepaalde tijd, namelijk tot 1 september 2015. Zij is – na een periode van ziekte wegens hartkloppingen – voor het einde van haar dienstverband weer begonnen met werken. Haar dienstverband is kennelijk verlengd tot uiteindelijk begin 2018. [medeverdachte 1] was een arbeidsgehandicapte werknemer. Het is niet onaannemelijk dat zij hierdoor kwetsbaar was, waardoor zij zich vaker dan anderen heeft ziekgemeld. Zij werkte voornamelijk voor de sanitairzaak.
[medeverdachte 2] , geboren in 1967, is bijna anderhalf jaar later, per 26 februari 2016 in dienst getreden bij de eenmanszaak van [verdachte] , maar dan specifiek bij de bakkerij. Haar arbeidsovereenkomst was kort, namelijk ruim zes maanden. Zij had aantoonbaar fysieke klachten, waarvoor medisch ingrijpen noodzakelijk was. Zij ervoer fysieke klachten op de werkvloer en moest op enig moment ook geopereerd worden.
[naam 1] , geboren in 1990, is ruim drie maanden later, op 1 juni 2016 in dienst getreden bij de eenmanszaak van [verdachte] . Zij werd niet als allround medewerker aangenomen, zoals [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , maar als bedrijfsleidster van [bedrijf 2] . Zij kreeg een jaarcontract. Zij heeft zich ziekgemeld wegens zwangerschapsgerelateerde klachten. De arts van het UWV besliste dat zij vanaf 5 april 2017 weer in staat was om te werken. Toen zij weigerde te gaan werken, is er een arbeidsconflict ontstaan over de doorbetaling van haar loon. De rechtbank ziet in dit arbeidsconflict ondersteuning voor de conclusie dat er sprake was van een daadwerkelijke arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] / [bedrijf 2] en mevrouw [naam 1] . Het jaarcontract is niet verlengd.
Niet is gebleken dat de werknemers [medeverdachte 6] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] elkaar kenden voordat zij een arbeidsovereenkomst met [bedrijf 3] of [bedrijf 1] / [bedrijf 2] sloten. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat er enig verband tussen deze werknemers bestond, anders dan dat zij voor de eenmanszaken van de [familienaam 1] hebben gewerkt. Evenmin is aannemelijk geworden dat de werknemers de [familienaam 1] kenden voordat zij de arbeidsovereenkomsten waren aangegaan, nu het dossier voor die conclusie geen aanknopingspunten biedt.
Voorts overweegt de rechtbank dat het UWV ook onderzoek instelt naar de gezondheidstoestand van de aanvrager van een uitkering, teneinde te voorkomen dat ten onrechte een ziektewetuitkering wordt toegekend. Onderzoek van het UWV heeft er kennelijk niet toe geleid dat aan de hiervoor genoemde werknemers [medeverdachte 6] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] ziektewetuitkeringen zijn onthouden. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen reden om te veronderstellen dat de werknemers zich ten onrechte hebben ziekgemeld.
Naar het oordeel van de rechtbank wegen de overeenkomsten tussen het verloop van de vier dienstverbanden zeker niet zwaarder dan de verschillen daartussen.
Beschikbaarheid van werk en financiële middelen
De rechtbank stelt vast dat sprake is geweest van twee eenmanszaken, die drie uiteenlopende ondernemingen voerden. Alle ondernemingen hebben omzet gegenereerd, al was die wel erg beperkt. [verdachte] heeft aantoonbaar investeringen in [bedrijf 2] gedaan en de benodigde vergunningen aangevraagd om van [bedrijf 2] een bedrijf te maken in de vorm van een bakkerij annex lunchroom. Voorts staat buiten discussie dat bij [bedrijf 1] / [bedrijf 2] ook andere personen hebben gewerkt dan voornoemde werknemers. De rechtbank is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden niet passen bij een – zoals het Openbaar Ministerie het schetst - inactief bedrijf, dat met een vooropgezet plan gefingeerde arbeidsovereenkomsten aangaat, wetende dat er niet of nauwelijks arbeid zal worden verricht.
De rechtbank kan zich ook vinden in het pleidooi van de verdediging, voor zover daarin naar voren is gebracht dat het aannemen van personeel niet enkel tot doel heeft de omzet van een bedrijf te vergroten, maar ook om bedrijven te kunnen starten of in de bestaande vorm te kunnen laten functioneren. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat de arbeidsovereenkomsten met [medeverdachte 6] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] met dergelijke intenties zijn aangegaan. Temeer niet nu die arbeidsovereenkomsten elkaar in tijd nauwelijks overlappen en aannemelijk is dat er – zeker bij de eenmanszaak van [verdachte] – sprake was van een personeelsbehoefte, omdat zowel [verdachte] als zijn vrouw [medeverdachte 7] een andere baan hadden en (later) ook omdat [medeverdachte 7] ernstig ziek werd.
Ook is de rechtbank gebleken dat de eigenaren van [bedrijf 1] / [bedrijf 2] en [bedrijf 3] over voldoende financiële middelen beschikten om loonverplichtingen naar hun werknemers na te komen en dat de loonbetalingen die wél op hen rustten ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Ter terechtzitting van de rechtbank zijn stukken overgelegd en besproken, waaruit blijkt dat [verdachte] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] over geld konden beschikken door inkomsten uit het verhuren van een bedrijfspand en een woning, dat [verdachte] en zijn echtgenote, [medeverdachte 7] , fulltime banen hadden, dat [medeverdachte 5] eigen inkomsten had uit het PGB-budget van zijn opa voor wie hij als mantelzorger optrad, dat [verdachte] een persoonlijke lening had afgesloten en dat zij spaargelden hadden.
De eindconclusies van de rechtbank
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de eenmanszaken [bedrijf 3] en [bedrijf 1] / [bedrijf 2] onafhankelijk van elkaar werkende bedrijven waren die geheel verschillend van aard waren. De arbeidsovereenkomsten zoals die met [medeverdachte 6] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] waren gesloten, verschilden onderling van elkaar. Aannemelijk is dat er een personeelsbehoefte was bij de twee eenmanszaken en dat de eigenaren van de eenmanszaken [bedrijf 3] en [bedrijf 1] / [bedrijf 2] beschikten over voldoende financiële middelen om de loonbetalingen die uit deze arbeidsovereenkomst voortvloeiden, na te komen.
Alles overziende komt de rechtbank tot de conclusie dat de hiervoor genoemde arbeidsovereenkomsten met de werknemers [medeverdachte 6] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] te goeder trouw zijn aangegaan, dat zij feitelijk werkzaamheden hebben verricht voor die bedrijven en dat deze werknemers zich om uiteenlopende redenen, kort na de aanvang van hun dienstverband terecht ziek hebben gemeld. De rechtbank ziet daarin een toevallige samenloop van omstandigheden en geen patroon om door gebruik van gefingeerde arbeidsovereenkomsten voor voornoemde werknemers een recht op uitkering in het leven te roepen.
Gelet op alles wat hiervoor is overwogen zal de rechtbank verdachte van het ten laste gelegde vrijspreken.

De beslissing op de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van deze goederen.
De vordering van de benadeelde partij Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.
Nu verdachte van de aan hem ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk te worden verklaard. De benadeelde partij zal worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt als na te melden.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
 Spreekt verdachte vrij van het aan hem ten laste gelegde feit.
 Gelast de teruggave aan verdachte van de onder hem in beslagen genomen voorwerpen, vermeld op de “Lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen met strafrechtelijk beslagtitel van 20 december 2022. Deze lijst is al bijlage aan dit vonnis toegevoegd.
 Verklaart de benadeelde partij Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
 Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van den Munckhof, voorzitter,
mr. H. Slaar en mr. J.O.Y. Elagab, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 23 januari 2023.

Voetnoten

1.V-006-B, pag. 152: een uittreksel Kamer van Koophandel van 13 januari 2020
2.V001-B, pag. 68: een uittreksel Kamer van Koophandel van 10 oktober 2019
3.DOC-004-05, pag. 1303 t/m 1306: het inschrijfformulier voor deelname aan pilot mengvormen/horeca
4.DOC-020-28 t/m DOC-020-33, pag. 2176 t/m 2182
5.DOC-015-11-02, pag. 1760 e.v.: de omgevingsvergunning van 7 april 2014 van de gemeente Helmond voor [verdachte]
6.DOC-016-01, pag. 2037: de arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 3] en [medeverdachte 6]
7.AMB-022-02, p. 784.
8.V-007-01, pag. 1113, 1114: de verklaring [medeverdachte 6] aan het UWV
9.DOC-049-07, pag. 3407: de handgeschreven verklaring van Van der Wijst
10.De verklaring Van der Wijst aan rechter-commissaris op 23 februari 2022
11.DOC-49-06, pag. 3406: de handgeschreven verklaring van [getuige 2]
12.DOC-016-09, pag. 2047: de aanvraag WW door [medeverdachte 6]
13.DOC-001-01, pag. 1137: de arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte 1]
14.V-003-01, pag. 1069, 1070: de verklaring van [medeverdachte 1] aan het UWV
15.V-003-03, pag. 1077, 1078: de verklaring van [medeverdachte 1] aan SZW
16.DOC-003-01, pag. 1247: de arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 2] en [medeverdachte 2]
17.V-004-01, pag. 1082: de verklaring van [medeverdachte 2] aan het UWV
18.V-004-02, pag. 1090, 1091: de verklaring van [medeverdachte 2] aan het SZW
19.DOC-049-01, pag. 3401: de verklaringen getuigen [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5]
20.DOC-002-01, pag. 1200: de arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [naam 1] .
21.V-002-01, pag. 1056: 1056: de verklaring van [naam 1] aan het UWV
22.V-002-02, pag. 1060: de verklaring van [naam 1] aan het UWV
23.DOC-002-11, pag. 1227 e.v.: het onderzoeksrapport van het UWV van 15 januari 2019 ten aanzien van [naam 1] .
24.DOC-002-11, pag. 1232, 1236