In deze zaak heeft de kantonrechter uitspraak gedaan over een vordering tot huurprijsverlaging van een huurder, [eiser], tegen zijn verhuurder, Stichting Mooiland. De huurder heeft sinds het begin van de huurovereenkomst in 2017 problemen ervaren met de mechanische ventilatie en warmteterugwinning (MV/WTW) installatie, die regelmatig in storing viel en geluidsoverlast veroorzaakte. De Huurcommissie had eerder geoordeeld dat er sprake was van een ernstig gebrek, wat leidde tot een tijdelijke huurprijsverlaging. De huurder vorderde nu een verdere verlaging van de huurprijs en herstel van de gebreken, evenals schadevergoeding voor gederfde levensvreugde.
De kantonrechter heeft de vorderingen van de huurder afgewezen. Hoewel er gebreken aan de MV/WTW zijn vastgesteld, oordeelde de rechter dat deze niet zodanig ernstig waren dat een huurprijsverlaging gerechtvaardigd was. De rechter concludeerde dat de storingen niet leidden tot een volledige uitval van de installatie en dat de huurder onvoldoende bewijs had geleverd voor de gestelde lage luchtvochtigheid en geluidsoverlast. De rechter wees ook op het feit dat de verhuurder, Mooiland, voldoende inspanningen had geleverd om de gebreken te verhelpen. De vordering tot schadevergoeding werd eveneens afgewezen, omdat de rechter oordeelde dat er geen recht op immateriële schadevergoeding bestond.
In reconventie heeft de rechter de huurprijs per 1 januari 2020 vastgesteld op € 587,05, zoals overeengekomen, en de huurder veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor huurders om voldoende bewijs te leveren voor hun claims en de rol van de Huurcommissie in het vaststellen van gebreken en huurprijsverlagingen.