RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
uitspraak van de meervoudige kamer van 7 juli 2023 in de zaak tussen
[eisers] , uit [woonplaats] , eisers
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergeijk(het college)
(gemachtigde: mr. J.F.H.M. van der Velden).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam], uit Bergeijk (vergunninghouder).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor de inrichting aan de [adres] (de inrichting). Het gaat om een omgevingsvergunning voor:
- het bouwen van een agrarisch bedrijfsgebouw,
- het afwijken van het bestemmingsplan “2e Herziening Buitengebied Bergeijk 2017” (het bestemmingsplan) en
- het milieuneutraal wijzigen van de inrichting.
1.1Met het besluit van 24 september 2020 heeft het college de omgevingsvergunning verleend. Met het bestreden besluit van 30 maart 2021 op het bezwaar van eisers is het college bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven.
1.2De rechtbank heeft het beroep op 17 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van het college deelgenomen. De behandeling van het beroep is aangehouden.
1.3Het college heeft de rechtbank desgevraagd stukken toegezonden en heeft een vraag van de rechtbank beantwoord. Eisers en de vergunninghouder zijn in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren, maar hebben daarvan afgezien. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een nadere zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een nadere zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het beroep over de omgevingsvergunning voor het bouwen van een agrarisch bedrijfsgebouw, het afwijken van het bestemmingsplan en het milieuneutraal wijzigen van de inrichting. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
2.1De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke regels uit het bestemmingsplan zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Feiten3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
- Vergunninghouder exploiteert aan de [adres] (het perceel) een varkensbedrijf. Op dit bedrijf worden vleesvarkens en gespeende biggen gehouden. Eisers wonen aan de [adres] Tussen het perceel van vergunninghouder en het perceel van eisers ligt een onbebouwd perceel dat in eigendom toebehoort aan een ander.
- Op 14 oktober 2016 heeft het college aan de toenmalig eigenaar van het perceel een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van de inrichting van stro opslag en werktuigenberging naar vleesvarkensstallen en het bouwen van twee nieuwe vleesvarkensstallen. Aan deze vergunning waren diverse voorschriften verbonden, waaronder voorschrift 4.1.1 met daarin de diersoorten, dieraantallen en de toe te passen stalsystemen. De vergunning had betrekking op het bedrijfsgebouw, dat op de vergunningstekening was aangeduid als stal C/E/J. Stal C/E/J is niet gerealiseerd.
Op 9 juli 2020 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een agrarisch bedrijfsgebouw en het milieuneutraal veranderen van de inrichting op het perceel. De aanvraag heeft betrekking op stal C. Dat is de stal die voorheen was aangeduid als stal C/E/J. Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning voor stal C verleend. Het verdere verloop van de procedure is in de Inleiding weergegeven.
De verleende omgevingsvergunning4. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel van vergunninghouder de enkelbestemming “Agrarisch met waarden-Landschapswaarden 1”, met de aanduiding “bouwvlak” en de functieaanduiding “veehouderij”. Het bouwplan voldoet niet aan artikel 5.2.1, aanhef en onder c, van de regels van het bestemmingsplan, omdat de afstand van stal C tot de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt dan 5 meter. Om medewerking te kunnen verlenen aan het bouwplan voor stal C, heeft het college op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), gelezen in samenhang met artikel 5.3.1, aanhef en onder b, van de regels van het bestemmingsplan, een omgevingsvergunning verleend voor bouwen en voor afwijken van het bestemmingsplan.
Daarnaast heeft het college op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 20 in samenhang met artikel 3.10, derde lid, van de Wabo omgevingsvergunning verleend voor het milieuneutraal veranderen en het in werking hebben van de varkenshouderij.
Milieuneutrale wijziging van de inrichting5. Eisers voeren aan dat zij vrezen voor een toename van de geur- en geluidsoverlast, omdat de stal nu dichterbij hun woning komt te liggen dan de stal waarvoor in 2016 omgevingsvergunning is verleend. Onder de vorige eigenaar hadden zij veel minder last van ‘boerenlucht’. De afgelopen twee jaren is de stank volgens eisers aanzienlijk toegenomen.
6. Het college stelt hierover dat met de omgevingsvergunning geen wijzigingen op milieutechnisch gebied zijn aangevraagd of toegestaan ten opzichte van de omgevingsvergunning uit 2016. Er zijn geen veranderingen in het aantal vergunde varkens, de vergunde stalsystemen en/of emissiepunten en emissies, waaronder geuremissie uitgedrukt in odeurunits. Er zijn ook geen wijzigingen aan de opslag en de verwerking van het voer ten opzichte van de vergunde situatie.
7. Uit het bepaalde in de artikelen 2.14, vijfde lid, en 3.10, derde lid, van de Wabo volgt dat de omgevingsvergunning moet worden verleend indien de gevraagde verandering van de inrichting niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunning zijn toegestaan.
7.1De omgevingsvergunning uit 2016 is verleend voor het veranderen van de inrichting naar vleesvarkenstallen en het bouwen van twee vleesvarkenstallen. De vergunning heeft betrekking op de stallen C/E/J. Aan die vergunning is een voorschrift verbonden over de diersoorten, dieraantallen en de toe te passen stalsystemen. Voorschrift 4.1.1 schrijft het gecombineerde luchtwassysteem BWL2009.12.V2” voor.
7.2Op grond van de omgevingsvergunning die in 2020 is verleend mag de vergunninghouder stal C realiseren, in plaats van stal C/E/J. Stal C is wat langer en smaller dan C/E/J en wordt een kwartslag gedraaid. Ondanks deze gewijzigde uitvoering van de stal, blijft het emissiepunt op dezelfde plaats. Het toegestane aantal, de toegestane soort dieren en het voorgeschreven stalsysteem zijn niet gewijzigd. Ook wordt nog steeds hetzelfde stalsysteem voorgeschreven. Voorschrift 4.1.1 schrijft nog steeds het gecombineerde luchtwassysteem BWL2009.12V2 voor. Volgens de aanvraag die aan de omgevingsvergunning uit 2020 ten grondslag ligt, zal voor stal C een gecombineerd luchtwassysteem BWL2009.12V4 worden gebruikt. Dat is een recenter model van hetzelfde luchtwassysteem.
7.3Op 20 juli 2018 is een wijziging van de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) in werking getreden, waarin de geuremissiefactoren voor combiluchtwassers zijn verhoogd.Uit die wijziging blijkt dat het rendement van het betrokken luchtwassysteem in de praktijk lager is dan het rendement waarvan in de omgevingsvergunning uit 2016 werd uitgegaan.
7.4De rechtbank is van oordeel dat de door de inrichting veroorzaakte geurbelasting in de in 2020 vergunde situatie niet toeneemt door de wijziging ten opzichte van de in 2016 vergunde situatie. De waarschijnlijk hogere geurbelasting dan de geurbelasting waarvan in 2016 werd uitgegaan, komt niet door de vergunde wijziging van de inrichting maar door de hiervoor bedoelde wijziging van de Rgv. De rechtbank is van oordeel dat de wijziging van de Rgv geen rol mag spelen bij de vergelijking van de oude en de nieuwe situatie. De geuremissiefactoren van huisvestingssystemen in de Rgv kunnen in de loop van de tijd wijzigen en de geurreductiefactor kan naar beneden worden bijgesteld. Dergelijke wijzigingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet bij de vergelijking tussen de oude en de nieuwe vergunde situatie worden betrokken. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat sprake is van een milieuneutrale wijziging van de inrichting. Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht verleend met toepassing van artikel 3.10, derde lid, van de Wabo.
7.5Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgrond tegen de omgevingsvergunning voor een milieuneutrale wijziging niet slaagt.
Afwijking van het bestemmingsplan
8.
Eisers voeren aan dat de bouw van de stal zal leiden tot een verdere belemmering van hun uitzicht dan in de in 2016 vergunde situatie. Uit de tekeningen blijkt dat het gebouw zes keer zo groot wordt (27 x 60 meter). Verder mag de stal nu op de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd in plaats van op vijf meter afstand van de perceelsgrens.
9. Het college stelt hierover met verwijzing naar de plattegrondtekening dat het gaat om een stal van 57,55 x 22,6 meter, die in de plaats komt van de vergunde stallen C/E/J. De oppervlakte van stal C/E/J was nagenoeg vergelijkbaar. Het uitzicht van eisers verslechtert niet noemenswaardig door de bouw van de stal tot op de zijdelingse perceelsgrens, waarbij is meegewogen dat tussen het perceel van eisers en het perceel van vergunninghouder nog een perceel ligt, dat niet van eisers is. De lengte van het bouwvlak langs de Lommelsedijk bedraagt 113 meter en het bebouwen van de strook van vijf meter geeft vanaf de weg bezien en ook vanuit de woning van eisers bezien geen geheel ander ruimtelijk beeld, aldus het college.
10. Bij de toepassing van de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 5.3.1, onder b, van de planregels, heeft het college beleidsruimte. De rechter moet zich beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om in dit geval omgevingsvergunning te verlenen. Daarbij dienen slechts die aspecten meegewogen te worden, waarin wordt afgeweken van wat op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. De aspecten die het bestemmingsplan rechtstreeks toestaat, in dit geval de bouw van een stal op een afstand van vijf meter van de zijdelingse perceelsgrens, zijn immers bij de vaststelling van het bestemmingsplan beoordeeld en daarvan staat vast dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is immer onherroepelijk.
10.1Met het bestreden besluit heeft het college de afwijking van het bestemmingsplan deugdelijk gemotiveerd. Uit de motivering blijkt dat de omgevingsvergunning is gebaseerd op een afweging van belangen van eisers tegen het belang van vergunninghouder bij het mogen bouwen van stal C. Het college heeft hierbij de in het bestemmingsplan opgenomen bouwmogelijkheden op het perceel als uitgangspunt mogen nemen. Uit de tekeningen in het dossier blijkt dat de oppervlakte van stal C vergelijkbaar is met die van de in 2016 vergunde stal C/E/J. De stal wordt nu gedraaid gesitueerd, waardoor deze met de lengte van 57,55 op de zijdelingse perceelsgrens komt te liggen, in de richting van de Lommelsedijk. Het college heeft er terecht op gewezen dat zich tussen het perceel van vergunninghouder en dat van eisers nog een perceel van een ander bevindt. Gezien de ligging van de woning van eisers ten opzichte van stal C, zoals die blijkt uit de situatietekeningen in het dossier en de luchtfoto’s op www.ruimtelijke plannen.nl en Google Maps, heeft het college in redelijkheid kunnen beslissen dat geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat eisers door de gewijzigde positionering van stal C ten opzichte van de zijdelingse perceelsgrens op het punt van het uitzicht onevenredig in hun belangen zijn geschaad.
11. Eisers voeren aan dat uitbreiding van het bedrijf niet nodig is, omdat dit groot genoeg is om de kost mee te kunnen verdienen en omdat vergunninghouder ook op zijn huisadres varkens houdt. Zij zijn er bovendien achter gekomen dat de gemeente een Ruimte voor Ruimte-regeling wil treffen met vergunninghouder, omdat zijn varkensbedrijf op het huisadres bij een nieuwbouwwijk ligt en daarom moet worden verplaatst. Verder voeren zij aan dat bij een taxatie van hun woning is gebleken dat deze vanwege de bestaande stallen op het perceel € 120.000,00 minder waard is. Eisers vrezen dat deze waardedaling met de komst van de nieuwe stal nog verder zal toenemen.
12. Deze argumenten van eisers kunnen niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden. Het college moet op de aanvraag beslissen zoals die door vergunninghouder is ingediend. Zijn belang bij inwilliging van de aanvraag is gegeven. De stelling dat vergunninghouder stal C niet nodig heeft om de kost te kunnen verdienen, leidt niet tot een ander oordeel. De eventuele toepassing van de Ruimte voor Ruimte-regeling voor een andere locatie van vergunninghouder en de gestelde waardedaling van de woning van eisers zijn in dit kader evenmin relevant. De rechtbank merkt verder nog op dat artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening een afzonderlijke procedure kent voor een tegemoetkoming in planschade. Eisers kunnen een verzoek tot tegemoetkoming in geleden schade indienen en het college zal hierover een apart besluit moeten nemen. Daarop kan en mag de rechtbank in deze procedure niet vooruitlopen.
13. Gelet op het voorgaande slagen de beroepsgronden van eisers tegen de afwijking van het bestemmingsplan niet.
Conclusie en gevolgen
14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers hebben geen recht op vergoeding van het griffierecht.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Hutten, voorzitter en mr. M.J.H.M. Verhoeven en mr. H.M.J.G. Neelis, leden, in aanwezigheid van mr. A.G.M. Willems, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
Planregels bestemmingsplan “2e Herziening Buitengebied Bergeijk herziening 2017”