Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[verdachte] ,
De tenlastelegging.
schudden, en/of
althans hersenletsel door haar meermalen, althans eenmaal, opzettelijk en met kracht
ten gevolge waarvan [slachtoffer] op 21 augustus 2019 is overleden.
De formele voorvragen.
De bewijsbeslissing.
dr. J. Fronczek , arts en patholoog bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), werd geconcludeerd dat sprake was van ernstig hoofdletsel. Dit zou zijn ontstaan als gevolg van een hevig stomp botsende geweldsinwerking op het hoofd (accidenteel of niet-accidenteel), een schudtrauma of een combinatie daarvan. Van een andere (medische) oorzaak was niet gebleken.
( > circa 1,5 meter) met impact op het hoofd. Kleine, vaak voorkomende ongevallen, zijn onvoldoende om dergelijk ernstig en fataal letsel te verklaren, aldus dr. Fronczek .
niet-accidentele oorzaak. Volgens dr. Karst zijn de netvliesbloedingen, waarvoor geen medische oorzaak is gebleken, dan ook, afzonderlijk bezien, waarschijnlijker bij een niet-accidentele krachtsinwerking (forse impact en/of heftig schudden) dan bij een accidentele krachtsinwerking.
22 november 2021 in het kader van een contra-expertise gerapporteerd. Hij heeft hiertoe alle voorhanden relevante medische gegevens bestudeerd. Bij zijn interpretatie heeft hij de aan hem verstrekte relevante verklaringen van verdachte betrokken. Prof. dr. Jacobs heeft daarnaast op 24 oktober 2022 zijn reactie op de reactie van dr. Karst gegeven. Ook
prof. dr. Jacobs is ter zitting gehoord en ook hij is gebleven bij zijn conclusies, zoals vastgelegd in de rapporten. In de kern genomen houden zijn bevindingen het navolgende in.
prof. dr. Jacobs dat intraretinale bloedingen werden vastgesteld, hetgeen wijst op een recent trauma. Prof. dr. Jacobs betwist de aanwezigheid van de hersenzwelling niet, maar stelt dat deze niet correct kan worden beoordeeld gezien er een periode is geweest van overleving met beademing in het ziekenhuis. Tijdens de zitting heeft prof. dr. Jacobs desgevraagd toegelicht dat er volgens hem geen sprake was van een subdurale bloeduitstorting, maar dat het waargenomen bloed een sectie-artefact betrof. Dat sprake was van axonale schade wordt ook door prof. dr. Jacobs onderschreven. Hij heeft echter aangegeven dat aanvullend onderzoek (aan het cervicaal merg) noodzakelijk was geweest om vast te kunnen stellen of deze axonale schade een traumatische of een niet-traumatische oorzaak heeft.
niet-accidenteel hoofdtrauma wanneer deze zich bilateraal en in verschillende kwadranten voordoen, zoals in deze casus. Hij concludeert dat het veel waarschijnlijker is dat deze letsels het gevolg zijn van een krachtsinwerking dan van een medische oorzaak.
waarschijnlijkheid van de hypotheses, terwijl dr. Karst op de voor het NFI gebruikelijke wijze spreekt van de
waarschijnlijkheid van de letselsonder de verschillende hypotheses – er over eens dat de bij [slachtoffer] aangetroffen netvliesbloedingen (door
prof. dr. Jacobs retinale bloedingen genoemd) veel waarschijnlijker zijn onder de hypothese dat deze het gevolg zijn van een krachtsinwerking, dan onder de hypothese dat zij zijn ontstaan ten gevolge van een medische oorzaak. Een medische oorzaak voor de netvliesbloedingen is volgens beide deskundigen in het geheel niet gebleken. Deze conclusie neemt de rechtbank dan ook over en zij concludeert dat de netvliesbloedingen het gevolg zijn van een krachtsinwerking.
intentionele(niet-accidentele) krachtsinwerking, kan volgens prof. dr. Jacobs – vanuit medisch oogpunt bezien – niet worden beoordeeld. Volgens dr. Karst is
intentioneelechter niet hetzelfde als niet-accidenteel en kan er, gelet op medisch-wetenschappelijke literatuur wel degelijk een beoordeling plaatsvinden van de waarschijnlijkheid van letsels bij accidenteel of niet-accidenteel letsel. Dr. Karst is van oordeel dat de retinale bloedingen waarschijnlijker zijn wanneer sprake was van een niet-accidentele krachtsinwerking dan wanneer sprake was van een accidentele krachtsinwerking. Dr. Karst heeft daarbij op de zogenoemde Bayesiaanse wijze geconcludeerd, hetgeen in de rechtspraak als gebruikelijke wijze van rapporteren wordt geaccepteerd. Zijn conclusie is, zo heeft dr. Karst ter zitting toegelicht, tot stand gekomen op basis van gepubliceerde onderzoeksresultaten en forensisch-medische kennis en ervaring. De regel van Bayes is een wiskundige formule die de kansverhouding beschouwt van de waarschijnlijkheid van de letsels onder twee hypothesen (in dit geval de hypothese niet-accidentele krachtsinwerking (forse impact en/of heftig schudden) en de hypothese accidentele krachtsinwerking). De kwalitatieve term ‘waarschijnlijker’ is ontleend aan een gestandaardiseerde reeks van termen die worden gehanteerd door het NFI om bedoelde kansverhouding uit te drukken. Deze bestaat uit zes gradaties van ‘ongeveer even waarschijnlijk’ tot ‘extreem veel waarschijnlijker’. Het NFI heeft de verbale termen ook numeriek gedefinieerd. Met de term ‘waarschijnlijker’ wordt bedoeld dat de kans op het waarnemen van de onderzoeksresultaten tien tot honderd keer groter wordt geacht wanneer de ene hypothese waar is, dan wanneer de andere hypothese waar is. Prof. dr. Jacobs heeft op een andere wijze gerapporteerd en uitsluitend vanuit pathologisch oogpunt naar het overlijden van [slachtoffer] gekeken, en vanuit zijn expertise geen waarschijnlijkheidsoordeel kunnen geven over de letsels bij verschillende hypothesen. Dat prof. dr. Jacobs dat niet heeft kunnen doen, doet naar het oordeel van de rechtbank echter niet af aan de conclusie van
dr. Karst dat de kans op het oogletsel tien tot honderd keer groter is wanneer het veroorzaakt is door een niet-accidentele krachtsinwerking, zoals een schudtrauma en/of een stomp botsende krachtsinwerking op het hoofd dan wanneer het veroorzaakt is door een accidentele krachtsinwerking. De conclusie van dr. Karst dat de letsels waarschijnlijker zijn bij een niet-accidentele oorzaak, dan bij een accidentele oorzaak, neemt de rechtbank dan ook over, nu hetgeen prof. dr. Jacobs daarover heeft aangevoerd, geen afbreuk doet aan de deugdelijk onderbouwde conclusie van dr. Karst daaromtrent.
combinatie van bevindingenwaarschijnlijker is bij een niet-accidentele dan bij een accidentele krachtsinwerking.
Dr. Karst heeft daarbij de hersenzwelling en het hoofdletsel (te weten de bloeduitstorting tot op het botvlies) betrokken. Prof. dr. Jacobs heeft daarover ter zitting echter verklaard – en dr. Karst heeft dat niet expliciet weersproken – dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat die letsels hebben bijgedragen aan het reanimatiebehoeftig worden, omdat niet kan worden uitgesloten dat deze letsels daarná zijn ontstaan. Gelet hierop zal de rechtbank slechts de conclusies van dr. Karst met betrekking tot de waarschijnlijkheid van de netvliesbloedingen, wanneer deze afzonderlijk worden beschouwd, overnemen.
– krachtsinwerking – zijn ontstaan. Bovendien blijkt uit de verklaring van verdachte dat zij [slachtoffer] weliswaar op haar buik aantrof in haar bedje, maar dat haar gezicht opzij gedraaid lag, zodat haar mondje vrij was. Verstikking als opzichzelfstaande oorzaak van haar overlijden is om die redenen niet aannemelijk. Daarbij komt nog dat prof. dr. Jacobs ter zitting heeft toegelicht dat de vloeistoffen die uit het mondje van [slachtoffer] kwamen, vermoedelijk zijn ontstaan gedurende het stervensproces ten gevolge van orgaanfalen. Met andere woorden, de grote hoeveelheid vloeistof die vrijkwam tijdens het reanimeren van [slachtoffer] was zeer waarschijnlijk een gevolg van ander, daaraan voorafgaand letsel, zoals hersenletsel, dat weer tot orgaanfalen heeft geleid. Ten slotte wijst de rechtbank erop dat beide deskundigen ter zitting hebben verklaard dat zij geen verklaring hebben gehoord, dan wel vastgesteld, voor het reanimatiebehoeftig worden van [slachtoffer] en de (latere geconstateerde) aanwezigheid van de netvliesbloedingen.
juistverdachte zich bewust moet zijn geweest van de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou komen te overlijden als zij fors geweld op haar zou uitoefenen. Bepaalde gedragingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvormen zozeer gericht op een bepaald gevolg, dat het – behoudens contra-indicaties, die in casu niet zijn gebleken – niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het heftig schudden van een baby, danwel het kracht uitoefenen op een baby, zo’n gedraging. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard, zodat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood.
- doodslag - bewezen acht, zoals hierna weergegeven.
De bewezenverklaring.
De strafbaarheid van het feit.
De strafbaarheid van verdachte.
Oplegging van straf en maatregel.
De vordering van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] .
artikel 6:108, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen nabestaanden affectieschade vorderen in het geval het overlijden van het slachtoffer het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor een ander, in dit geval verdachte, aansprakelijk is. De rechtbank stelt vast dat benadeelde partijen, de ouders van het slachtoffer, op grond van artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder c, van het BW tot de kring van gerechtigden behoren en als zodanig recht hebben op vergoeding van affectieschade. In het Besluit vergoeding affectieschade zijn forfaitaire bedragen vastgesteld aan de hand waarvan zo’n vordering kan worden toegewezen. De rechtbank acht de gevorderde affectieschade van 20.000,00 euro, gelet op de overeenkomstige bedragen in het Besluit vergoeding affectieschade, voor beide benadeelde partijen toewijsbaar.
727,98 euro materiële schade, 20.000,00 euro affectieschade en 20.000,00 euro schokschade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Toepasselijke wetsartikelen.
DE UITSPRAAK
doodslag
gevangenisstraf voor de duur van 6 jarenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
ontzetting van het recht tot de uitoefening van het beroep als gastoudervoor minderjarige(n) dan wel oppas en verzorging van minderjarige(n)
voor de duur van 5 jaren
[benadeelde partij 2] , van een bedrag van 40.000,00 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 180 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.