ECLI:NL:RBOBR:2023:3260

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
22/2751 en 22/2730
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlening van een omgevingsvergunning voor een zonnepark in Budel-Dorplein

Op 5 juli 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaken tussen Brabant Luchtvaart Beheer B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cranendonck. De rechtbank beoordeelt de beroepen van eiseres en eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor een zonnepark, genaamd Nyrstar II, gelegen in Budel-Dorplein. Het college van b&w had op 5 oktober 2022 de omgevingsvergunning verleend, ondanks bezwaren van de luchthaven en inwoners van Budel-Dorplein. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eisers gegrond is en het beroep van eiseres ongegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de vergunning voor het zonnepark blijft bestaan. De rechtbank concludeert dat de zorgen over de veiligheid van MLA-vliegers en geluidsoverlast niet voldoende zijn om de vergunning te weigeren. De rechtbank stelt vast dat de omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat het college bevoegd was om deze vergunning te verlenen op basis van de Wabo. De rechtbank benadrukt dat de maatschappelijke meerwaarde van het zonnepark en de behoefte aan duurzame energie zwaar wegen in de afweging.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 22/2751 en SHE 22/2730

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 juli 2023 in de zaken tussen

Brabant Luchtvaart Beheer B.V. h.o.d.n. Kempen Airport, uit Budel, eiseres

(gemachtigde: mr. R.M. Schnitker),
en
[eisers], uit [woonplaats] , eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cranendonck, het college
(gemachtigden: mr. A.W.R. Verbruggen, D. Kara en M.B.E.J. Kösters).
Als derde-partijen nemen aan de zaken deel:
de raad van de gemeente Cranendonck,
[naam] B.V.en
[naam] B.V., beide uit
[vestigingsplaats] ,
(gemachtigde: mr. S.L. Kombrink).

Inleiding

1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres en eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor een zonnepark, genaamd Nyrstar II, gelegen in een gebied tussen de Fabrieksstraat en de Hoofdstraat in Budel-Dorplein, gemeente Cranendonck.
2. Het college heeft deze omgevingsvergunning met het besluit van 5 oktober 2022 verleend.
3. Het college heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften. [naam] B.V. ( [naam] ) heeft ook schriftelijk gereageerd.
4. De rechtbank heeft de beroepen op 24 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, vergezeld door [naam] , de gemachtigden van het college, en de gemachtigde van [naam] en [naam] B.V., vergezeld door [naam] , [naam] , [naam] en [naam] .

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de verlening van de omgevingsvergunning voor de realisatie van het zonnepark. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres en eisers.
6. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van eisers gegrond is en het beroep van eiseres ongegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand laten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. De voor de beoordeling van de beroepen van belang zijnde regels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
8. [naam] en [naam] B.V (derde-partijen) willen een zonnepark realiseren, genaamd Nyrstar II, op het industrieterrein Nyrstar te Budel-Dorplein, op de percelen kadastraal bekend gemeente Budel, sectie G, nummers [nummers] . Het zonnepark is voorzien op het (braakliggend) terrein van een zinkfabriek en wordt omgeven door natuurgebied de Loozerheide aan de oostzijde, de Zuid-Willemsvaart aan de zuidzijde en aan de noordzijde door een spoorlijn. Het zonnepark heeft, inclusief de landschappelijke inpassing, een omvang van ongeveer 41 hectare, waarvan ongeveer
23 hectare zal worden gebruikt voor het plaatsen van zonnepanelen. Het zonnepark zal ongeveer 58 megawattpiek aan duurzame energie opwekken en ligt in de directe nabijheid van een al aanwezig zonnepark.
9. Eisers wonen allen in het dorp Budel-Dorplein op een afstand van meer dan één kilometer van het zonnepark.
Eiseres exploiteert luchthaven Budel, ook wel Kempen Airport genoemd, en richt zich met name op de kleine zakelijke luchtvaart die gebruik maakt van een verharde landingsbaan. Het vliegveld beschikt daarnaast over een grasbaan voor Micro Light Aircrafts (MLA’s), die gelegen is tussen de verharde hoofdbaan en de Loozerheide.
10. Ter plaatse van de percelen waarop het zonnepark is voorzien geldt op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Industrieterrein Dorplein” de bestemming “Bedrijventerrein 1a”. Op grond van dit plan zijn aan een deel van het perceel de aanduidingen “ondergrondse leiding” en “invliegfunnel vliegveld Budel” toegekend.
Daarnaast geldt voor een gedeelte van het plangebied het bestemmingsplan “Zonering Luchthaven Budel”. Op grond van dit plan heeft een gedeelte van het plangebied de gebiedsaanduidingen “geluidzone – luchthaven Budel 3”, “luchtvaartverkeerzone – 1”, “luchtvaartverkeerzone - 2”, “luchtvaartverkeerzone – 3” en “veiligheidszone – externe veiligheid luchthaven Budel 2”.
Het college heeft de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan “Industrieterrein Dorplein” verleend, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo). De omgevingsvergunning heeft een geldigheidsduur van 25 jaar. Ten behoeve van het project heeft de raad van de gemeente Cranendonck op 27 september 2022 een verklaring van geen bedenkingen afgegeven als bedoeld in artikel 2.27 van de Wabo.
11. Op deze zaak is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet (de Chw) van toepassing, omdat het project ziet op de aanleg van een productie-installatie ten behoeve van hernieuwbare elektriciteit met behulp van zonne-energie, zoals bedoeld in categorie 1.1 van bijlage I bij de Chw.

Beroepsgronden

Ingetrokken
12. Ter zitting heeft eiseres haar beroepsgrond over de strijd van het bestreden besluit met artikel 20 van de Regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen ingetrokken.
Vrees voor veiligheid en geluidoverlast
13. Eiseres stelt dat MLA’s nu vliegen over het perceel waarop het zonnepark zal worden aangelegd. Zij vreest dat er een gevaarlijke situatie kan ontstaan voor de inzittenden van MLA’s, als zij over het zonnepark vliegen op het moment dat er een motorstoring optreedt. Er wordt ter hoogte van het zonnepark namelijk nog op lage hoogte gevlogen, waardoor het voor een MLA-vlieger, die bij een eventuele motorstoring alleen nog rechtuit kan landen, niet mogelijk is om op tijd een open gebied te vinden waar een noodlanding kan worden uitgevoerd. Eiseres en ook eisers vrezen daarom dat piloten na realisatie van het zonnepark uit veiligheidsoogpunt een andere vliegroute zullen kiezen en dan dichter bij Dorplein zullen gaan vliegen. Dat blijkt volgens eiseres ook uit het onderzoek ‘MLA circuit versus Metalot (DIC) en zonnepanelen’ van To70 van juli 2019, welk onderzoek door het college ten onrechte niet is betrokken bij zijn besluitvorming. Omdat de plannen omtrent het zonnepark na het uitbrengen van het rapport van Adecs Airinfra Consultants (Adecs) in 2021 zijn aangepast, stelt eiseres dat het college zijn besluit daarop niet heeft mogen baseren. Dat het college de veiligheid van de luchtvaart niet heeft betrokken bij zijn besluit, blijkt volgens eiseres ook uit het feit dat bij het opstellen van het inpassingsplan op geen enkele wijze met haar overleg is gevoerd.
Een andere vliegroute heeft volgens eisers voor hen tot gevolg dat de geluidbelasting op hun woningen zal toenemen. Die geluidbelasting is al hoog vanwege een nabijgelegen NAVO-vliegbasis, de zinkfabriek en vrachtverkeer over de Hoofdstraat. Eiseres stelt dat er hierdoor een hogere geluidbelasting kan optreden op de handhavingspunten HH1 en HH2. Overschrijding van de geluidgrenswaarden kan nadelige gevolgen hebben voor het toegestane gebruik van de luchthaven.
14. Het college betwist niet (langer) dat het zonnepark, wat het MLA-vliegverkeer betreft, voor een klein deel onder het MLA-vliegcircuit ligt en deels onder exit 21. Er zijn geen specifieke regels voor MLA-vliegverkeer, aldus het college. De uiteindelijke verantwoordelijkheid ligt bij de vlieger zelf. MLA-vliegtuigen staan er volgens het college om bekend dat zij een korte landings- en startmogelijkheid hebben zonder grote eisen aan infrastructuur. Een goed weiland zou volgens het college voldoende moeten zijn. Daar is rondom het zonnepark ook sprake van. De omgeving van Nystar bestaat veelal uit bebossing en treinrails. Het is niet realistisch om met een noodlanding rekening te moeten houden. Bovendien is nood- of voorzorglanden in een zonnepanelenveld in principe niet anders dan op een andere locatie met obstakels in de vorm van bebouwing. Daarbij wijst het college erop dat op grond van het geldende bestemmingsplan ter plaatse bebouwing is toegelaten met een hogere bouwhoogte dan de zonnepanelen, die een hoogte hebben van 2 meter. Dit maakt volgens het college de overlevingskansen groter bij een goed uitgevoerde noodlanding dan wanneer hogere bouwwerken zouden zijn gerealiseerd. Het college heeft verder naar voren gebracht dat er, op grond van het bestemmingsplan “Zonering luchthaven Budel”, veiligheidszones zijn aangewezen. Met de realisatie van het zonneveld worden deze zones vrijgehouden. Bovendien is door Adecs nader onderzocht of er mogelijke effecten kunnen optreden. De conclusie van dit onderzoek is dat de realisatie van het zonneveld niet leidt tot aanpassing van vliegroutes.
Wat de wijziging van de geluidbelasting op de handhavingspunten HH1 en HH2 betreft, heeft het college gesteld dat deze handhavingspunten op respectievelijk 1,8 km en 1,35 km van het punt liggen waar MLA-vliegers zouden moeten uitwijken. MLA-vliegers hebben in een dergelijk geval alle ruimte om weer terug op de aangewezen routes te komen. Volgens het college dienen MLA-vliegers zich in beginsel echter te allen tijde te houden aan de voorgeschreven vliegroutes, zodat uitwijken naar HH1 en HH2 voor MLA-vliegverkeer in de eerste plaats geen optie is en ook niet noodzakelijk is. Daarnaast is voor het uitwijken voorafgaande toestemming van de verkeersleiding nodig. Verder kan het MLA-vliegverkeer er in de praktijk mogelijk voor kiezen om het zonnepark te mijden en iets noordelijker en daarmee verder van de bebouwing en de omwonenden te vliegen. Dit zal geen extra geluidhinder in de omgeving veroorzaken. Het college stelt dat het zich, ondanks dat de plannen rondom het zonnepark na het uitbrengen van het rapport van Adecs op
14 september 2021 zijn aangepast, in die zin dat het zonnepark nu uit één groot geheel zal bestaan in plaats van uit twee delen, nog steeds op de bevindingen in dit rapport kan beroepen, omdat deze aanpassingen geen gevolg hebben voor de door het MLA-vliegverkeer gehanteerde route.
Ten aanzien van het landschappelijk inpassingsplan van Eelerwoude heeft het college gesteld dat er geen wettelijke plicht bestaat om hierover overleg te voeren alvorens het bestreden besluit te nemen. Bovendien maken de vliegroutes van onder andere het MLA-vliegverkeer geen onderdeel uit van het landschappelijk inpassingsplan. Bij een dergelijk plan is het doel om het zonnepark vanuit zichtlijnen op de beste manier op te laten gaan in het landschap door middel van bijvoorbeeld grondwallen, struweel, bosschage, hagen, groenstroken, bosranden en groenwallen. Wat de vliegroutes betreft dient het college wettelijk gezien alleen rekening te houden met specifieke veiligheidszones of obstakelvrije zones. Hierin valt het plangebied niet.
15. De rechtbank stelt vast dat de MLA-vliegtuigen na het opstijgen op grasbaan 21 van het vliegveld een bepaald circuit volgen over het Nystar industrieterrein. Dit heeft te maken met de AIP (Aeronautical Information Publication), op grond waarvan er in principe vaste vliegroutes binnen een circuitgebied gelden waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken. Vast staat dat de MLA-vliegtuigen ook na realisatie van het zonnepark op zich gebruik kunnen blijven maken van het huidige vliegcircuit. Door de aanleg van het zonnepark ontstaat er namelijk geen situatie die met de luchtvaartregelgeving in strijd is. Ter beoordeling ligt dan ook alleen voor of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het zonnepark in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, uit een oogpunt van veiligheid voor inzittenden van MLA’s en eisers en geluidhinder ter plaatse van onder meer de woningen van eisers. In dat kader is van belang of MLA’s gebruik zullen blijven maken van het huidige vliegcircuit als het zonnepark is gerealiseerd of hierom het zonnepark zullen gaan mijden, ook al zijn zij in principe gebonden aan de vaste route. Hoewel in het rapport van To70 van juli 2019 op basis van een enquête onder dertien vliegers die regelmatig vanaf Kempen Airport vliegen is geconcludeerd dat vliegers na realisatie van het zonnepark anders zullen gaan vliegen, is dit een inschatting op basis van een nog niet bestaande situatie. Niet met zekerheid kan worden gesteld dat dit ook zal gaan gebeuren, maar het kan ook niet worden uitgesloten. Hoewel de rechtbank er ter zitting niet van overtuigd is geraakt dat er in de directe omgeving van het zonnepark geen enkele veilige noodlanding meer mogelijk is, is wel aannemelijk geworden dat na realisatie van het zonnepark het in elk geval moeilijker zal zijn om een locatie zonder bouwwerken of andere belemmeringen te vinden voor een noodlanding. Voor zover eiseres vreest dat een noodlanding in het zonnepark zou leiden tot de dood van de inzittenden vanwege het feit dat zonnepanelen onder spanning staan, heeft vergunninghoudster zich op het standpunt gesteld dat deze vrees ongegrond is. Het zonnepark bevat meerdere veiligheidssystemen in de vorm van aardlekbeveiliging en zekeringen. Bij een defect van de zonnepanelen die tot een aardfout leiden zullen de beveiligingen van de omvormers geactiveerd worden, waardoor deze automatisch uitschakelen. Niet aannemelijk is geworden dat dit standpunt onjuist is.
Hoewel vliegers van een MLA, gelet op wat hiervoor is overwogen, door de realisatie van het zonnepark mogelijkerwijs een gevoel van onveiligheid kunnen ervaren en hierom het zonnepark zullen mijden en een noodlanding in een zonnepark niet zonder risico is, ziet de rechtbank hierin geen aanleiding voor het oordeel dat het college hierom geen omgevingsvergunning voor het zonnepark heeft kunnen verlenen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college veel belang kunnen hechten aan het feit dat het zonnepark voorziet in een grote lokale en regionale behoefte aan duurzame energie. Ook heeft het college in redelijkheid kunnen stellen dat de locatie geschikt is omdat het zonnepark is voorzien op een nu braakliggend, tot “Bedrijventerrein” bestemd perceel in de directe nabijheid van een al bestaand zonneveld en slechts een gering aantal bewoners hierop zicht zal hebben. Daarbij heeft het college mogen betrekken dat op grond van het geldende bestemmingsplan, dus zonder afwijking van het bestemmingsplan, hogere bouwwerken op het perceel zijn toegelaten dan de voorziene zonnepanelen. Dat het bestemmingsplan volgens eisers gedateerd is, leidt, wat daarvan ook zij, niet tot een ander oordeel. Verder heeft de rechtbank bij haar oordeel met betrekking tot de veiligheid in aanmerking genomen dat ter zitting onbetwist is gesteld dat er in de afgelopen 30 jaar twee à drie noodlandingen zijn geweest met MLA’s in de nabije omgeving van het vliegveld. Er komen dus noodlandingen voor, maar de frequentie is tot op heden laag. Over het landschappelijk inpassingsplan heeft het college terecht gesteld dat het niet gehouden was om met eiseres hierover overleg te voeren alvorens het bestreden besluit te nemen.
16.Ten aanzien van de vrees voor een toename van de geluidbelasting op de door eiseres genoemde handhavingspunten HH1 en HH2 als bedoeld in artikel 6 van de Verordening luchthavenbesluit luchthaven Budel Noord-Brabant en op de woningen van onder andere eisers overweegt de rechtbank het volgende. Hoewel door eiseres ter zitting is gesteld dat de aanname in het rapport van Adecs dat de MLA’s mogelijkerwijs iets noordelijker zullen gaan vliegen om het zonnepark te mijden feitelijk niet mogelijk is, is de rechtbank er niet van overtuigd geraakt, gelet op de ligging van deze punten, dat het vermijden van het zonnepark door MLA-vliegers per definitie betekent dat zij dan zo dicht bij de handhavingspunten HH1 en HH2 zullen gaan vliegen dat hierdoor de daar geldende geluidgrenswaarden zullen worden overschreden. Ook is onvoldoende onderbouwd dat vliegers dan zo dicht de dorpskern Budel-Dorplein zullen naderen dat het woon- en leefklimaat van eisers of andere inwoners van het dorp hierdoor onaanvaardbaar zal worden aangetast. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat niet zomaar van het MLA-circuitgebied mag worden afgeweken. Verder hebben derde-partijen ter zitting onbetwist gesteld dat als er iets meer richting het zuiden wordt gevlogen (om het park heen), de afstand tot het dorp nog steeds ongeveer 1 kilometer bedraagt.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat het college in de vrees voor afname van de veiligheid van MLA-vliegers en van eisers en de vrees voor toename van de geluidbelasting op de woningen van inwoners van het dorp Budel-Dorplein geen aanleiding heeft behoeven te zien om de omgevingsvergunning te weigeren. Dit betoog faalt.
Geen draagvlak
17. Eiseres en eisers stellen dat er bij grote ruimtelijke ontwikkelingen, zoals het zonnepark, een breed maatschappelijk draagvlak voor het zonnepark moet worden gecreëerd alvorens tot besluitvorming wordt overgegaan. Dat is hier niet gebeurd.
18. In paragraaf 5.3.1 van de Visie Zonneparken Cranendonck 2019-2024 staat dat
de initiatiefnemer van een zonnepark de omgeving en andere belanghebbenden bij de plannen moet betrekken. De initiatiefnemer moet bij de aanvraag van een zonnepark aantonen welke inspanningen door de initiatiefnemer en omgeving en belanghebbenden zijn gepleegd om de eventuele aantasting van de aantoonbaar aanwezige belangen tot een acceptabel niveau te beperken. Initiatiefnemer zoekt met omgeving en belanghebbenden naar mogelijkheden ter compensatie van de overlast die zij mogelijk gaan ondervinden van een zonnepark (mitigerende maatregelen). Dat kan mogelijk in natura (aanpassing van het initiatief voor wat betreft afstanden en/ of opstelling, creëren van overgangszone) of financieel (bijvoorbeeld laten meedelen in opbrengst of korting op stroomprijs). Hierover dient een afspraak te worden vastgelegd die door de gemeente kan worden meegewogen bij de definitieve vergunningverlening.
19. Uit de aanvraag blijkt dat er door derde-partijen meerdere informatiebijeenkomsten voor de inwoners van Cranendonck zijn georganiseerd. Ook is een website in het leven geroepen waarop informatie te vinden is over het project. Verder zijn er keukentafelgesprekken gehouden met omwonenden en zijn er gesprekken geweest met eiseres. Naar aanleiding van deze bijeenkomsten en gesprekken hebben er aanpassingen plaatsgevonden aan het project. Voor omwonenden is het mogelijk om 50% korting te krijgen op hun eigen zonnepanelen. Ook doen derde-partijen eenmalig een bedrag van € 100.000,00 en ook jaarlijks een donatie in het omgevingsfonds dat door de gemeente wordt beheerd en waarvan een substantieel deel in de vorm van leefbaarheidsinitiatieven, waaronder het verduurzamen van woningen en het toevoegen van groen, terugvloeit naar de inwoners van Budel-Dorplein. Ten behoeve van eiseres hebben derde-partijen onderzoek laten verrichten naar de gevolgen van de aanleg van het zonnepark in relatie tot het aan- en uitvliegen naar Kempen Airport. Dit onderzoek is neergelegd in het rapport van Adecs. Daarmee hebben derde-partijen naar het oordeel van de rechtbank de omgeving, eiseres en andere belanghebbenden voldoende bij hun plannen betrokken zoals bedoeld in paragraaf 5.3.1 van de Visie Zonneparken Cranendonck 2019-2024. Van overige eisen op grond van gemeentelijke beleid met betrekking tot het creëren van maatschappelijk draagvlak is de rechtbank niet gebleken. Voor zover eiseres ter zitting heeft gesteld dat het college met haar een dialoog had moeten aangaan alvorens het bestreden besluit te kunnen nemen, heeft het college terecht gesteld dat het daartoe niet verplicht was op grond van enig wettelijk voorschrift. Wat eisers en eiseres hierover hebben aangevoerd kan dan ook geen aanleiding geven voor de conclusie dat het besluit op dit punt onrechtmatig is.
Dit betoog slaagt niet.
Interim omgevingsverordening20. Eisers stellen dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3.41 van de geldende provinciale Interim omgevingsverordening (IOV). In dat kader brengen zij naar voren dat een integraal en actueel onderzoek naar alle vormen van duurzame energie voor de gemeente Cranendonck niet beschikbaar is en dat er evenmin onderzoek beschikbaar is waaruit blijkt dat binnen Cranendonck in onvoldoende mate kan worden voorzien in duurzame energie binnen stedelijk gebied, waartoe het projectgebied niet behoort. De vergunningaanvraag is volgens hen ten onrechte getoetst aan de IOV die gold tot 15 april 2022.
21. Het college heeft erkend dat de aanvraag is getoetst aan een IOV die op dat moment niet meer van kracht was. Het college heeft echter terecht gesteld dat artikel 3.41 van de IOV dat gold tot 15 april 2022 niet wezenlijk verschilt van dat artikel in de IOV die gold met ingang van 15 april 2022. De rechtbank is van oordeel dat het college de aanvraag in het bestreden besluit terecht heeft getoetst aan artikel 3.41 van de IOV, omdat het projectgebied in de IOV is weergegeven als ‘Landelijk gebied – gemengd landelijk gebied’.
De rechtbank stelt vast dat de mogelijkheden voor zonne-energie zijn onderzocht in de
Visie Zonneparken Cranendonck 2019-2024 (Visie Zonneparken), waarin rekening is gehouden met (on-)mogelijkheden van andere energiebronnen. Uit deze visie volgt dat de mogelijkheden voor energieopwekking in stedelijk gebied te beperkt zijn om aan de doelen voor duurzame energie te voldoen en dat er opwekking in landelijk gebied noodzakelijk is.
In de gemeentelijke visie wordt gerefereerd aan het rapport "Energie en ruimte Zuidoost Brabant -Uitsplitsing naar gemeenten" (Posad (2017). Daarin zijn scenario's onderzocht over de energievraag in Zuid-Oost Brabant en de wijze waarop daarin kan worden voorzien. Het rapport is een aanvulling op het rapport "Energiestrategie Zuidoost Brabant" - Energie & Ruimte voor de regionale energiestrategie Regio Zuidoost Brabant (Posad, april 2017).
Er is in Cranendonck gekozen voor een maximaal scenario voor duurzaam opwekpotentieel. Het maximale scenario gaat uit van een combinatie van windmolens, zonnepanelen op dak, zonneparken en biomassavergisters. Dit scenario is niet voldoende om de landelijke doelstelling 'nagenoeg energieneutraal in 2050' te halen. Daarvoor moet meer duurzame energie worden opgewekt: 923 TeraJoule meer dan in het maximale scenario is voorzien.
Volgens de gemeentelijke visie zouden zonneparken in gemengd landelijk gebied in (een deel van) deze nog extra benodigde duurzame opwekcapaciteit kunnen voorzien, evenals extra windmolens, benutting van geothermie/restwarmte en extra biomassavergisters. Uit het onderzoek van Posad komt naar voren dat andere hernieuwbare bronnen als windmolens en biovergisters niet in de volledige vraag kunnen voorzien. Ook zijn er niet voldoende beschikbare en geschikte daklocaties of andere binnenstedelijke locaties om voldoende zonne-energie op te wekken.
De stelling van eisers dat deze visie louter een politiek stuk is, niet als een toereikend onderzoek kan worden beschouwd als bedoeld in artikel 3.41 van de IOV en achterhaald is, is onvoldoende onderbouwd. Omdat uit het onderzoek naar voren komt dat niet volledig in de behoefte aan duurzame energie in 2050 kan worden voorzien door alleen de inzet van andere duurzame energiebronnen dan zonne-energie, is daarmee de in artikel 3.41, eerste lid, aanhef en onder a, van de IOV genoemde noodzaak gegeven.
Dit betoog slaagt niet.
Maximum areaal bereikt
22. Eisers voeren ook aan dat realisatie van het zonnepark in strijd is met de
Visie Zonneparken, omdat hierin een maximum is vastgesteld van 83 hectare netto voor zonneparken in het buitengebied van Cranendonck en dit maximum met dit project wordt overschreden.
23. Het college heeft hierover gesteld dat het zonnepark is uitgezonderd van de
Visie Zonneparken. Daarbij is gewezen op het feit dat het project is voorzien op gronden waar het bestemmingsplan “Industrieterrein Dorplein” geldt. Het industrieterrein behoort daardoor tot het stedelijk gebied, zodat de aanleg van het zonnepark niet meetelt in de hectares uit de Visie Zonneparken.
24. In paragraaf 4.2.1 van de Visie Zonneparken is gesteld dat Nyrstar een bedrijventerrein is dat valt binnen het bestaand stedelijk gebied. Derhalve is het in dit gebied toegestaan, zo staat vermeld, om een stedelijke ontwikkeling – zoals een zonnepark – te realiseren als dat via een ruimtelijke procedure is geregeld.
Gelet hierop heeft het college terecht gesteld dat het bestreden besluit in zoverre niet in strijd is met de Visie Zonneparken. Dat de projectlocatie in het provinciale beleid wordt aangeduid als ‘Landelijk gebied – gemengd landelijk gebied’ betekent niet dat deze locatie in het gemeentelijk beleid ook als buitengebied moet worden aangemerkt.
Dit betoog faalt.
Bestemmingsplan
25. Eisers betogen dat de omgevingsvergunning niet had mogen worden verleend, omdat het zonnepark niet past binnen het geldende bestemmingsplan. Ten onrechte is in de ruimtelijke onderbouwing verwezen naar een bestemmingsplan dat in 2017 is vernietigd.
26. Niet in geschil is tussen partijen dat een zonnepark op grond van het geldende bestemmingsplan niet is toegestaan op de voorziene locatie. Dat betekent echter niet dat het college de gevraagde omgevingsvergunning hierom niet heeft kunnen verlenen. Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wabo geeft immers aan het college de bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen als aan de hierin genoemde voorwaarden wordt voldaan.
In het bestreden besluit is gesteld dat derde-partijen in de ruimtelijke onderbouwing hebben aangegeven waarom hun initiatief voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en wenselijk is op die locatie. Daarbij hebben derde-partijen zich gebaseerd op een vergelijkbaar plan op deze locatie, waarvoor bij de gemeente draagvlak bestond en waarbij de gemeente zich destijds kon vinden in de bijbehorende motivatie. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college de ruimtelijke onderbouwing hierom niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
Dit betoog slaagt niet.
Bodemreflectie
27. Eisers brengen verder naar voren dat de effecten van het terugkaatsen van geluid van allerlei geluidbronnen door de zonnepanelen ten onrechte niet is meegenomen bij de besluitvorming over het zonnepark.
28. Het college heeft hierover overwogen dat de dichtstbijzijnde woning op een veelvoud ligt van de richtafstand van 30 meter voor een elektriciteitsinstallatie. Bovendien ligt er een industrieel complex tussen het zonnepark en de woningen in. Enige geluidreflectie vanuit het zonnepark zal volgens het college niet significant bijdragen aan het reeds aanwezige omgevingsgeluid, mede vanwege de afgelegen ligging van de panelen.
Derde-partijen hebben nog aanvullend gesteld dat gelet op de hoek van 15 graden waarin de zonnepanelen worden geplaatst, directe reflectie van geluid niet mogelijk is en zelfs kan leiden tot een afname van het geluid. Daarbij is gewezen op een geluidstudie door TNO met betrekking tot zonnepanelen.
29. Gelet op hetgeen het college en derde-partijen naar voren hebben gebracht, is de rechtbank niet aannemelijk geworden dat, zo er al sprake mocht zijn van enige geluidreflectie vanwege de zonnepanelen, deze zodanig zal zijn dat het college hierom de gevraagde omgevingsvergunning niet heeft kunnen verlenen.
Dit betoog faalt.
Coalitieakkoord
30. Eisers stellen ook dat het bestreden besluit in strijd is met landelijk beleid. In het coalitieakkoord, dat ten grondslag ligt aan het kabinet Rutte IV, is afgesproken dat er vooral wordt ingezet op grootschalige installatie van zonnepanelen op daken. Zonnepanelen op land worden alleen toegestaan als multifunctioneel gebruik van dat land mogelijk is, bijvoorbeeld op rijksgronden. Het zonnepark is echter niet voorzien op rijksgronden.
31. De rechtbank is van oordeel dat het coalitieakkoord geen toetsingskader voor het college vormt bij de beoordeling van de aanvraag voor de realisatie van een zonnepark, zodat het college hieraan niet is gebonden. Reeds hierom ziet de rechtbank in deze beroepsgrond geen aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen.
Dit betoog slaagt niet.
Stikstofdepositie
32. Eisers en eiseres stellen dat tijdens de bouwfase van het zonnepark sprake zal zijn van een toename van stikstofdepositie op het nabijgelegen en kwetsbare Natura 2000-gebied Weerter- en Budelerbergen & Ringselven. Ten onrechte is hiernaar geen onderzoek verricht voordat het bestreden besluit werd genomen.
33. Het college en derde-partijen hebben hierover gesteld dat het relativiteitsvereiste zich verzet tegen de inhoudelijke behandeling van deze beroepsgronden.
34. Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept (het relativiteitsvereiste).
35. De bepalingen in de Wet natuurbescherming (de Wnb) over de beoordeling van plannen, projecten of andere handelingen, die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Indien een natuurlijke persoon zich beroept op de bepalingen van de Wnb die strekken tot de bescherming van de natuurwaarden van een Natura 2000-gebied, beroept hij zich op een algemeen belang waarvoor hij niet in rechte kan opkomen. De individuele belangen van een natuurlijke persoon bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, kunnen echter zo verweven zijn met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen in de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen [1] .
Het perceel van eiser [naam] ligt het dichtst bij het hiervoor genoemde Natura 2000-gebied en wel op een afstand van ongeveer 103 meter. Ter zitting heeft hij gesteld vanaf de zolderverdieping van zijn woning zicht te hebben op het natuurgebied. Het Natura 2000-gebied maakt gelet op de afstand en het (zij het beperkte) zicht daarmee onderdeel uit van zijn woon- en leefomgeving, zodat in dit geval verwevenheid bestaat tussen het individuele belang van eiser [naam] bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn leefomgeving en het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen [2] . De rechtbank ziet daarom aanleiding om deze beroepsgrond inhoudelijk te behandelen. Wanneer aan één van de eisers namens wie een beroepschrift is ingediend, het relativiteitsvereiste niet kan worden tegengeworpen, bestaat geen aanleiding om dit ook na te gaan voor de overige eisers namens wie dat beroepschrift is ingediend [3] .
36. Naar het oordeel van de rechtbank strekken de betrokken normen van de Wnb voor de natuur- en landschapsbescherming echter kennelijk niet tot bescherming van de bedrijfseconomische belangen van eiseres waarvoor zij in deze procedure opkomt, zodat haar betoog niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
37. Vast staat dat er voor het nemen van het bestreden besluit geen onderzoek is verricht naar de stikstofdepositie in de bouwfase omdat met ingang van 1 juli 2021 artikel 2.9a van de Wnb en artikel 2.5 van het Besluit natuurbescherming in werking waren getreden, waarin de zogenoemde partiële bouwvrijstelling was geregeld. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 november 2022 [4] is echter geoordeeld dat deze bouwvrijstelling niet had mogen worden toegepast.
Gelet hierop had het onderzoek naar stikstofdepositie in de bouwfase voor het nemen van het bestreden besluit moeten zijn verricht. Dat pas na de uitspraak van de Afdeling van
2 november 2022 bekend was dat de partiele bouwvrijstelling niet had mogen worden toegepast leidt niet tot een ander oordeel. Dit betoog slaagt.
38. De rechtbank stelt vast dat het college na het nemen van het bestreden besluit alsnog onderzoek heeft laten verrichten naar de stikstofdepositie in de bouwfase. Uit het daarover uitgebrachte rapport van Eelerwoude van 3 februari 2023 volgt dat in de bouwfase geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op het nabijgelegen Natura 2000-gebied vanwege het feit dat er elektrisch wordt gebouwd. De conclusie in het rapport dat er geen sprake zal zijn van een depositie boven de 0,00 mol/ha/jaar hebben eisers niet betwist. Nu uit het rapport volgt dat het project in de bouwfase evenmin als in de gebruiksfase gevolgen zal hebben voor het Natura 2000-gebied, is het standpunt van het college in het bestreden besluit dat voor het zonnepark geen passende beoordeling behoefde te worden gemaakt ook achteraf bezien juist. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten.
Conclusie en gevolgen
39. Het beroep van eisers is gegrond en dat van eiseres ongegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, maar laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit betekent dat derde-partijen op grond van de verleende omgevingsvergunning een zonnepark aan de Fabrieksstraat mogen aanleggen en in gebruik mogen nemen. Omdat het beroep van eisers gegrond is, krijgen zij het door hen betaalde griffierecht terug. Eisers hebben geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Omdat het beroep van eiseres ongegrond is, krijgt zij daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van eiseres ongegrond;
- verklaart het beroep van eisers gegrond;
- vernietigt het besluit van 5 oktober 2022;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,00 aan eisers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Heijerman, voorzitter, en mr. D.J. de Lange en
mr. D.J. Hutten, leden, in aanwezigheid van R.G. van der Korput, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2023.
de griffier is verhinderd te tekenen
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als u het niet met deze uitspraak eens bent, kunt u een hoger beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin u uitlegt waarom u het niet met de uitspraak eens bent. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Deze datum staat hierboven.
Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na genoemde zes weken geen gronden meer worden aangevoerd.

BIJLAGE

Interim-omgevingsverordening provincie Noord-Brabant

Artikel 3.41 Zonneparken in Landelijk gebied (tekst van voor 15 april 2022)
Lid 1
Binnen Landelijk gebied is nieuwvestiging mogelijk van zelfstandige opstellingen van zonnepanelen om te kunnen voldoen aan de doelstellingen voor het opwekken van duurzame energie als:
a. uit onderzoek blijkt dat de capaciteit voor het opwekken van duurzame energie in Stedelijk gebied, op bestaande bouwpercelen en rekening houdend met de ontwikkelingsmogelijkheden van windenergie onvoldoende is;
b. de nieuwvestiging past in het onderzoek naar geschikte locaties voor zelfstandige opstellingen van zonnepanelen, gelet op zorgvuldig ruimtegebruik en omgevingskwaliteit;
c. de ontwikkeling qua omvang inpasbaar is in de omgeving;
d. e ontwikkeling een maatschappelijke meerwaarde geeft;
e. de ontwikkeling op regionaal niveau is afgestemd met omliggende gemeenten en de netwerkbeheerder, gelet op de ontwikkeling van overige duurzame energie initiatieven in de omgeving.
Lid 2
De maatschappelijke meerwaarde wordt onderbouwd vanuit de volgende criteria:
a. de mate van meervoudig ruimtegebruik;
b. de maatregelen die getroffen worden om de impact op de omgeving te beperken;
c. de bijdrage die wordt geleverd aan andere maatschappelijke doelen.
Lid 3
Er kan uitsluitend toepassing gegeven worden aan het eerste lid met een omgevingsvergunning waarbij door toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2 of 3, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt afgeweken van een bestemmingsplan, waarbij aan de omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
a. de omgevingsvergunning geldt voor een bepaalde termijn, die ten hoogste 25 jaar bedraagt;
b. na het verstrijken van de termijn wordt de vóór de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand hersteld en wordt de opstelling voor zonne-energie verwijderd;
c. voor het gestelde onder b. wordt financiële zekerheid gesteld.
Artikel 3.41 Zonneparken in Landelijk gebied (tekst met ingang van 15 april 2022)
Lid 1
Binnen Landelijk gebied is nieuwvestiging mogelijk van zelfstandige opstellingen van zonnepanelen om te kunnen voldoen aan de doelstellingen voor het opwekken van duurzame energie als:
a. uit onderzoek blijkt dat de aanleg van het zonnepark noodzakelijk is omdat in onvoldoende mate voorzien kan worden in de behoefte voor duurzame energie:
1. door de ontwikkeling van andere vormen van duurzame energie;
2. binnen Stedelijk gebied;
3. door meervoudig ruimtegebruik in Landelijk gebied of binnen bestaand ruimtebeslag op bouwpercelen; en
4. op gronden aansluitend op Stedelijk gebied.
de nieuwvestiging past in het onderzoek naar geschikte locaties voor zelfstandige opstellingen van zonnepanelen, gelet op zorgvuldig ruimtegebruik en omgevingskwaliteit;
de ontwikkeling qua omvang inpasbaar is in de omgeving;
de ontwikkeling een maatschappelijke meerwaarde geeft;
de ontwikkeling op regionaal niveau is afgestemd met omliggende gemeenten en de netwerkbeheerder, gelet op de ontwikkeling van overige duurzame energie initiatieven in de omgeving.
Lid 2
De maatschappelijke meerwaarde wordt onderbouwd vanuit de volgende criteria:
a. de mate van meervoudig ruimtegebruik;
b. de maatregelen die getroffen worden om de impact op de omgeving te beperken;
c. de bijdrage die wordt geleverd aan andere maatschappelijke doelen.
Lid 3
Er kan uitsluitend toepassing gegeven worden aan het eerste lid met een omgevingsvergunning waarbij door toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2 of 3, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt afgeweken van een bestemmingsplan, waarbij aan de omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
a. de omgevingsvergunning geldt voor een bepaalde termijn, die ten hoogste 25 jaar bedraagt;
b. na het verstrijken van de termijn wordt de vóór de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand hersteld en wordt de opstelling voor zonne-energie verwijderd;
c. voor het gestelde onder b. wordt financiële zekerheid gesteld.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2065.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:283.