ECLI:NL:RBOBR:2023:3152

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
22/1986 en 23/1142
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om maatwerkvoorschriften voor geluidsoverlast door een inrichting voor het houden van vogels

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 28 juni 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om maatwerkvoorschriften voor geluid door een inrichting waar vogels worden gehouden, beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoek door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Land van Cuijk. Het college had in een eerder besluit, gedateerd 25 februari 2022, het verzoek afgewezen, omdat het van mening was dat het verzoek op dat moment niet kon worden ingewilligd. Eiseres stelde dat haar belang bij een goed woon- en leefklimaat niet was meegewogen en dat het college ten onrechte had gewacht op de uitkomsten van vrijwillige maatregelen van de ondernemer.

De rechtbank oordeelt dat het college de beslistermijn had moeten verlengen tot na de aanpassingen aan de inrichting, zodat een zorgvuldige belangenafweging kon plaatsvinden. De rechtbank vernietigt het besluit van 13 juli 2022, omdat dit in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank concludeert dat het college inmiddels maatwerkvoorschriften heeft vastgesteld, waardoor het college geen nieuw besluit hoeft te nemen op het verzoek van eiseres. De beroepen van eiseres en de derde partij tegen het besluit van 5 april 2023 zijn ongegrond verklaard. Eiseres krijgt het griffierecht vergoed, evenals de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 22/1986 en SHE 23/1142

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. V. Wösten),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Land van Cuijk, het college,
(gemachtigden: mr. T. Verstappen, mr. P. Wintjes en ir. J.R. Brouwer).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde partij] . uit [plaats] ,

(gemachtigde: mr. R.A.M. Verkoijen).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om maatwerkvoorschriften te stellen voor het veroorzaakte geluid door de inrichting van derde-partij ( [derde partij] ) aan de [adres] .
Het college heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 25 februari 2022 afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt en op 21 april 2022 aan de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 30 juni 2022 (geregistreerd onder zaaknummer SHE 22/975) heeft de voorzieningenrechter het college opgedragen om binnen zes weken een besluit op het bezwaar van eiseres te nemen.
Met het bestreden besluit van 13 juli 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (SHE 22/1986).
Bij uitspraak van 26 september 2022 (geregistreerd onder zaaknummer SHE 22/1985) heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij uitspraak van 28 oktober 2022 (geregistreerd onder zaaknummer SHE 22/4752) heeft de voorzieningenrechter opnieuw het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij besluit van 5 april 2023 heeft het college voor de inrichting van [derde partij] maatwerkvoorschriften voor het geluid vastgesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak op 18 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigden van het college en de gemachtigde van [derde partij] , vergezeld door [naam] en [naam] .

Beoordeling door de rechtbank

Maatwerkvoorschriften1. De rechtbank is met het college van oordeel dat het besluit van 5 april 2023 tot het vaststellen van maatwerkvoorschriften een primair besluit is. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat in dit besluit niet alleen lagere geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau zijn gesteld, waarom eiseres in haar handhavingsverzoek van 8 december 2020 had verzocht, maar ook ambtshalve extra middelvoorschriften aan de vergunning zijn verbonden waarom eiseres niet heeft verzocht.Ter zitting hebben eiseres en [derde partij] aangegeven bezwaar te hebben tegen het besluit van 5 april 2023. Alle partijen hebben gesteld in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter als bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb), indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat het besluit van 5 april 2023 een primair besluit is. De rechtbank beoordeelt daarom niet alleen de weigering van het college om voor de inrichting maatwerkvoorschriften voor geluid vast te stellen, maar ook het beroep van eiseres (SHE 23/1142) en van [derde partij] tegen het daarop gevolgde besluit tot vaststelling van maatwerkvoorschriften.

Relevante wet- en regelgeving2. De voor de beoordeling van de beroepen relevante wettelijke regels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Oordeel3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep tegen de weigering om maatwerkvoorschriften vast te stellen gegrond is. De beroepen tegen het besluit tot het vaststellen van maatwerkvoorschriften zijn ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de navolgende feiten:
- Op 31 juli 2013 is aan [derde partij] een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit milieu voor het oprichten van een inrichting aan de [adres] voor het in de buitenlucht houden van vogels, het kweken van ara’s en kaketoes en het houden van paarden/pony’s. Tevens is hiermee een showroom/winkel toegestaan voor het verkopen van benodigdheden voor parkieten en papegaaien. In de inrichting mogen worden gehouden: ten hoogste 126 vogels behorende tot de families papegaaien en kaketoes, 12 volwassen pony’s en 5 pony’s in de opfok. In deze omgevingsvergunning waren geluidnormen voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau opgenomen voor de dag-, avond- en nachtperiode van respectievelijk 40, 35 en 30 dB(A) en voor het maximale geluidsniveau voor de dag-, avond- en nachtperiode van respectievelijk 70, 65 en 60 dB(A).
- De inrichting is met ingang van 1 januari 2016 onder de werking van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) komen te vallen en de voor de inrichting geldende omgevingsvergunning is vervallen. De geluidvoorschriften van de vergunning zijn gedurende drie jaren na het inwerking treden van het Abm aangemerkt als maatwerkvoorschriften. Na drie jaar zijn deze van rechtswege komen te vervallen.
- De woning van eiseres aan de [adres] staat op een afstand van ongeveer 90 meter ten zuidwesten van de inrichting.
- Bij brief van 8 december 2020 heeft eiseres bij het college een verzoek ingediend tot het binnen 12 weken vaststellen van lagere geluidgrenswaarden voor de inrichting op de gevel van geluidgevoelige gebouwen dan die welke in artikel 2.17 van het Abm zijn opgenomen. Verzocht is om geluidgrenswaarden te stellen die aansluiten bij het ter plaatse optredende referentieniveau van het omgevingsgeluid.
- De omgevingsdienst Brabant Noord (de OBDN) heeft van 3 september tot en met
27 september 2021 geluidmetingen verricht om het referentieniveau van het omgevingsgeluid (L95) te bepalen. Uit de resultaten blijkt dat ter plaatse van de woning [adres] het L95 in de dagperiode ongeveer 31 dB(A) bedraagt, in de avondperiode
32 dB(A) en in de nachtperiode 25 dB(A), wat aansluit bij het omgevingstype “landelijke omgeving”.
- In de Memo van de OBDN van 21 maart 2022 is aangegeven dat uit de analyse van uitgevoerde metingen bij de inrichting blijkt dat door het geschreeuw van de papegaaien de grenswaarden voor het maximaal geluidsniveau (LAmax) enige malen is overschreden. De geluidsbelasting bij de woning van eiseres wordt met name veroorzaakt door het geluid van papegaaien in de buitenvlucht (een omsloten buitenruimte waarin de papegaaien kunnen rondvliegen). Het geschreeuw van de vogels wordt beschouwd als impulsachtig geluid. In de nachtperiode bedraagt de gemeten overschrijding van het LAmax ter plaatse van de woning van eiseres tot 4 dB, in de avondperiode tot 5 dB. In de dagperiode is geen overschrijding geconstateerd.
- [derde partij] heeft vervolgens maatregelen getroffen ter beperking van de geluidbelasting vanwege de inrichting. De buitenvlucht is van compartimenten voorzien met maximaal twee vogels (papegaaien) per compartiment. Daarnaast zijn er deuren en luiken geplaatst met de mogelijkheid om deze vogels binnen op te sluiten. Ook zijn de vogels die het meeste lawaai maken zo ver mogelijk geplaatst van de woning van eiseres.
- De OBDN heeft van 15 september t/m 1 oktober 2022 bij de woning van eiseres onbemande geluidmetingen gedaan. Conclusie in het op basis daarvan opgestelde geluidrapport van 23 januari 2023 is dat de activiteiten van de inrichting ter plaatse van deze woning waarneembaar en te onderscheiden zijn van de omgevingsgeluiden. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAR,LT) bedroeg tijdens de meetperiode ten hoogste 37 dB(A) in de dagperiode en ten hoogste 34 dB(A) in de avondperiode. In de nachtperiode zijn geen geluiden van papegaaien waargenomen. Verder vloeit uit de geluidmetingen voort dat de grenswaarden van artikel 2.17 van het Abm voor de maximale geluidniveaus van 70, 65 en 60 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode niet worden overschreden.
Beoordeling beroepsgronden tegen afwijzing maatwerkvoorschriften
5. Eiseres stelt ernstige, structurele geluidsoverlast te ondervinden vanwege het bedrijfsmatig fokken en houden van vogels in de inrichting en vindt het onbegrijpelijk dat haar verzoek tot het stellen van maatwerkvoorschriften is afgewezen. Zij wijst daarbij op haar belang bij een goed woon- en leefklimaat, welk belang volgens haar is miskend in het bestreden besluit. Volgens eiseres heeft het college haar verzoek tot het stellen van maatwerkvoorschriften ten onrechte behandeld als ware het een handhavingsverzoek en is het besluit op haar verzoek ten onrechte afhankelijk gesteld van uitkomsten van vrijwillige maatregelen van de ondernemer. Het college is gehouden vast te stellen wat in het voorliggende geval een aanvaardbare geluidhinder genoemd moet worden, waarbij het bestaande referentieniveau een zwaarwegende rol moet spelen.
6. Het college heeft het verzoek tot vaststelling van maatwerkvoorschriften in het bestreden besluit afgewezen, omdat het van mening was dat het deze op dat moment in redelijkheid niet kon stellen. In 2019 en 2020 zijn geluidmetingen verricht. Daaruit is niet gebleken dat het LAR,LT werd overschreden. Wel is een keer geconstateerd dat er een overschrijding was van het maximale geluidniveau in de avond- en nachtperiode. Daarop is
[derde partij] aangeschreven en deze heeft vervolgens de vogels die het meeste geluid maken verplaatst naar een deel van het gebouw dat verder af ligt van de woning van eiseres. Bij een vervolgmeting is desalniettemin nog een keer een overtreding geconstateerd van het maximale geluidniveau in de avond- en nachtperiode. Daarop is een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom gestuurd. Volgens het college kon het toen echter nog geen maatwerkvoorschriften vaststellen. Voor een goede belangenafweging diende eerst onderzocht te worden welk LAR,LT [derde partij] nodig heeft om de bedrijfsmatige activiteiten te kunnen voortzetten. [derde partij] wilde de kooien aanpassen zodat de vogels in de avond- en nachtperiode niet meer naar buiten zouden kunnen. Dit kon vanwege het broedseizoen pas rond september 2022. Pas nadat de aanpassingen zouden zijn gedaan en voldaan werd aan het maximale geluidsniveau had het college met metingen kunnen vaststellen wat de gevolgen van de aanpassingen zouden zijn voor het LAR,LT. Mogelijk zou het LAR,LT in de avond- en nachtperiode op een lagere waarde kunnen worden gesteld. Het college was van mening dat met de afwijzing de belangen van eiseres niet onevenredig werden geschaad, omdat de normen van het Abm met betrekking tot het LAR,LT niet werden overschreden.
7. Tussen partijen is in geschil of het college heeft kunnen volstaan met het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom en het verzoek om maatwerkvoorschriften te stellen heeft kunnen afwijzen. Hierover stelt de rechtbank het volgende.
Hoewel het college in het besluit van 13 juli 2022 heeft aangegeven voornemens te zijn om na de aanpassingen aan de kooien lagere waarden voor het LAR,LT voor de avond- en nachtperiode te stellen indien deze aanpassingen daartoe aanleiding geven, had het naar het oordeel van de rechtbank uit een oogpunt van rechtsbescherming en proceseconomie in de rede gelegen de beslistermijn met betrekking tot het verzoek van eiseres te verlengen tot na de aanpassing aan de kooien en de daarop volgende metingen. In dit kader wijst de rechtbank op artikel 4:14, eerste en derde lid, van de Awb, dat het bestuursorgaan de mogelijkheid biedt de beslistermijn te verlengen binnen de grenzen van het redelijke tot het moment waarop wordt besloten tot het al dan niet stellen van maatwerkvoorschriften. De werkwijze van het college in deze procedure maakt dat eiseres in wezen buiten spel is gezet bij de besluitvorming over het stellen van maatwerkvoorschriften, ook al zal dit niet de bedoeling van het college zijn geweest. Indien het bevoegd gezag immers na de afwijzing van het verzoek niet overgaat tot het stellen van maatwerkvoorschriften, om welke reden dan ook, kan dit tot gevolg hebben dat de verzoeker tot het stellen van maatwerkvoorschriften zich genoodzaakt voelt om een hernieuwd verzoek in te dienen, waarna opnieuw een hele procedure begint. Het stellen van maatwerkvoorschriften op
5 april 2023 leidt niet tot een ander oordeel. Dit betoog slaagt.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiseres tegen het besluit van 13 juli 2022 gegrond is en het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. De overige gronden van eiseres tegen dit besluit behoeven daarom geen bespreking meer. Omdat het college inmiddels maatwerkvoorschriften heeft vastgesteld, behoeft het college geen nieuw besluit te nemen op het verzoek van eiseres tot het stellen van maatwerkvoorschriften.
Beoordeling beroepsgronden tegen vaststelling van maatwerkvoorschriften
9. In het besluit van 5 april 2023 heeft het college onder andere maatwerkvoorschrift 1.1.1 vastgesteld. Hierin is opgenomen dat het LAr,LT, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting op de gevel van gevoelige gebouwen, waaronder de woning [adres] , in afwijking van artikel 2.17, lid 1 onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet meer mag bedragen dan 45, 40 en 35 dB(A) in respectievelijk de dag- (07:00-19:00 uur), avond- (19:00-23:00 uur) en nachtperiode
(23:00-07:00 uur).
10. Eiseres heeft hiertegen aangevoerd dat de in voorschrift 1.1.1 opgenomen grenswaarden voor het LAr,LT haar nog steeds te weinig bescherming bieden tegen geluidoverlast. Verder stelt zij dat er een maatwerkvoorschrift voor het maximale geluidniveau had moeten worden vastgesteld met lagere (strengere) grenswaarden dan die welke in het Abm zijn opgenomen.
11. [derde partij] vindt voorschrift 1.1.1 niet nodig. Als er toch strengere geluidgrenswaarden dienen te komen dan die welke in het Abm zijn opgenomen, dan stelt [derde partij] dat een andere aanvangstijd voor de geluidgrenswaarde van 45 dB(A) zou moeten gelden, namelijk vanaf 06.00 uur overeenkomstig artikel 2.17, vijfde lid, van het Abm. Verder had volgens [derde partij] in voorschrift 1.1.1 moeten zijn bepaald dat de hierin opgenomen geluidgrenswaarden gelden op de gevel van de woning van eiseres in plaats van op de gevel van gevoelige gebouwen, omdat het verzoek van eiseres alleen daartoe strekt.
12. Het college heeft in het besluit van 5 april 2023 gesteld dat eiseres geluidoverlast kan ondervinden vanwege het feit dat het in september 2022 gemeten LAr,LT van de inrichting beduidend hoger ligt dan het gemeten referentieniveau van het omgevingsgeluid ter hoogte van de woning van eiseres. Bij het stellen van maatwerkvoorschriften is volgens het college een zorgvuldige afweging gemaakt tussen enerzijds het belang van de bescherming van de omgeving tegen een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat en anderzijds het belang van [derde partij] bij haar bedrijfsvoering. Het college sluit niet uit dat in de zomerperiode, waarin de meeste geluidoverlast zich voordoet, ondanks de door
[derde partij] inmiddels getroffen maatregelen en de uitkomst van de metingen van 15 september 2022 tot en met 1 oktober 2022, toch niet kan worden voldaan aan de lagere geluidgrenswaarden van 40 dB(A) in de dagperiode, 35 dB(A) in de avondperiode en
30 d(A) in de nachtperiode, zoals opgenomen in de inmiddels vervallen omgevingsvergunning milieu van 2013, en dat daarmee de bedrijfsvoering van
[derde partij] onevenredig zou worden beperkt. Omdat de aard van de bedrijfsvoering van de inrichting van [derde partij] vergelijkbaar is met een agrarische inrichting als bedoeld in artikel 1.1 van het Abm, heeft het college in zijn besluit aansluiting gezocht bij de geluidnormen die hiervoor zijn opgenomen in artikel 2.17, vijfde lid, van het Abm. Enerzijds wordt hiermee de bedrijfsvoering van [derde partij] niet onevenredig geschaad, anderzijds wordt het belang van eiseres en verdere woonomgeving hiermee gediend, aldus het college.
13. Het college is bevoegd om maatwerkvoorschriften te stellen op basis van artikel 2.20 van het Abm. Het college heeft hierbij beleidsruimte. Bij de invulling van deze beleidsruimte zal het college een duidelijke en inzichtelijke belangenafweging moeten maken. Het college heeft besloten maatwerkvoorschriften op te leggen die belastend kunnen zijn voor [derde partij] en eiseres kennelijk niet ver genoeg gaan. Het college zal moeten kijken of deze maatwerkvoorschriften niet onevenredig zijn in verhouding tot de hiermee te dienen doelen (bescherming van het milieu). Aan de hand van de beroepsgronden van eiseres en [derde partij] zal de rechtbank beoordelen of de maatwerkvoorschriften geschikt zijn, noodzakelijk zijn en voldoende evenredig zijn voor alle partijen, gelet op alle betrokken belangen.
14. Gelet op het feit dat het omgevingsgeluid zodanig laag is dat aannemelijk is dat de in artikel 2.17 van het Abm gestelde standaard geluidsnorm zal leiden tot hinder voor de omgeving, waaronder voor eiseres, heeft het college kunnen besluiten lagere geluidgrenswaarden aan de inrichting van [derde partij] op te leggen. De rechtbank ziet in wat [derde partij] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat alleen middelvoorschriften hadden mogen worden gesteld. Artikel 2.20 van het Abm laat een combinatie van doel- en middelvoorschriften toe en het college heeft voldoende onderbouwd waarom hiervoor is gekozen.
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college aansluiting kunnen zoeken bij de in artikel 2.17, vijfde lid, van het Abm opgenomen geluidgrenswaarden voor een agrarische inrichting. Daarbij heeft de rechtbank de aard van de inrichting van [derde partij] betrokken en de agrarische omgeving waarin de inrichting ligt. Het college heeft hierbij veel waarde kunnen hechten aan de omstandigheid dat het ten tijde van het besluit niet kon uitsluiten dat bij nog lagere geluidgrenswaarden de bedrijfsvoering van [derde partij] onevenredig zou worden beperkt en zij het haar vergunde aantal vogels niet meer zou kunnen houden. De rechtbank neemt aan dat [derde partij] gelet op het geluidrapport van 23 januari 2023 (toen er ongeveer 100 vogels aanwezig waren) nog enige geluidruimte heeft en niet onevenredig wordt belemmerd.
Om deze reden is de rechtbank het niet eens met de wens van eiseres om nog lagere geluidgrenswaarden te stellen. Dan kan niet op voorhand worden uitgesloten dat
[derde partij] haar bedrijf niet meer kan voeren. In dit verband wijst de rechtbank nog op het feit dat het college in zijn besluit heeft aangegeven in de zomer van 2023 opnieuw metingen te zullen laten verrichten naar het geluid van de inrichting op onder meer de woning van eiseres. Indien mocht blijken dat de geluidbelasting met de inmiddels getroffen maatregelen lager ligt dan de bij maatwerkvoorschrift 1.1.1 vastgestelde grenswaarden, dan zal het college de geluidnormen verder aanscherpen.
16. Ten aanzien van de geluidgrenswaarden voor het maximale geluidniveau stelt de rechtbank vast dat hiervoor geen maatwerkvoorschrift is gesteld en de in artikel 2.17 van het Abm gestelde geluidgrenswaarden gelden van 70, 65 en 60 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Deze geluidgrenswaarden zijn algemeen gebruikelijk en komen overeen met die in de omgevingsvergunning milieu uit 2013 én met de normstelling voor een agrarische inrichting in artikel 2.17, vijfde lid, van het Abm. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het college ook een maatwerkvoorschrift had moeten vaststellen voor lagere maximale geluidgrenswaarden.
17. Voor zover [derde partij] heeft gesteld dat de geluidgrenswaarde van 45 dB(A) zou moeten gelden vanaf 06.00 uur overeenkomstig artikel 2.17, vijfde lid, van het Abm, overweegt de rechtbank dat omwille van de nachtrust van omwonenden, waaronder die van eiseres, is gekozen voor 07.00 uur. Mede gelet op voorschrift 1.1.3, waarin is bepaald dat de deuren en luiken van de hokken na zonsondergang zijn gesloten en eerst na 07.00 uur mogen worden geopend, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het college de geluidgrenswaarde voor de dagperiode niet kan laten ingaan om 07.00 uur. Niet aannemelijk is geworden dat aan de grenswaarde voor de nachtperiode niet kan worden voldaan en dat dit niet van [derde partij] kan worden gevergd. Een aanvangstijd van 07.00 uur is daarom volgens de rechtbank niet onevenredig.
18. Over het standpunt van [derde partij] dat in voorschrift 1.1.1 had moeten zijn bepaald dat de hierin opgenomen geluidgrenswaarden gelden op de gevel van de woning van eiseres aan de [adres] in plaats van op de gevel van gevoelige gebouwen, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres niet heeft verzocht tot het vaststellen van maatwerkvoorschriften op de gevel van haar woning maar op de gevel van gevoelige gebouwen. Afgezien daarvan heeft het college het besluit van 5 april 2023 op grond van artikel 2.20, eerste lid, van het Abm ambtshalve vastgesteld. Het verzoek van eiseres tot het vaststellen van maatwerkvoorschriften is immers bij besluit van 25 februari 2022, gehandhaafd bij besluit van 13 juli 2022, afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat het college heeft kunnen besluiten om de in voorschrift 1.1.1 opgenomen geluidgrenswaarden vast te stellen op de gevel van gevoelige gebouwen. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat het college in het besluit van 5 april 2023 heeft gesteld dat de buitenvlucht van de inrichting de belangrijkste geluidbron voor de woningen in de omgeving is en dat de woning van eiseres aan de [adres] daarvan de meeste geluidsoverlast ondervindt. De woning van eiseres is hierdoor volgens het college de voor geluid maatgevende woning van derden. [derde partij] heeft dit als zodanig niet betwist, zodat niet valt in te zien dat [derde partij] hierdoor in een nadeliger positie is geraakt dan indien de geluidgrenswaarden van voorschrift 1.1.1 alleen zouden gelden op de gevel van de woning van eiseres.
19. De betogen van eiseres en [derde partij] slagen niet.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep tegen het besluit tot afwijzing van het verzoek om maatwerkvoorschriften te stellen van 13 juli 2022 is gegrond omdat dit besluit in strijd is met artikel 3:2 van de Awb.
De rechtbank vernietigt daarom dit bestreden besluit. De rechtbank draagt niet aan het college op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit, omdat het college met het besluit van 5 april 2023 dit gebrek al heeft hersteld.
21. Omdat het beroep tegen het besluit van 13 juli 2022 gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,00, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder komen de door eiseres gestelde reiskosten van € 26,00 voor vergoeding in aanmerking.
22. De beroepen van eiseres en [derde partij] tegen het besluit van 5 april 2022 zijn ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van eiseres tegen het besluit van 13 juli 2022 gegrond;
- vernietigt het besluit van 13 juli 2022;
- verklaart de beroepen van eiseres en [derde partij] tegen het besluit van 5 april 2023 ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,00 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.700,00 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Heijerman, voorzitter, en mr. M.J.H.M Verhoeven en mr. C.N. van der Sluis, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 4:14
1. Indien een beschikking niet binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn kan worden gegeven, deelt het bestuursorgaan dit aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het bestuursorgaan na het verstrijken van de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn niet langer bevoegd is.
3. Indien, bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, deelt het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een redelijke termijn binnen welke de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
Artikel 7:1a
1. In het bezwaarschrift kan de indiener het bestuursorgaan verzoeken in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter, zulks in afwijking van artikel 7:1.
2. (…).
3. Het bestuursorgaan kan instemmen met het verzoek indien de zaak daarvoor geschikt is.

Activiteitenbesluit milieubeheer

Artikel 1.1.
1.In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
agrarische activiteiten
:geheel van activiteiten dat betrekking heeft op gewassen of landbouwhuisdieren voor zover deze geteeld of gekweekt onderscheidenlijk gefokt, gemest, gehouden of verhandeld worden, daaronder mede begrepen agrarisch gemechaniseerd loonwerk zoals het uitvoeren van cultuurtechnische werken, mestdistributie, grondverzet of soortgelijke dienstverlening;
Artikel 2.17
1. Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat:
a. de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;
Tabel 2.17a
07:00–19:00 uur 19:00–23:00 uur 23:00–07:00 uur
LAr,LT op de gevel van
gevoelige gebouwen 50 dB(A) 45 dB(A) 40 dB(A)
LAr,LT in in- en aanpandige
gevoelige gebouwen 35 dB(A) 30 dB(A) 25 dB(A)
LAmax op de gevel van
gevoelige gebouwen 70 dB(A) 65 dB(A) 60 dB(A)
LAmax in in- en aanpandige
gevoelige gebouwen 55 dB(A) 50 dB(A) 45 dB(A)
2. t/m 4. (..).
5. In afwijking van het eerste, tweede en derde lid geldt voor een inrichting waar uitsluitend of in hoofdzaak agrarische activiteiten dan wel activiteiten die daarmee verband houden worden verricht, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf dat is gelegen in een glastuinbouw-gebied, dat:
a. voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT), veroorzaakt door de vast opgestelde installaties en toestellen, de niveaus op de plaatsen en tijdstippen, genoemd in tabel 2.17e, niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;
Tabel 2.17e
LAr, LT op de gevel van 06.00- 19.00 uur 19.00- 22.00 uur 22.00- 06.00 uur
gevoelige gebouwen 45 dB(A) 40 dB(A) 35 dB(A)
Artikel 2.20
1. In afwijking van de waarden, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19 dan wel 2.19a, kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift andere waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax vaststellen.
2. (..).
3. (..).
4. Het bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen over de plaats waar de waarden, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19 dan wel 2.19a, voor een inrichting gelden.
5. Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift bepalen welke technische voorzieningen in de inrichting worden aangebracht en welke gedragsregels in acht worden genomen teneinde aan geldende geluidsnormen te voldoen.