ECLI:NL:RBOBR:2023:3145

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
71/255806-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben en uitvoeren van verdovende middelen, waaronder ketamine, en vrijspraak voor voorbereidingshandelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten met betrekking tot verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben en uitvoeren van verdovende middelen, waaronder ongeveer 4,8 kilogram 2C-B en 2,3 kilogram cocaïne, en een grote hoeveelheid ketamine zonder registratie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke geldboete van 20.000 euro met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek waarbij de verdachte betrokken was bij het verzenden van pakketten met verdovende middelen naar het buitenland. De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie en de verdediging zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte weliswaar een uitvoerende rol had, maar niet de leiding had in de criminele activiteiten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de maatschappelijke impact van de handel in harddrugs.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 71.255806.21
Datum uitspraak: 28 juni 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 december 2021, 15 maart 2022, 24 mei 2023 en 14 juni 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 november 2021.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 24 mei 2023 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 februari 2021 tot en met 5 februari 2021 te [plaatsnaam] , gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 4,8 kilogram 2C-B, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B en/of ongeveer 2,3 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde 2C-B en/of cocaïne en/of MDMA (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, - dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 03 februari 2021 te [plaatsnaam] , gemeente Haarlemmermeer en/of Haarlem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,8 kilogram 2C-B, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B en/of ongeveer 2,3 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde 2C-B en/of cocaïne en/of MDMA (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, - dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 februari 2021 tot en met 5 februari 2021 te [plaatsnaam] , gemeente Haarlemmermeer en/of Haarlem en/of elders in Nederland en/of Engeland, tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen, opzettelijk, zonder registratie een hoeveelheid van ongeveer 4,1 kilogram ketamine, in elk geval een werkzame stof, heeft bereid en/of ingevoerd en/of in voorraad gehad en/of verkocht en/of afgeleverd en/of uitgevoerd en/of anderszins binnen of buiten Nederlands grondgebied gebracht, dan wel in een werkzame stof, te weten ketamine, een groothandel heeft gedreven;
4.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2021 tot en met 22 september 2021 te Haarlem en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/ofte bevorderen, (telkens)
- (een) ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen (sub 1°) en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen (sub 2°) en/of
- (een) voorwerp(en) en/of vervoermiddel (en) en/of stof(fen) en/of geld(en) en/of (een) ander(e) betaalmiddel(en) voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en) (sub 3°),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
(telkens)
- een of meer boxen van [naam verhuurder] in Diemen gehuurd en/of ter beschikking gehad en/of gesteld en/of

-een box van [naam verhuurder] in Duitsland gehuurd en/of

- in die box(en) dozen/goederen gezet en/of uit die box(en) dozen/goederen gehaald en/of

-een of meer auto’s gehuurd en/of

- meerdere ritten met (een) voertuig(en) naar Duitsland gemaakt en/of
- verpakkingsmaterialen gekocht en/of
- een of meer vacumeermachine(s) en vacumeerzakken ter beschikking gehad en/of
-verpakkingsmaterialen ter beschikking gehad en/of
-een of meer vulmachine(s) ter beschikking gehad en/of
- afspraken gemaakt en/of contacten gelegd en/of gesprekken gevoerd;
-en/of een hoeveelheid fenacetine ter beschikking gehad en/of
-cartridges (met suikerwater) geprepareerd en/of
-een hoeveelheid gedemineraliseerd water heeft gehad;
5.
hij in of omstreeks de periode van 30 tot en met 31 augustus 2021 te Hoofddorp en/of Beverwijk en/of Nieuw-Vennep en/of Haarlem en/of elders in Nederland en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk, zonder registratie een of meer medicijnballen met (in totaal) 9930 gram ketamine in elk geval een hoeveelheid ketamine, in elk geval werkzame stof, heeft bereid en/of ingevoerd en/of in voorraad gehad en/of verkocht en/of afgeleverd en/of uitgevoerd en/of anderszins binnen of buiten Nederlands grondgebied gebracht, dan wel in een werkzame stof, te weten ketamine, een groothandel heeft gedreven;
6.
hij op of omstreeks 22 september 2021 te Haarlem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 150 gram metamfetamine, in ieder geval een materiaal bevattende metamfetamine, en/of een hoeveelheid van 7,31 gram 2C-B, in ieder geval een materiaal bevattende 2C-B en/of 10,97 gram MDMA, in ieder geval een materiaal bevattende MDMA, zijnde 2C-B, zijnde metamfetamine en/of 2C-B en/of MDMA (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Het standpunt van de officier van justitie.
Op basis van de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aan de rechtbank verzocht bij de bewijswaardering rekening te houden met de persoon van verdachte en op die grond tot de conclusie te komen dat de overtuiging ontbreekt dat verdachte de aan hem ten laste gelegde beschuldigingen heeft begaan.
Het oordeel van de rechtbank.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de bewijsbeslissing voorts als volgt, waarbij zij eerst feiten 1-3, dan feit 5 en feit 6 en tenslotte feit 4 bespreekt.
Ten aanzien van feit 1 tot en met 3.
Verdachte wordt kort gezegd verweten dat hij door het bij Intratuin in [plaatsnaam] inleveren van een postpakket met bestemming Northampton (Verenigd Koninkrijk), dat bij onderschepping in Engeland harddrugs en ketamine bleek te bevatten, zich heeft schuldig gemaakt aan het met anderen bezitten en uitvoeren van die stoffen.
Verdachte bekent dat hij het desbetreffende pakket ter verzending heeft aangeboden, maar ontkent dat hij wetenschap heeft gehad van het feit dat het ging om een pakket met daarin verdovende middelen en ketamine. De raadsvrouw heeft er daarbij op gewezen dat verdachte niet heeft gezien aan wie het pakket geadresseerd was, hij geen beloning heeft gekregen en op geen enkel moment heimelijk heeft geopereerd.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat verdachte degene is geweest die het pakket op 3 februari 2021 heeft ingeleverd bij de Intratuin in [plaatsnaam] . Dit pakket is op 5 februari 2021 in Engeland onderschept en uit onderzoek is gebleken dat in dit pakket verdovende middelen en ketamine waren verstopt tussen een vijverfiltersysteem. Op het verzendlabel van het pakket stond als afzender: “ [bedrijfsnaam 1] ” [sic]. Het bedrijf [bedrijfsnaam 1] is gevestigd in Dirksland en is gelieerd aan het bedrijf [bedrijfsnaam 2] . Verdachte heeft in de dagen kort voorafgaand aan de zending eenmaal telefonisch contact gehad met [bedrijfsnaam 2] en zesmaal met een andere vijverspeciaalzaak. Met die laatste zaak heeft verdachte na 3 februari 2021 nog een aantal maal contact. Ook heeft verdachte contact gehad met de Intratuin in [plaatsnaam] en met [pakketservice] . De rechtbank stelt verder vast dat verdachte een dag eerder, op 2 februari 2021, heeft betaald voor de verzending van een ander pakket. Uit onderzoek is gebleken dat dit pakket op 2 februari 2021 is verzonden vanaf het [pakketservice] servicepunt gevestigd in het tuincentrum [bedrijfsnaam 3] . Volgens het verzendlabel bevatte het pakket een vijverfilter. De rechtbank constateert dat de factuur horende bij dit pakket opvallend veel gelijkenissen toont met de factuur horende bij het op 3 februari 2021 door verdachte verzonden en later in Engeland onderschepte pakket met verdovende middelen en ketamine.
Tevens zijn een half jaar later in de woning van verdachte spullen aangetroffen die gebruikt kunnen worden bij het gereedmaken voor verzending van pakketten en zijn er in zijn woning roze pillen aangetroffen die wat betreft vorm en opdruk exact overeenkomen met de pillen die zijn aangetroffen in het op 5 februari 2021 onderschepte pakket.
Geconfronteerd met deze bevindingen heeft verdachte verklaard dat hij in die tijd weleens opdrachten van anderen kreeg en die voor een kleine vergoeding uitvoerde. Voor wie hij pakketten heeft betaald of verzonden, weet hij niet meer. Met de inhoud, afzender of waar de pakketten naar toe verzonden werden, heeft hij zich niet bemoeid. De telefonische contacten met bedrijven in vijverspullen en de [tuincentrum] kan hij niet uitleggen. Waarschijnlijk was dat voor iemand anders, maar hij kan niet verklaren voor wie.
De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte geschetste verhaal – althans de door hem gepretendeerde beperkte rol in het geheel – ongeloofwaardig is en niet valt te rijmen met de door hem gepleegde gesprekken, de door hem daags tevoren betaalde verzending van een ander pakket met vrijwel identieke factuur en de aangetroffen voorwerpen in zijn woning. Ondanks de bovenstaande bevindingen, komt verdachte niet met een verklaring voor deze feiten anders dan de mening dat hij goedgelovig van aard is en slechts het anderen naar de zin wilde maken. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat uit de bevindingen in het dossier niet anders kan volgen dan dat verdachte wist dat er verdovende middelen en ketamine in het door hem op 3 februari 2021 verzonden pakket zaten.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat het bestanddeel ‘tezamen en in vereniging’ niet bewezen kan worden verklaard. Op basis van het dossier is niet vast te stellen dat er meerdere personen betrokken zijn geweest bij het verzenden van het pakket op 3 februari 2021. Voor dit gedeelte van de tenlastelegging zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 3 februari 2021 ongeveer 4,8 kilogram 2C-B en 2,3 kilogram cocaïne heeft uitgevoerd (feit 1) en voorhanden heeft gehad (feit 2) en opzettelijk, zonder registratie ongeveer 4,1 kilogram ketamine in voorraad heeft gehad en heeft uitgevoerd (feit 3).
Ten aanzien van feit 5.
Verdachte wordt kort gezegd verweten dat hij zich met anderen heeft schuldig gemaakt aan de uitvoer van ketamine, door een pakket, waarin in medicijnballen ketamine werd aangetroffen, ter verzending naar het Verenigd Koninkrijk aan te bieden.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte geen wetenschap had van het feit dat de medeverdachten bezig waren met het verzenden van pakketten met ketamine.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat het in Duitsland onderschepte pakket met bestemming Verenigd Koninkrijk, waarin bijna 10 kilogram ketamine is aangetroffen, op 31 augustus 2021 is verzonden vanuit de [winkel] in Hoofddorp. Verder stelt de rechtbank vast dat er meerdere mensen betrokken zijn geweest bij het gereedmaken en uiteindelijk verzenden van het pakket: twee onbekende personen, waarvan er later één als [medeverdachte 1] is geïdentificeerd, verdachte, en zijn medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
[medeverdachte 3] en verdachte hebben op 30 augustus 2021 aan de basis gestaan van de verzonden verpakkingen. Bij een observatie van de politie op 30 augustus 2021 is gezien dat zij met dozen uit de woning van verdachte kwamen. Gezien wordt dat [medeverdachte 3] een rode bigshopper met daarin een bruine doos vasthoudt en dat verdachte eveneens een rode bigshopper vast heeft en onder zijn andere arm een kartonnen doos draagt. [medeverdachte 3] en verdachte leggen de bigshoppers en de doos in de kofferbak van de auto van [medeverdachte 3] . Ook wordt gezien dat op de achterbank van de auto een zak met piepschuim verpakkingsmateriaal lag. [medeverdachte 3] is vervolgens – na diverse stops bij onder een meer een verpakkingsmaterialenzaak – naar een locatie in Nieuw-Vennep gereden waar hij en de later bij [medeverdachte 3] ingestapte [medeverdachte 1] de dozen hebben uitgeladen en in een pand naar binnen hebben gebracht. De in het postpakket aangetroffen kleinere dozen (waarin de medicijnballen zaten) vertonen opvallende uiterlijke overeenkomsten met de dozen die op 30 augustus 2021 in handen zijn geweest van verdachte en [medeverdachte 3] en in de auto van [medeverdachte 3] zijn geplaatst.
Een dag later, op 31 augustus 2021, vraagt [medeverdachte 2] aan verdachte of hij vrij is en dat ze even gaan werken. Vervolgens belt [medeverdachte 2] naar [bedrijfsnaam 4] met de vraag of hij daar iets kan printen. Kort daarna belt hij naar de [winkel] of zij ook zendingen naar het buitenland verzorgen. Door het observatieteam wordt gezien dat verdachte in een auto zit die geparkeerd staat ter hoogte van [bedrijfsnaam 4] , dat [medeverdachte 2] die winkel verlaat en als bijrijder naast verdachte in de auto plaatsneemt. Samen vertrekken ze dan naar de eerder genoemde locatie in Nieuw-Vennep. [medeverdachte 2] ontmoet daar een andere persoon met wie hij het pand betreedt waarin een dag eerder door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] dozen naar binnen zijn gebracht. Na ruim een half uur komt [medeverdachte 2] weer naar buiten, stapt bij verdachte in de auto en rijden samen weg. De rechtbank acht het zeer aannemelijk dat de ketamine op deze locatie in de medicijnballen is gedaan.
Vanuit deze locatie vertrekt later op de dag een voertuig met daarin [medeverdachte 1] , nadat [medeverdachte 1] met witte handschoenen een doos op de achterbank zette. In Haarlem stapt een onbekend gebleven persoon bij [medeverdachte 1] in de auto, waarna ze doorrijden naar een tankstation in Hoofddorp, waar een pakketpunt van [winkel] is gevestigd. Deze persoon levert daar het pakket in waarin later de medicijnballen met ketamine zijn aangetroffen.
[medeverdachte 2] heeft in zijn zaak bekend dat hij betrokken was bij deze zending en dat hij wel wist dat dit over ketamine ging. Verder zijn er in de woning van verdachte belastende spullen aangetroffen die duiden op het gereedmaken en verzenden van pakketten. Ook is in de schuur van verdachte een verzendlabel aangetroffen voor een pakket met fitness-artikelen, waaronder een medicijnbal, dat op 5 mei 2021 is verzonden aan [naam] ; dat is dezelfde geadresseerde als het in Duitsland onderschepte pakket met medicijnballen met daarin ketamine.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat er een samenwerking heeft plaatsgevonden tussen (in ieder geval) verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] om het pakket verzonden te krijgen en dat zij wetenschap hebben gehad van de aanwezigheid van ketamine in het postpakket. Verdachte ontkent weliswaar te hebben geweten dat met het postpakket ketamine werd verstuurd, maar die verklaring acht de rechtbank ongeloofwaardig op basis van alle bevindingen in het politiedossier en in samenhang met het feit dat verdachte ten minste één keer eerder een pakket met ketamine en verdovende middelen naar het buitenland heeft verstuurd (zoals bewezenverklaard onder feiten 1-3).
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 30 augustus 2021 tot en met 31 augustus 2021 tezamen en in vereniging schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk, zonder registratie in voorraad hebben en uitvoeren van 9.930 gram ketamine.
De rechtbank is van oordeel dat er geen bewijs is dat verdachte, al dan niet met anderen, een groothandel in ketamine heeft gedreven, zodat verdachte van dat onderdeel zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 6.
De rechtbank overweegt dat de koffer met daarin de verdovende middelen in de woning van verdachte is aangetroffen in een ruimte waar hij regelmatig kwam. Uit een tapgesprek blijkt dat verdachte op de dag van zijn aanhouding zelfs nog in die ruimte is geweest om dozen te zoeken. Het betrof een opvallende rode koffer. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verdachte – zoals hij verklaart – deze koffer niet heeft zien liggen; hij moest dus wel op de hoogte zijn van de aanwezigheid van de koffer in zijn woning. Een hoeveelheid van de in de koffer aangetroffen pillen komen wat betreft vorm en opdruk sterk overeen met de pillen in het op 5 februari 2021 in Engeland onderschepte pakket. Daarnaast is op zolder een inpakruimte aangetroffen en lagen er drugsgerelateerde spullen in de woning van verdachte, zoals het versnijdingsmiddel fenacetine op zolder en ponypacks in de keuken/woonkamer. Verdachte heeft verder geen goede verklaring hoe het kan dat deze verdovende middelen in zijn woning terecht zijn gekomen. Op basis van het voorgaande en in het licht van de bewezenverklaring van de feiten 1, 2, 3 en 5, is de rechtbank van oordeel dat de in de woning van verdachte aangetroffen verdovende middelen in de machtssfeer van verdachte zijn geweest en dat hij wist van de aanwezigheid van die verdovende middelen.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 22 september 2021 schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van verschillende verdovende middelen van lijst I van de Opiumwet.
Ten aanzien van feit 4.
Verdachte wordt kort gezegd verweten dat hij zich samen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in de periode van 1 juli 2021 tot en met 22 juli 2021 heeft schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen met het oog op het plegen van opiumwetdelicten. Meer concreet wordt hen verweten dat zij opslagboxen hebben gehuurd, allerlei materialen tot hun beschikking hebben gehad, ritten naar Duitsland hebben gemaakt en getest hebben of het mogelijk is in inktcartridges andere stoffen dan inkt te vervoeren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende bewijs voorhanden is voor het medeplegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet. Dit gelet op de aangetroffen verdovende middelen in de woning van verdachte in combinatie met de aard van de andere op verschillende locaties aangetroffen voorwerpen, in onderling verband en samenhang bezien met de zich in het dossier bevindende bevindingen van de observaties en tapgesprekken.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet betrokken zou zijn geweest bij voorbereidingshandelingen terzake de Opiumwet. Verdachte geeft toe wel eens wat voor anderen te hebben gedaan (zoals auto’s huren, naar Duitsland rijden en zijn zolder ter beschikking stellen), maar ontkent iedere wetenschap van verdovende middelen. De raadsvrouw heeft in dat verband ook opgemerkt dat de door de politie onderschepte inhoudelijke gesprekken niet door of met verdachte zijn gevoerd en dat anderen verdachte voor hun karretje hebben gespannen.
De rechtbank stelt voorop dat de verdenking tegen verdachte ziet op het treffen van voorbereidingshandelingen voor het verhandelen en uitvoeren van harddrugs (zoals vermeld op lijst I van de Opiumwet). Ketamine is niet een stof die is vermeld op lijst I van de Opiumwet. Het – kort gezegd – opzettelijk, zonder registratie verhandelen en uitvoeren van ketamine is strafbaar gesteld in de Geneesmiddelenwet. Het treffen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot ketamine is echter (anders dan met betrekking tot harddrugs) niet strafbaar in Nederland.
De rechtbank overweegt dat er in de onderschepte zending van augustus 2021 (zoals hiervoor besproken onder feit 5) enkel ketamine in medicijnballen is aangetroffen; daarin zijn geen verdovende middelen aangetroffen die voorkomen op lijst I van de Opiumwet. Ook zien de aan verdachte ten laste gelegde feitelijke handelingen, met uitzondering van het ter beschikking hebben van fenacetine, niet per definitie op verdovende middelen van lijst I van de Opiumwet. [medeverdachte 2] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met anderen bezig was met het opzetten van een ketamine-lijn, bedoeld om ketamine uit te voeren naar Duitsland. Hij ontkent zich in te hebben gelaten met (het voorbereiden van) handel en uitvoer van Opiumwet-middelen. Deze verklaring wordt niet door de inhoud van het dossier ontkracht. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet uitsluiten dat de verdachten voorbereidingshandelingen troffen voor de uitvoer van ketamine. Dat er harddrugs in de woning van verdachte is aangetroffen, is onvoldoende om te kunnen spreken van een samenwerkingsverband tussen de verdachten dat ziet op de voorbereiding van handel in en de uitvoer van harddrugs. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat er te weinig bewijs voorhanden is om te kunnen spreken van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 4 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn opgenomen in de in de bewijsbijlage uitgewerkte of opgegeven bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
op 3 februari 2021 te [plaatsnaam] , gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 4,8 kilogram van een materiaal bevattende 2C-B en ongeveer 2,3 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde 2C-B en cocaïne telkens middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 3 februari 2021 te [plaatsnaam] , gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,8 kilogram van een materiaal bevattende 2C-B en ongeveer 2,3 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde 2C-B en cocaïne telkens middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
op 3 februari 2021 te [plaatsnaam] , gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk, zonder registratie een hoeveelheid van ongeveer 4,1 kilogram ketamine, in elk geval een werkzame stof, in voorraad heeft gehad en heeft uitgevoerd;
5.
in de periode van 30 tot en met 31 augustus 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, zonder registratie medicijnballen met in totaal 9930 gram ketamine, in elk geval werkzame stof, in voorraad heeft gehad en heeft uitgevoerd;
6.
op 22 september 2021 te Haarlem, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 150 gram van een materiaal bevattende metamfetamine, en een hoeveelheid van 7,31 gram van een materiaal bevattende 2C-B en 10,97 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde metamfetamine en 2C-B en MDMA telkens middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar op te leggen met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie een geldboete van € 20.000,00 gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft vanwege de door haar bepleite vrijspraak van de ten laste gelegde feiten geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten, bestaande uit het voorhanden hebben en uitvoeren van verdovende middelen van lijst I van de Opiumwet en van het (samen met anderen) zonder registratie in voorraad hebben en uitvoeren van een grote hoeveelheid ketamine. Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs een onaanvaardbaar gevaar oplevert voor de volksgezondheid. Bovendien ondervindt de samenleving ernstige overlast van de handel in harddrugs en gaat deze handel gepaard met de samenleving ondermijnende strafbare gedragingen. Het gebruik van harddrugs genereert op haar beurt strafbare feiten met alle nadelige maatschappelijke gevolgen van dien. Door de uitvoer van harddrugs naar het buitenland worden de internationale handel in verdovende middelen en alle nadelige effecten daarvan in stand gehouden en worden de hiervoor beschreven nadelige effecten ook uitgebreid naar andere landen.
Door in strijd met de wet ketamine in voorraad te hebben en uit te voeren heeft verdachte de volksgezondheidsbelangen die de Geneesmiddelenwet onder meer beoogt te beschermen in gevaar gebracht. Ketamine wordt (mede) gebruikt als partydrug en is bij langdurig gebruik schadelijk voor de gezondheid. Bij langdurig frequent gebruik kan een aantal cognitieve functies achteruit gaan en kunnen problemen aan de urinewegen optreden, met incontinentie tot gevolg – ook bij jonge mensen. Gezien de aangetroffen hoeveelheid en de wijze van (verhuld) verzenden kan het niet anders dan dat deze ketamine bestemd was om als recreatieve drug verder te worden verhandeld. Qua werking is ketamine vergelijkbaar met harddrugs en de illegale productie en handel van deze stof ondermijnen net als Opiumwetdelicten de samenleving en brengen risico’s voor de gezondheid en veiligheid met zich. Verdachte heeft een bijdrage geleverd aan dit illegale circuit waarbij bovendien andere vormen van (zware) criminaliteit zeer wel denkbaar zijn. Verdachte lijkt zich ook om deze gevolgen niet te hebben bekommerd.
Hoewel ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3 verdachte wegens gebrek aan bewijs is vrijgesproken van het onderdeel ‘medeplegen’, gaat de rechtbank er niet van uit dat verdachte alleen verantwoordelijk is geweest voor het uitvoeren van de verdovende middelen en de ketamine. Verdachte had daarbij naar het oordeel van de rechtbank weliswaar een uitvoerende rol, maar geen leidende of initiatiefnemende rol.
De rechtbank heeft voor wat betreft de persoon van de verdachte acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie van 18 april 2023, waaruit blijkt dat verdachte geen voor de straftoemeting relevante veroordelingen op zijn strafblad heeft staan.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank ten aanzien van de feiten 1, 2 en 6 aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Ten aanzien van het in voorraad hebben en uitvoeren van een hoeveelheid ketamine bestaan geen oriëntatiepunten. Maar omdat dit middel gebruikt en verhandeld wordt als partydrug/genotsmiddel, heeft de rechtbank hiervoor aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten ten aanzien van het uitvoeren van harddrugs in plaats van die van economische delicten. De rechtbank realiseert zich dat ketamine niet voorkomt op lijst I Opiumwet, maar constateert dat in dit geval de manier van verzenden, de motieven daarvoor en de financiering daarvan, het gebruik maken van de verschillende verhullende constructies en het uiteindelijke eindgebruik niet verschilt met die van het verzenden van stoffen die wel op lijst I van de Opiumwet staan.
Gelet op de hoeveelheid van 9.930 gram ketamine die verdachte heeft uitgevoerd, is volgens voornoemde oriëntatiepunten alleen al voor feit 5 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 46-48 maanden aangewezen. Nu het bewezenverklaarde feitelijk geen overtreding van de Opiumwet betreft, zal de rechtbank ten opzichte van dat oriëntatiepunt een matiging toepassen. Verder wordt verdachte veroordeeld voor de uitvoer van ruim 7 kilogram harddrugs en 4 kilo ketamine in februari 2021. Gelet op de eerdergenoemde uitgangspunten is ook daarvoor een maandenlange onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, passend en geboden is. Daarnaast acht de rechtbank tevens een geldboete ter hoogte van
€ 20.000,00 voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Een dergelijke financiële prikkel om niet opnieuw in de fout te gaan vindt de rechtbank van groter belang dan een onvoorwaardelijke straf in de vorm van deze geldboete, zoals de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank zal al met al een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank (anders dan de officier van justitie) niet tot bewezenverklaring van het onder feit 4 ten laste gelegde komt. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat, gelet op het voorgaande, de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 23, 24c, 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht,
2 en 10 van de Opiumwet,
38 van de Geneesmiddelenwet, en
1, 2, en 6 van de Wet op de economische delicten.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder
feit 4is ten laste gelegd en
spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart het ten laste gelegde onder de
feiten 1, 2, 3, 5 en 6bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder die feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
1.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet

gegeven verbod,

in eendaadse samenloop gepleegd met

2.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
3.
overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 38 van de Geneesmiddelenwet;
5.
medeplegen van overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 38 van de Geneesmiddelenwet;
6.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen:

een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;

een geldboete van € 20.000,00 subsidiair 135 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. W.M.T. Keukens en mr. S.J.H. van de Kant, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.H.P. van den Berkmortel, griffier,
en is uitgesproken op 28 juni 2023.