ECLI:NL:RBOBR:2023:3117

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
22/2621
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de intrekking van subsidie voor medisch specialisten in loondienst

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 23 juni 2023, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van een subsidie beoordeeld. Eiser, een medisch specialist, had eerder een subsidie van € 100.000,- ontvangen op basis van de subsidieregeling SOIT, bedoeld voor medisch specialisten die hun vrijgevestigde praktijk beëindigen en in loondienst treden bij een zorgaanbieder. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport had de subsidie ingetrokken, het subsidiebedrag op nihil gesteld en het reeds uitgekeerde bedrag teruggevorderd, omdat eiser niet had voldaan aan de voorwaarden van de regeling. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gehandeld. Eiser had zijn praktijk beëindigd en was in loondienst getreden, maar had gedurende een deel van de subsidieperiode gewerkt voor een coöperatie, die volgens de regeling niet als zorgaanbieder wordt erkend. De rechtbank concludeert dat de intrekking van de subsidie rechtmatig is, omdat eiser niet aan de voorwaarden heeft voldaan. De rechtbank wijst erop dat eiser op de hoogte was van de voorwaarden en dat hij had moeten informeren naar de gevolgen van zijn arbeidsovereenkomst met de coöperatie. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van eiser af.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/2621

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Dik),
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de minister

(gemachtigden: mr. J.A. Ter Schure (woordvoerder). T.H. van Veen, A. Lavertu en mr. D. Georgieva).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van de aan hem verstrekte subsidie, de vaststelling van de subsidie op nihil en de terugvordering van het betaalde voorschot.
1.1.
Met het bestreden besluit van 20 september 2022 op het bezwaar van eiser is de minister bij dat besluit gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de minister.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is medisch specialist en heeft gebruik gemaakt van de subsidieregeling genaamd SOIT. [1] Om aan die regeling te kunnen voldoen heeft eiser zijn praktijk als vrijgevestigd medisch specialist in Stichting Ziekenhuis [naam] ( [naam] ) beëindigd en is hij per 1 januari 2015 in loondienst van dat ziekenhuis getreden.
2.1.
Op basis van dit dienstverband heeft de minister bij besluit van 15 december 2015 de voor eiser door [naam] (de zorgaanbieder in het kader van de SOIT) ingediende subsidieaanvraag ingewilligd en eiser een subsidie verleend van € 100.000,-.
2.2.
Met ingang van 1 september 2016 is het dienstverband van eiser met [naam] beëindigd. Op 1 januari 2017 is eiser op basis van een arbeidsovereenkomst in loondienst bij een ander ziekenhuis gaan werken. Per 1 juni 2017 tot 1 november 2018 heeft eiser op basis van een arbeidsovereenkomst in loondienst gewerkt bij de [naam] . Vanaf 1 december 2018 is hij weer op basis van een arbeidsovereenkomst in loondienst getreden bij een ander ziekenhuis.
2.3.
Bij besluit van 16 oktober 2019 heeft de minister de aan eiser toegekende subsidie vastgesteld. Enige tijd na deze vaststelling, namelijk 4 oktober 2021, heeft de minister eiser bericht dat zijn aanvraag tot subsidievaststelling is geselecteerd voor een nacontrole. Vervolgens heeft eiser de door de minister verzochte stukken verstrekt, waaronder salarisspecificaties en de tussen hem en de Coöperatie gesloten arbeidsovereenkomst overgelegd.
2.4.
Vervolgens heeft de minister bij besluit van 7 april 2022 de aan eiser toegekende subsidie ingetrokken, het subsidiebedrag op nihil gesteld en het reeds uitgekeerde subsidiebedrag van € 100.000,- van eiser teruggevorderd.
2.5.
Naar aanleiding van het door eiser (en [naam] ) ingediend bezwaar heeft op 5 juli 2022 een hoorzitting plaatsgevonden.
2.6.
Met het bestreden besluit heeft de minister het besluit van 7 april 2022 gehandhaafd inhoudende dat de subsidie ten onrechte is toegekend, dat het toegekende subsidiebedrag daarom op nihil wordt gesteld en dat eiser het uitgekeerde subsidiebedrag moet terugbetalen. De minister stelt zich op het standpunt dat een coöperatie volgens de SOIT niet wordt aangemerkt als een zorgaanbieder. Om die reden heeft eiser volgens de minister niet voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden, namelijk dat hij voor minimaal vier jaar uitsluitend op basis van een of meer arbeidsovereenkomsten met een of meer zorgaanbieders (in de zin van de SOIT) als medisch specialist werkzaam is geweest. [2] De minister vindt dat de intrekking, vaststelling op nihil en terugvordering van de al betaalde SOIT-subsidie een geschikt, noodzakelijk en evenwichtig middel is. De voor eiser nadelige gevolgen zijn volgens de minister niet onevenredig in verhouding tot het doel van de SOIT. De minister ziet zich in zijn besluiten gesteund door de uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2021. [3]

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de intrekking van de toegekende subsidie, de vaststelling op nihil en terugvordering van het reeds uitgekeerde subsidiebedrag van
€ 100.000,- rechtmatig is. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2.
De SOIT is een ministeriële regeling die is gebaseerd op de Kaderwet VWS-subsidies. Het wettelijk kader in deze zaak bestaat naast de SOIT uit de Awb [4] en de Kaderwet Zorginstellingen. De voor de beoordeling van het beroep belangrijkste wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.3.
Op grond van artikel 3, eerste lid, onder d, en artikel 4 van de SOIT wordt subsidie verstrekt aan medisch specialisten die hun hoedanigheid als vrijgevestigd specialist beëindigen en die daarna uitsluitend op basis van één of meer arbeidsovereenkomsten met één of meer zorgaanbieders als medisch specialist werkzaam zijn. In artikel 9 van de SOIT wordt aan deze arbeidsverhouding een periode van vier jaar verbonden. Een arbeidsverhouding van een kortere duur wordt in het kader van de SOIT niet gezien als een gehele overstap en wordt daarom geacht niet te voldoen aan het doel van de SOIT, te weten het realiseren van duurzame arbeidsverhoudingen tussen zorgaanbieders en medisch specialisten. [5]
3.4.
Niet in geschil is dat eiser binnen de op hem betrekking hebbende periode van vier jaar – en wel van 1 juni 2017 tot 1 november 2018 – heeft gewerkt op basis van een arbeidsovereenkomst met een coöperatie en dat een coöperatie geen zorgaanbieder is in de zin van de SOIT.
Had de minister een informatieplicht met betrekking tot de SOIT?
4. Eiser voert aan dat in de SOIT en de toelichting daarop onvoldoende duidelijk is gemaakt dat voor het aangaan van een duurzame arbeidsverhouding onderscheid moet worden gemaakt tussen het aangaan van een arbeidsovereenkomst met een raad van bestuur van een ziekenhuis en een coöperatie van medisch specialisten. De minister gaat er volgens eiser in dat verband ten onrechte vanuit dat het begrip ‘zorgaanbieder’ voldoende duidelijk is gedefinieerd. Hij vindt dat de minister dit onderscheid in het kader van zijn zorg- en informatieplicht veel duidelijker en explicieter onder de aandacht van de potentiële deelnemers had moeten brengen. Hij wijst er in dat verband op dat de gemaakte uitzondering stond verstopt in de Kwaliteitswet zorginstellingen, terwijl de overige begrippen in de SOIT zelf zijn gedefinieerd. Deze belangrijke uitzondering had volgens eiser in de SOIT zelf moeten worden opgenomen omdat dat grote gevolgen heeft voor zorgaanbieders. Omdat het niet duidelijk in de SOIT stond wist eiser niet en kon hij ook redelijkerwijs niet weten, dat een coöperatie niet als instelling in de zin van de SOIT gold. Hij is zelf geen geschoold juridische professional en ook geen van de juridisch adviseurs die hij bij de overgang van vrijgevestigd specialist naar loondienst heeft geraadpleegd, heeft hem daarop attent gemaakt. Eiser zegt dat hij ook nooit heeft getwijfeld over het begrip instelling. Om die reden heeft hij daarover ook geen specifiek juridisch advies ingewonnen of contact opgenomen met Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I).
4.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Allereerst is van belang dat eiser met de ondertekening van het subsidieaanvraagformulier heeft verklaard bekend te zijn met de voorwaarden die worden gesteld voor subsidieverlening. In een situatie als deze waarin eiser van plan was een arbeidsovereenkomst aan te gaan met een andere entiteit dan een ziekenhuis had het op zijn weg gelegen om bij de minister te informeren of dat gevolgen heeft voor de verleende subsidie, juist als (voor eiser) het antwoord niet meteen uit de definitiebepalingen van de SOIT valt af te leiden. De minister heeft in zijn besluit tot subsidieverlening eiser uitdrukkelijk gewezen op diens meldplicht om een nieuwe arbeidsovereenkomst met een zorgaanbieder te melden. Ook daarin ligt de verantwoordelijkheid van eiser besloten om de minister voor te leggen of een coöperatie wel of niet als zorgaanbieder wordt beschouwd. En ook is in het besluit tot subsidieverlening vermeld dat eiser bij vragen contact kan opnemen met DUS-I. Gelet op de hiervoor geschetste verantwoordelijkheid van eiser gaat de rechtbank voorbij aan diens tijdens de zitting afgelegde verklaringen dat hij een drukbezet man is, dat om die reden [naam] voor hem de subsidie heeft aangevraagd en dat hij alle verdere handelingen aan [naam] heeft overgelaten. [6]
Moet de SOIT deels onverbindend of buiten toepassing worden verklaard?
5. Eiser betoogt dat de SOIT onverbindend moet worden verklaard voor zover daarin samenwerkingsverbanden worden uitgesloten als zorgaanbieder. Volgens eiser wordt in de SOIT niet toegelicht waarom een samenwerkingsverband binnen een ziekenhuis zou moeten worden uitgesloten van zorgaanbieders in de zin van de SOIT. Dat samenwerkingsverbanden binnen ziekenhuizen voor de toepasselijkheid van de Kwaliteitswet Zorginstellingen — aan welke wet de definitie voor het begrip instelling is ontleend - niet als instelling worden aangemerkt, heeft een eigen reden. Het doel van de Kwaliteitswet Zorginstellingen was het kunnen stellen en handhaven van kwaliteitseisen aan instellingen. Met het stellen van dergelijke eisen aan het grotere organisatorische verband werd dat doel al voldoende bereikt. Het was niet nodig met het oog op het waarborgen van kwaliteit om de verbanden binnen het grotere verband zelf ook weer als instelling aan te merken. Gelet hierop valt niet in te zien waarom het voor het beoogde doel van de SOIT problematisch zou zijn als de arbeidsovereenkomst gedurende de vierjaarsverplichting met een coöperatie wordt gesloten in plaats van met een ziekenhuis, aldus eiser.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Als uitgangspunt geldt dat de minister bij het opstellen van een subsidieregeling als de SOIT veel beslissingsruimte heeft. De SOIT is het resultaat van een politiek-bestuurlijke afweging om voor een bepaalde activiteit subsidie te verlenen. Die activiteit betreft de overstap van vrijgevestigde medisch specialisten naar loondienst, waarbij duurzame arbeidsverhoudingen tussen zorgaanbieders en de medisch specialisten ontstaan [7] . In het licht van die doelstelling moet de uitsluiting van organisatorische verbanden als bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Kwaliteitswet zorginstellingen worden begrepen. Uit de toelichting van de SOIT [8] volgt namelijk het volgende. Vanwege de invoering van de integrale tarieven wijzigde de positie van de vrij gevestigde medisch specialisten. Zij moesten zich anders gaan organiseren door ofwel het ondernemerschap te behouden of in loondienst te gaan bij het ziekenhuis (de zorgaanbieder). De specialistenmaatschappen en de medisch specialistische bedrijven worden aangemerkt als de voortzetting van het ondernemerschap na de invoering van de integrale tarieven. Aangezien de SOIT een stimulans is voor loondienst bij een ziekenhuis (de zorgaanbieder) en dus niet is bedoeld om het ondernemerschap voort te zetten (ongeacht de in dat verband gekozen constructie), heeft de regelgever ervoor gekozen om de hiervoor genoemde uitsluiting uit de Kwaliteitswet zorginstellingen over te nemen. Deze keuze acht de rechtbank niet onredelijk. Er is geen reden om de SOIT op dit punt onverbindend te verklaren.
5.2.
Ook betoogt eiser dat de vierjaarsregeling als bedoeld in artikel 9 van de SOIT in zijn specifieke geval in strijd is met artikel 3:4 van de Awb en om die reden buiten toepassing moet worden gelaten. Eiser voert aan dat de volledige intrekking van de subsidie voor hem leidt tot een evident onevenredige uitkomst in relatie tot het doel van de SOIT. Eiser wijst erop dat hij voor het overgrote deel van de periode van vier jaar heeft voldaan aan de verplichting om op basis van een arbeidsovereenkomst bij een zorgaanbieder in de zin van de SOIT werkzaam te zijn. Hij is er bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst met de coöperatie volledig te goeder trouw vanuit gegaan dat hij handelde in overeenstemming met de voorwaarden van de SOIT en was zich er niet van bewust dat hij de daarin gestelde voorwaarden en verplichtingen heeft geschonden.
Hij vindt ook dat de volledige nihilstelling van de subsidie leidt tot een onevenredige uitkomst omdat hij bij zijn overstap, waar hij geen keuze bij [naam] in had, geen aanspraak heeft kunnen maken op vergoeding van de goodwill die verbonden was aan zijn onderneming als vrijgevestigd medisch specialist. Hij heeft nu een groot (dubbel) financieel nadeel omdat hij bij de overstap geen goodwill heeft verkregen en de verkregen subsidie moet terugbetalen uit particuliere middelen.
5.3.
De rechtbank volgt eiser hierin niet en sluit zich allereerst aan bij wat de rechtbank Den Haag in haar uitspraak van 11 januari 2023 heeft overwogen:
“De ABRvS heeft in de voornoemde uitspraak van 10 maart 2021 geoordeeld dat de vierjaarsregeling van artikel 9 van de SOIT niet in strijd is met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat er geen reden is om deze bepaling onverbindend te achten. De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht, geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De in artikel 9 van de SOIT gestelde verplichting dat binnen de termijn van vier jaar de arbeidsovereenkomst(en) uitsluitend met een zorgaanbieder in de zin van de SOIT moet(en) zijn aangegaan, is een geschikt en evenredig middel om de doelstelling van de SOIT te bereiken. De overstap naar een arbeidsovereenkomst, als bedoeld in de SOIT, betreft een vrije keuze van de medisch specialist en beperkt niet zijn recht op vrije arbeid. Voor zover door werkgever(s) van eiser met betrekking tot verplichtingen uit de SOIT eiser niet goed is voorgelicht, is dit een omstandigheid die de contractuele relatie van eiser met zijn werkgever(s) betreft en niet voor rekening en risico van verweerder dient te komen.”
Dat eiser te goeder trouw heeft gehandeld staat niet ter discussie maar geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Voor zover eiser heeft betoogd dat hij dubbel nadeel lijdt, omdat hij geen vergoeding van [naam] heeft gekregen voor het overdragen van zijn praktijk, stelt de minister terecht dat de vergoeding van goodwill voor de oude praktijk een kwestie is tussen eiser en [naam] . [9] Er is dan ook geen reden om de vierjaarregeling van de SOIT buiten toepassing te laten.
5.4.
Omdat eiser niet heeft voldaan aan een aan de subsidie verbonden verplichting, is de minister bevoegd krachtens artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb de subsidie op nihil vast te stellen. Op grond van artikel 4:57 van de Awb is de minister bevoegd om de subsidie op nihil vast te stellen en het onverschuldigd betaalde terug te vorderen.
5.5.
De beroepsgronden slagen niet.
Heeft de volledige intrekking en terugvordering van de verstrekte subsidie voor eiser onevenredige nadelige gevolgen?
6. Verder voert eiser aan dat het op de weg van de minister had gelegen om een belangenafweging te maken waarbij de subsidieverlening in stand zou zijn gelaten of eventueel lager bedrag zou zijn vastgesteld in plaats van deze op nihil te stellen om aldus de onevenredige negatieve financiële gevolgen voor eiser te verminderen.
6.1.
De rechtbank overweegt dat de minister terecht in het bestreden besluit erop heeft gewezen dat eiser niet met bewijs heeft onderbouwd dat hij als gevolg van de terugvordering in een financiële noodsituatie komt verkeren. De rechtbank begrijpt dat eiser de terugbetalingsverplichting als bezwaarlijk ervaart, maar dat neemt niet weg dat hij niet heeft gesteld of aannemelijk heeft gemaakt dat hij door de terugvordering van de subsidie in ernstige (financiële) problemen komt.
6.2.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.C.T. Rabou-Coort, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2 De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 4:49
1. Het bestuursorgaan kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;
b. indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten, of
c. indien de subsidie-ontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan de subsidie verbonden verplichtingen.
2 De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is vastgesteld, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
3 De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd indien vijf jaren zijn verstreken sedert de dag waarop zij is bekendgemaakt dan wel, in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, sedert de dag waarop de handeling in strijd met de verplichting is verricht of de dag waarop aan de verplichting had moeten zijn voldaan.
Artikel 4:57
1. Het bestuursorgaan kan onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terugvorderen.
2 Het bestuursorgaan kan het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen.
3 Het bestuursorgaan kan het terug te vorderen bedrag verrekenen met een aan dezelfde subsidie-ontvanger voor dezelfde activiteiten verstrekte subsidie voor een ander tijdvak.
4 Terugvordering van een subsidiebedrag of een voorschot vindt niet plaats voor zover na de dag waarop de subsidie is vastgesteld, dan wel de handeling, bedoeld in artikel 4:49, eerste lid, onderdeel c, heeft plaatsgevonden, vijf jaren zijn verstreken.
Subsidieregeling overgang integrale tarieven medisch specialistische zorg
Artikel 1 Definities
In deze regeling wordt verstaan onder:
arbeidsovereenkomst:overeenkomst als bedoeld in artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
arts:persoon ingeschreven als arts in een register als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;
inspecteur:inspecteur als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
instelling:organisatorisch verband anders dan een organisatorisch verband als bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Kwaliteitswet zorginstellingen, dat strekt tot de verlening van zorg als omschreven bij of krachtens de Zorgverzekeringswet;
medisch specialist:arts als bedoeld in artikel 2, eerste lid;
Minister:Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
subsidie:subsidie als bedoeld in artikel 3;
vrij gevestigd medisch specialist:medisch specialist die op basis van toelatingsovereenkomst werkzaam is in een instelling;
zorgaanbieder:
1▫.de natuurlijke of de rechtspersoon, die een instelling in stand houdt;
2▫.de natuurlijke personen of de rechtspersonen, die gezamenlijk een instelling vormen.
Artikel 3 Voorwaarden aanspraak
1. De Minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een natuurlijk persoon die:
a. het gehele jaar 2014 een vrij gevestigd medisch specialist was die op basis van de voor hem voor dat jaar geldende één of meer toelatingsovereenkomsten ten minste twintig uren per week in de instelling aanwezig was ter uitoefening van zijn beroep;
b. met ingang van een na 31 december 2014 doch voor 1 juli 2015 gelegen tijdstip zijn hoedanigheid als vrij gevestigd medisch specialist heeft beëindigd;
c. zonder dat sprake is of zal zijn van een andere vergoeding daarvoor dan een onmiddellijke of middellijke vergoeding in de vorm van een geldsom van een zorgaanbieder waarmee hij een arbeidsovereenkomst heeft gesloten:
1°zijn ondernemersactiviteiten als vrij gevestigd medisch specialist als bedoeld in artikel 3.4 onderscheidenlijk 3.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 heeft gestaakt;
2°de ondernemingsactiviteiten als vrij gevestigd medisch specialist in een rechtspersoon heeft beëindigd, en
d. met ingang van het tijdstip, bedoeld in onderdeel b, uitsluitend op basis van één of meer arbeidsovereenkomsten met één of meer zorgaanbieders als medisch specialist werkzaam is en zal zijn.
2. De Minister verstrekt per medisch specialist slechts één subsidie op grond van deze regeling.
Artikel 4 Activiteiten
De Minister verstrekt de subsidie met het oog op de beëindiging na 31 december 2014 en voor 1 juli 2015 van de hoedanigheid als vrij gevestigd medisch specialist en het met ingang van het tijdstip van die beëindiging, uitsluitend op basis van één of meer arbeidsovereenkomsten met één of meer zorgaanbieders werkzaam zijn als medisch specialist.
Artikel 5 Bedrag
1. Het bedrag van de subsidie is € 100 000.
2. Het bedrag van de subsidie is in afwijking van het eerste lid, nihil indien:
a. de subsidiabele activiteiten, bedoeld in artikel 4 niet of niet geheel hebben plaatsgevonden, of
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen, bedoeld in artikel 9.
3. Het tweede lid aanhef en onderdeel b vindt geen toepassing indien de subsidie-ontvanger voor 1 juni 2019 is overleden of volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
4. De Minister kan in afwijking van het eerste lid, de subsidie op een lager bedrag vaststellen indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan:
a. de in deze regeling aan de subsidie verbonden verplichtingen anders dan bedoeld in artikel 9, of
b. de verplichtingen die de Minister krachtens artikel 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht, aan de subsidie-ontvanger heeft opgelegd.
Artikel 9 Aanvullende doelverplichtingen
1.De subsidie-ontvanger is vanaf het tijdstip, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, tot en met 31 mei 2019:
a. medisch specialist;
b. als medisch specialist voor ten minste twintig uren per week werkzaam in één of meer instellingen, en
c. uitsluitend op basis van één of meer arbeidsovereenkomsten met één of meer zorgaanbieders, als medisch specialist werkzaam.
2. Er wordt voor de beëindiging van de hoedanigheid als vrij gevestigd medisch specialist, geen vergoeding door een derde verleend anders dan een onmiddellijke of middellijke vergoeding in de vorm van een geldsom van een zorgaanbieder waarmee hij een arbeidsovereenkomst heeft gesloten.
3. De subsidie-ontvanger doet in de periode, bedoeld in het eerste lid, onverwijld een schriftelijke melding aan de Minister van een nieuwe met een zorgaanbieder afgesloten arbeidsovereenkomst of van een wijziging van een met een zorgaanbieder afgesloten arbeidsovereenkomst met betrekking tot de arbeidsduur.
Kwaliteitswet zorginstellingen
Artikel 1
(…)
3. Niet als instelling wordt beschouwd het organisatorisch verband waarbinnen in het kader van de binnen een ander organisatorisch verband verleende zorg, een deel van die zorg wordt verleend.
(…)

Voetnoten

1.Subsidieregeling overgang integrale tarieven medisch specialistische zorg 2015-2019, Staatscourant 2014, nr. 26413. Deze regeling is vervallen met ingang van 1 januari 2020, maar blijft op grond van artikel 12 van toepassing op een subsidie die krachtens deze regeling is verstrekt.
2.Artikel 5, tweede lid, onder b, en artikel 9, eerste lid, van de SOIT.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:507.
4.Algemene wet bestuursrecht.
5.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 januari 2023, ECLI:NL”RBDHA:2023:155 en eerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:507.
6.vergelijk genoemde uitspraak van de rechtbank Den Haag
7.Zie rechtsoverweging 9.2 van genoemde uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2021.
8.Zie Stcrt 2014, nr 26413, pagina 5 onder het kopje “Doelstelling”.
9.Zie wederom de uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2021.