15.5uur.
"Nadat ik het middel heb opgelost in de emmers kwam [bedrijf 4] op 3 juli om er te spuiten samen met de andere middelen. De oplossing stond klaar, [medeverdachte 1] heeft samén met [naam 2] van [bedrijf 4] de middelen in de tank gedaan. Hij heeft 's-morgens het perceel bespoten."
Bron: Proces-verbaal van verhoor 117899
p. 16:
Uit de werkbonnen van [bedrijf 4] blijkt dat [naam 2] op 3 juli heeft gespoten bij [bedrijf 5 / Getuige 1] van 5.45 tot 7.15 uur vervolgens heeft [naam 3] de spuitmachine overgenomen en is gaan spuiten bij [naam 4] van 7.45 tot 9.35, [naam 3] van 9.40 tot 9.55 en tot slot bij [bedrijf 3] van 10.10 uur tot 12.00 uur.
DOC 007 Kopie werkbonnen [bedrijf 4]
DOC 056 4 werkbonnen [bedrijf 4] 3 juli 2019
p. 22
Verklaring [naam 5] ,directeur [bedrijf 7] , het bedrijf waar [verdachte] werkzaam is:
"Ik hoorde dat er een inval was geweest bij Stekbedrijf [medeverdachte 2] . Ik heb hierop contact gezocht met [medeverdachte 2] , die mij vertelde dat hij tegen de taxuskever heeft laten spuiten, met een middel wat [verdachte] aan hem geleverd had."
Het proces-verbaal van verhoor getuige [bedrijf 5 / Getuige 1] bij de rechter-commissaris op 20 september 2022, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Ik heb destijds naar waarheid verklaard. Mijn strafzaak is al afgedaan. Ik had een probleem met de taxuskever en ik heb [verdachte] gevraagd wat wij hiermee kunnen. [verdachte] heeft aangegeven dat hij daar een middel voor had. Hij wist er iets voor. Ik heb van [verdachte] een poeder gekregen tegen dit probleem. Er is met het poeder gespoten een aantal dagen voor 4 juli 2019. Ik heb het poeder gebruikt. Ik heb het spuitmiddel klaargezet dat is een combinatie van gewasbeschermingsmiddelen.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 en feit 2.
Op basis van het dossier en de hiervoor uitgewerkte bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte voorafgaand aan 4 juli 2019 een poeder heeft geleverd aan [medeverdachte 2] ter bestrijding van de taxuskever. [bedrijf 5 / Getuige 1] heeft dit poeder vervolgens opgelost in water en nadat hij het spuitmiddel, een combinatie van gewasbeschermingsmiddelen met onder andere het poeder van verdachte, had klaargezet is dit op 3 juli 2019 gebruikt voor het bespuiten van zijn perceel in Biezenmortel. Op 4 juli 2019 heeft de NVWA bijensterfte vastgesteld en zijn er monsters genomen van de gestorven/stervende bijen en de gewassen op voornoemde percelen. In deze monsters werd fipronil aangetroffen. Op het perceel van [bedrijf 5 / Getuige 1] bevatte het monster het hoogste gehalte aan Fipronil. Fipronil is een schadelijke stof voor onder andere bijen.
Eerst ter terechtzitting bij de rechtbank heeft verdachte verklaard dat het poeder dat hij aan [bedrijf 5 / Getuige 1] heeft geleverd geen fipronil, maar baking soda betrof. Verdachte vermoedt dat [bedrijf 5 / Getuige 1] dat poeder zelf heeft gemengd met een middel dat fipronil bevatte. De raadsman van verdachte heeft daarnaast aangevoerd dat die verklaring strookt met de bevinding dat er op meer plekken dan alleen in de spuitmachine en de die dag gebruikte emmers fipronil is aangetroffen bij de doorzoeking van de woning van [bedrijf 5 / Getuige 1] . De verklaring van [bedrijf 5 / Getuige 1] bij de NVWA d.d. 8 augustus 2019, waarin [bedrijf 5 / Getuige 1] verdachte heeft belast, is – aldus de raadsman – onder druk afgelegd en daarom niet betrouwbaar. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij baking soda zou hebben geleverd aan verdachte ongeloofwaardig, gelet op de volgende omstandigheden. Verdachte heeft deze verklaring pas voor het eerst afgelegd ter terechtzitting van 12 juni 2023, terwijl de feiten van juli 2019 dateren. Tijdens zijn verhoor bij de politie heeft hij hierover niets gezegd, terwijl hij geconfronteerd is met de verdenking en de belastende verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank ook niet uit kunnen leggen waarom hij pas nu met deze verklaring is gekomen, anders dan dat hij zich onheus bejegend voelde door de politie en daarom niet mee wilde werken en hij bang was zijn baan te verliezen. Daarnaast is tijdens de doorzoeking in het kantoor van verdachte een notitie aangetroffen waarop de woorden "fipronil -> emelten en taxuslarven" staan en daarnaast de term "bladvlekken" met daarbij de woorden "fipronil / violin". Uit de verklaring van [bedrijf 5 / Getuige 1] blijkt dat hij verdachte om advies heeft gevraagd in verband met een probleem met de taxuskever en op basis van het WhatsApp-bericht van [bedrijf 5 / Getuige 1] aan verdachte d.d. 20 juni 2019 blijkt dat er kennelijk ook sprake was van ‘vlekken op blad’. De rechtbank is op grond daarvan van oordeel dat er een link kan worden gelegd tussen de notitie die in het kantoor van verdachte is aangetroffen en het probleem waarvoor [bedrijf 5 / Getuige 1] verdachte heeft ingeschakeld. De rechtbank leidt daaruit af dat het poeder dat verdachte heeft geleverd fipronil is geweest. De rechtbank betrekt daarbij ook de verklaring van [medeverdachte 2] dat verdachte degene is geweest die hem een poeder heeft geleverd tegen de taxuskever. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze verklaring onbetrouwbaar te achten, gelet op het feit dat [bedrijf 5 / Getuige 1] deze verklaring ook heeft afgelegd bij de rechter-commissaris op 20 september 2022, terwijl hij op dat moment onder ede stond en reeds was veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij het onderhavige.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het onder feit 1 en feit 2 wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van medeplegen, gelet op de nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen eventueel in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
t.a.v. feit 1:
in de periode 27 juni 2019 tot en met 3 juli 2019 in Nederland, opzettelijk een hoeveelheid van het gewasbeschermingsmiddel, Fipronil, op de markt heeft gebracht en voorhanden heeft gehad terwijl deze niet in Nederland als betrokken lidstaat overeenkomstig de verordening (EG) Nr. 1107/2009 van het Europees parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EG van de Raad was toegelaten;
t.a.v. feit 2:
op 3 juli 2019 te Biezenmortel, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, handelingen met gewasbeschermingsmiddelen en/of de daarbij behorende werkzame stoffen, heeft verricht, te weten Fipronil, zulks terwijl hij wist dat door die handelingen gevaar ontstond of gevaar kon ontstaan voor een dier waarvan de instandhouding is gewenst, toen niet de nadelige gevolgen daarvan heeft beperkt.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.