ECLI:NL:RBOBR:2023:2924

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
71/121622-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor voorbereidingshandelingen met betrekking tot de Opiumwet en de invoer van pre-precursoren voor MDMA-productie

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 5 juni 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van MDMA, de werkzame stof in XTC. De verdachte werd beschuldigd van het invoeren van grote hoeveelheden pre-precursoren, namelijk BMK- en PMK-glycidezuur, die bestemd waren voor de productie van MDMA. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 7 juli 2015 tot en met 17 november 2015, samen met anderen, deze stoffen heeft ingevoerd in Nederland. De verdachte heeft een leidinggevende rol gespeeld in deze activiteiten en heeft geprobeerd middelen te verschaffen voor het plegen van deze feiten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van 5,5 jaar. Daarnaast is er een geldboete van €80.000 opgelegd, subsidiair 365 dagen hechtenis. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de impact van de drugshandel op de samenleving meegewogen. De verdachte heeft eerder een gevangenisstraf van 9 jaar gekregen voor soortgelijke feiten, wat ook is meegenomen in de strafbepaling. De rechtbank heeft de straffen gematigd vanwege de lange duur van de procedure, maar heeft benadrukt dat een gevangenisstraf noodzakelijk is voor de normhandhaving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 71.121622.22
Datum uitspraak: 05 juni 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 mei 2023 en 5 juni 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 april 2023.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 07 juli 2015 tot en met 17 november 2015 te Rotterdam en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam en/of Beverwijk en/of Eersel en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) (van een materiaal bevattende) amfetamine en/of (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) (van een materiaal bevattende) MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA (elk) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
- (een) ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of
te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij
behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of
inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot

het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of

- (een) voorwerp(en) en/of vervoermiddel(en) en/of stof(fen) en/of geld(en)
en/of (een) ander(e) betaalmiddel(en) voorhanden heeft gehad, waarvan
verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den)
te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die
feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens)
- onder de goederenomschrijving(en)/-aanduiding(en) 'Wallpaper Glue (Fiber
Optical)' en/of 'Master Lawn Food' en/of 'Spaud Grow (Lawn Food)' en/of 'Ligne
Lawn Food'
- (
- (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) (van een zout van) BMK-glycidezuur, zijnde
een stof geschikt/benodigd voor de omzetting in benzylmethylketon (BMK)
en/of (vervolgens) de bereiding en/of bewerking en/of verwerking en/of
vervaardiging van amfetamine, in elk geval van (een) middel(en) als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of
- (
- (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) (van een zout van) PMK-glycidezuur, zijnde
een stof geschikt/benodigd voor de omzetting in piperonylmethylketon (PMK)
en/of (vervolgens) de bereiding en/of bewerking en/of verwerking en/of
vervaardiging van MDMA, in elk geval van (een) middel(en) als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I,
(per schip) ingevoerd of laten invoeren middels/in de navolgende zending(en):
-
- een zending met Bill of Lading nummer RTM507059117 en/of Ocean Bill of

Lading nummer HNLRTM5G002 en/of

-
- een zending met Bill of Lading nummer RTM510017517 en/of Ocean Bill of

Lading nummer HNLRTM5I009 (RTM-2) en/of

-
- een zending met Bill of Lading nummer RTM510071521 en/of Ocean Bill of
Lading nummer HNLRTM5J002 (RTM-3A en RTM-3B),
in elk geval middels/in enige zending(en), en/of
- een of meer van voornoemde zendingen in laten klaren en/of vrij laten geven
en/of (verder) laten behandelen/afhandelen en/of van een of meer van die
zendingen het (verdere) transport en/of de aflevering/ontvangst geregeld of
laten regelen, waarbij verdachte fungeerde als opdrachtgever en/of (mede)
gebruik heeft gemaakt of heeft laten maken van de functie van (een van) zijn
mededader(s) als (douane)expediteur/(-)declarant, en/of
- in het kader van voornoemde activiteit(en) met een shipping-agent en/of met
elkaar per e-mail en/of telefonisch contact gehad/gehouden en/of laten
hebben/houden en/of (een) afspra(a)k(en) gemaakt en/of laten maken;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Het strafrechtelijk onderzoek Wilis is door de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (verder: FIOD) uitgevoerd naar aanleiding van een melding van de douane in verband met een aantal zendingen van onder andere ‘
wallpaper glue’ uit Hongkong in de periode van 7 juli 2015 tot en met 17 november 2015. Ten aanzien van deze zendingen trad medeverdachte [medeverdachte] , in dienst bij [bedrijf 1] . en later bij [bedrijf 2] ., op als expediteur. Uit onderzoek van de douane is gebleken dat de zendingen (een zout van) BMK-glycidezuur en (een zout van) PMK-glycidezuur bevatten in plaats van wat in de
Bill of Lading (B/L)en/of
invoicewerd opgegeven. BMK- en PMK-glycidezuur kunnen worden omgezet in de precursoren BMK en PMK, beide essentiële grondstoffen voor de productie van MDMA. Verdachte wordt verweten opdrachtgever van deze zendingen te zijn geweest en zich in die hoedanigheid schuldig te hebben gemaakt aan voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft overeenkomstig het op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het ten laste gelegde, omdat, kort gezegd, verdachte geen opdracht heeft gegeven tot de zendingen en er geen link kan worden gelegd tussen de zendingen BMK- en PMK-glycidezuur en verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen wordt voor de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is als bijlage bij dit vonnis gevoegd en de inhoud daarvan dient als hier ingelast te worden beschouwd.
Bewijsoverweging.
Zending 2, 4 en 5
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting het volgende af.
In het dossier bevindt zich een
Bill of Ladingnummer RTM507059117 die verwijst naar de
Ocean Bill of Ladingmet nummer HNLRTM5G002 van 14 juli 2015. In deze
Bills of Lading, oftewel ladingsbrieven, staat dat zij betrekking hebben op de zending van 3.191 kg ‘
wallpaper glue’ van Hongkong naar Rotterdam (zending 2). Volgens de
shipping invoicevan deze zending, zou deze echter geen
wallpaper glue, maar
construction gypsumen
construction sinbasbevatten. Op 12 augustus 2015 werd de zending via een aangifte IM-A in het vrije verkeer van de Europese Unie gebracht. Deze aangifte werd door de douane geselecteerd voor een fysieke controle aan de goederen. Daarbij werd een monster van de goederen genomen. De uitslag van het monsteronderzoek door het Douanelaboratorium toonde aan dat het genomen monster (het zout van) BMK-glycidezuur bevatte.
In het dossier bevindt zich ook een
Bill of Ladingnummer RTM510017517 die verwijst naar de
Ocean Bill of Ladingmet nummer HNLRTM5I009 (RTM-2) van 6 oktober 2015. In deze ladingsbrieven staat dat zij betrekking hebben op de zending van 1.884 kg ‘
wallpaper glue’ van Hongkong naar Rotterdam (zending 4). Volgens de
shipping invoicevan deze zending zou deze echter geen
wallpaper glue, maar
Master Lawn Foodbevatten. Op 2 november 2015 kwam deze zending aan in de haven van Rotterdam, waarna de zending in het kader van een douanecontrole werden bemonsterd. De uitslag van het monsteronderzoek door het Douanelaboratorium toonde aan dat ook deze zending (het zout van) BMK-glycidezuur bevatte. Deze gehele zending werd vervolgens door de douane inbeslaggenomen.
In het dossier bevindt zich daarnaast een
Bill of Ladingmet nummer RTM510071521 die verwijst naar de
Ocean Bill of Ladingmet nummer HNLRTM5J002 (RTM-3A en RTM-3B) van 20 oktober 2015. In deze ladingsbrieven staat dat zij betrekking hebben op de zending van 2.508 kg ‘
wallpaper glue’ van Hongkong naar Rotterdam (zending 5). Volgens een tweede versie van de
bill of ladingzou de zending echter geen
wallpaper glue, maar
Spaud Growen
Ligne Lawn Foodbevatten. Deze zending is op 16 november 2015 aangekomen in de haven van Rotterdam en gecontroleerd door de douane, waarbij is gebleken dat de zending BMK- en PMK-glycidezuur bevatte. De volledige zending is vervolgens door de douane in beslag genomen.
De rechtbank stelt vast dat BMK- en PMK-glycidezuur, of het zout daarvan, kunnen worden omgezet in de precursoren BMK en PMK, beide essentiële grondstoffen voor de productie van MDMA.
Zendingen 2, 4 en 5 werden verscheept door [bedrijf 3] en waren – op papier – bestemd voor [bedrijf 4] (zending 2), [bedrijf 5] . (zending 4) en een onbekende ontvanger (zending 5). Voor zowel [bedrijf 4] als [bedrijf 5] . is vanaf 2015 geen omzet aangegeven bij de belastingdienst. Zowel verdachte/getuige [verdachte/getuige 1] als verdachte/getuige [verdachte/getuige 2] , die als enig aandeelhouder en bestuurder in de Kamer van Koophandel staan geregistreerd van de respectievelijke bedrijven, hebben verklaard niet van deze zendingen te hebben geweten en geen producten te hebben ontvangen uit China of Hongkong.
Betrokkenheid van verdachte en medeverdachte [medeverdachte]
Ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] bij de hiervoor genoemde zendingen leidt de rechtbank uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting af dat [medeverdachte] , als expediteur, minst genomen moet hebben geweten dat er illegale goederen werden verscheept en dat verdachte een organiserende rol moet hebben gespeeld achter de schermen bij deze bestellingen. Daarvoor is het volgende van belang.
-
Feitelijke betrokkenheid medeverdachte [medeverdachte]
Medeverdachte [medeverdachte] handelde de zendingen af als expediteur, eerst bij [bedrijf 1] . en later bij [bedrijf 2] . [medeverdachte] had contact met de medewerkers van [bedrijf 6] , met medewerkers van de douane over het vrijgeven van ladingen en met transporteurs voor het transport van goederen na inklaring in Nederland. Op het moment dat medeverdachte [medeverdachte] wisselde van werkgever, lichtte hij medewerkers van [bedrijf 6] daarover in, en liet hij weten dat zij, zoals besproken met “ mr. [verdachte] ”, nieuwe verschepingen naar zijn nieuwe kantoor konden sturen.
-
Financiële betrokkenheid verdachte en medeverdachte [medeverdachte]
Uit het dossier volgt dat de facturen van [bedrijf 6] van de tenlastegelegde zendingen , zijn gericht aan [bedrijf 7] , een bedrijf waarvan verdachte directeur was in de ten laste gelegde periode. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij deze ook heeft betaald.
Uit de geldstromen blijkt verder dat verdachte financiële banden had met medeverdachte [medeverdachte] (die als expediteur de zendingen met daarin BMK- en PMK-glycidezuur afhandelde), en dat hij ook – indirect – te linken is aan [bedrijf 4] (op papier de beoogde ontvanger van zending 2) en aan [bedrijf 8] (op papier de beoogde ontvanger van zending 4). Dit leidt de rechtbank af uit het navolgende.
De rechtbank gaat er op basis van het dossier vanuit dat verdachte beschikking had over de bankrekening van [bedrijf 9] (hierna: [bedrijf 9] ). In de telefoon van verdachte zijn namelijk notities aangetroffen waarin, naast de omschrijving international ing, getallen en data worden genoemd die exact overeenkomen met de afgeschreven bedragen op diezelfde data van de ING-rekening van [bedrijf 9] . Daarnaast is gebleken dat er bij dezelfde pinautomaat geld is opgenomen vanaf de bankrekening van [bedrijf 9] direct voordat er bij die pinautomaat geld werd opgenomen vanaf de bankrekening van verdachte. Vanaf de rekening van [bedrijf 9] zijn voorts onder andere (grote) geldbedragen gestort op de rekening van [bedrijf 10] en [bedrijf 11] , bedrijven waarvan verdachte directeur is.
Vanaf de bankrekening van [bedrijf 9] zijn ook (grote) geldbedragen gestort op de rekening van [bedrijf 4] , waar de eerste zending naartoe is verzonden. Vanaf de rekening van [bedrijf 4] zijn (grote) bedragen gestort op de rekening van [bedrijf 11] , het bedrijf van verdachte.
Verder zijn er van de rekening van [bedrijf 9] (grote) geldbedragen overgemaakt aan medeverdachte [medeverdachte] , het bedrijf van medeverdachte ( [medeverdachte] ) en een persoon genaamd [persoon 2] . Van de rekening van [persoon 2] zijn vervolgens ook weer (grote) geldbedragen overgemaakt aan [medeverdachte] , zijn bedrijf en [persoon 3] (de ex-partner van [medeverdachte] ). [persoon 3] heeft hierover verklaard dat zij haar bankrekening ter beschikking heeft gesteld aan haar ex-partner, medeverdachte [medeverdachte] .
Ook bestaat er een financiële link tussen verdachte en [bedrijf 5] , het bedrijf dat op papier de ontvanger van zending 4 was. Ten tijde van deze zending was [verdachte/getuige 1] enig aandeelhouder en directeur van [bedrijf 5] . De bankrekening van [bedrijf 5] . werd twee dagen na het aantreden van [verdachte/getuige 1] als aandeelhouder/directeur gevoed met € 7.000,- afkomstig van het bedrijf [bedrijf 12] . Vanaf de bankrekening van [bedrijf 12] zijn ook aanzienlijke bedragen gestort op de rekening van [bedrijf 11] , het bedrijf van verdachte. In de inbeslaggenomen administratie van laatstgenoemd bedrijf is ook een papieren factuur aangetroffen van [bedrijf 3] met als onderwerp “fee-storage rent – vk – [bedrijf 12] ”.
-
Actieve rol verdachte zoals blijkt uit e-mailberichten
Daarnaast bevat het dossier ten aanzien van onder andere zending 2 en 5 e-mails van medeverdachte [medeverdachte] van en aan [persoon 4] en/of [persoon 5] , medewerkers van [bedrijf 6] , waarin wordt gesproken over ‘ [verdachte] ’ als
cnee/consignee(ontvanger), waaruit blijkt dat deze ‘ [verdachte] ’ diverse voor de zendingen benodigde documenten, waaronder de
invoiceen
packing list, verzorgt en waarin staat dat [medeverdachte] bij ‘ [verdachte] ’ moet zijn om die documenten te verkrijgen.
De rechtbank gaat er vanuit dat in deze e-mailberichten verdachte, wiens voornaam [verdachte] is, wordt bedoeld. Daarvoor gebruikt zij de volgende onderdelen uit het dossier: In e-mailcorrespondentie uit 2014 tussen medeverdachte [medeverdachte] en medewerkers van [bedrijf 6] wordt ook over “ [verdachte] ” of “ mr. [verdachte] ” gesproken en in deze e-mailberichten is te zien dat met ‘ [verdachte] ’ ‘ [verdachte] ’, te weten verdachte, wordt bedoeld (“please contact cnee mr. [verdachte] (…) consignee: [verdachte] ”
doc 13en “mr [verdachte] have new shipment ready, please directly to get the inv/pl from mr [verdachte] ”
doc 35). [persoon 5] , één van de medewerkers van [bedrijf 6] die e-mailberichten over “ [verdachte] ” heeft verstuurd aan [medeverdachte] , heeft verklaard dat er maar één [verdachte] is met wie zij bij [bedrijf 3] contact heeft gehad en dat dat [verdachte] , te weten verdachte, betreft, die zij heeft herkend op een foto. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat verdachte, zoals hiervoor overwogen, de facturen heeft betaald van verschepingen waarover wordt gesproken in de betreffende e-mailberichten en heeft hij medeverdachte [medeverdachte] , expediteur, op indirecte wijze grote geldbedragen betaald.
Op basis van het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging dat de [verdachte] waarover wordt gesproken in de e-mailcorrespondentie een andere persoon dan verdachte betreft en schuift zij de verklaring van [persoon 4] , voor zover inhoudende dat er een andere ‘Chinese’ [verdachte] zou zijn als ongeloofwaardig terzijde. Uit de geldstromen tussen voornoemde bedrijven en personen en verdachte, en de e-mailcorrespondentie in onderlinge samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat het niet anders kan dan dat verdachte als opdrachtgever betrokken is geweest bij de zendingen van BMK- en PMK-glycidezuur. De verklaring van verdachte dat hij handelde in (legale) nieuwe psychoactieve stoffen, oftewel designer drugs, en dat zijn betrokkenheid in het dossier slechts daarop betrekking heeft, acht de rechtbank ongeloofwaardig.
-
Conclusie ten aanzien van verdachte
Gelet op de wijze waarop is getracht om de aard van de ingevoerde chemicaliën te verhullen en de opgetuigde financiële constructie, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte wist dat de ingevoerde chemicaliën BMK- en PMK-glycidezuur of het zout daarvan betroffen en dat deze chemicaliën bestemd waren voor het plegen van een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet.
-
Conclusie ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte]
Ook ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte] gaat de rechtbank er vanuit dat het niet anders kan dan dat hij heeft geweten van de aard van de verschepingen, gelet op zijn actieve rol bij alle tenlastegelegde zendingen, de e-mailcorrespondentie met [bedrijf 6] waaruit blijkt dat hij wist dat verdachte de eigenlijke ontvanger van de zendingen was, het feit dat hij transport heeft geregeld voor de ingeklaarde zending 2 naar een ander adres dan het adres van de papieren ontvanger, de grote geldbedragen die hij indirect van verdachte heeft ontvangen en de verhullende transacties met grote geldbedragen naar het bedrijf van verdachte waar hij aan heeft meegewerkt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte [medeverdachte] de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen heeft verricht. Zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] hebben daaraan een dusdanige bijdrage geleverd dat sprake is van medeplegen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 7 juli 2015 tot en met 17 november 2015 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander,om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van grote hoeveelheden (van een materiaal bevattende) amfetamine en/of grote hoeveelheden (van een materiaal bevattende) MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA (elk) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich middelen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
- stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededader wisten, dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten,hebbende verdachte en/of verdachtes mededader
- onder de goederenomschrijvingen 'Wallpaper Glue (Fiber Optical)' en/of 'Master Lawn Food' en/of 'Spaud Grow (Lawn Food)' en/of 'Ligne Lawn Food'- grote hoeveelheden van een zout van BMK-glycidezuur, zijnde een stof geschikt voor de omzetting in benzylmethylketon (BMK) en vervolgens de bereiding en/of bewerking en/of verwerking en/of vervaardiging van amfetamine en/of- een grote hoeveelheid van een zout van PMK-glycidezuur, zijnde een stof geschikt voor de omzetting in piperonylmethylketon (PMK) en vervolgens de bereiding en/of bewerking en/of verwerking en/of vervaardiging van MDMA, (per schip) ingevoerd of laten invoeren in de navolgende zendingen:- een zending met Bill of Lading nummer RTM507059117 en/of Ocean Bill of Lading nummer HNLRTM5G002 en/of- een zending met Bill of Lading nummer RTM510017517 en/of Ocean Bill of Lading nummer HNLRTM5I009 (RTM-2) en/of- een zending met Bill of Lading nummer RTM510071521 en/of Ocean Bill of Lading nummer HNLRTM5J002 (RTM-3A en RTM-3B), en/of
- een of meer van voornoemde zendingen in laten klaren en/of vrij laten geven en/of van een van die zendingen het verdere transport en de aflevering geregeld of laten regelen, waarbij verdachte fungeerde als opdrachtgever en gebruik heeft gemaakt van de functie van zijn mededader als douane-expediteur, en/of
- in het kader van voornoemde activiteiten met een shipping-agent en met elkaar per e-mail en afspraken gemaakt en/of laten maken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor wat bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden en een geldboete ter hoogte van € 60.000,-.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om – in geval van een veroordeling – rekening te houden met de forse overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ten minste vier maanden schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, door het aansturen van het invoeren van pre-precursoren die, na verwerking daarvan, geschikt zijn voor de productie van MDMA, de werkzame stof in XTC. Het ging daarbij om grote zendingen, waarmee in totaal 7.583 kilogram pre-precursoren, namelijk BMK- en PMK-glycidezuur, zijn ingevoerd in Nederland. Uit het dossier blijkt dat met 100 kg PMK-glycidezuur al circa 625.000 xtc-pillen kunnen worden vervaardigd. Het is algemeen bekend dat die verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen en dat de productie van en handel in deze verdovende middelen gepaard gaat met ernstig geweld. Verdachte vervulde bij het plegen van het strafbare feit een leidinggevende rol. Hij heeft bij het plegen van het feit gehandeld uit puur winstbejag en zich niets van het voornoemde aangetrokken.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening met de omstandigheid dat verdachte blijkens zijn justitiële documentatie d.d. 12 april 2023 eerder is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar in verband met het overtreden van de Opiumwet.
De rechtbank zal ook rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Ten aanzien daarvan stelt de rechtbank voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. Verdachte is op 13 december 2017 aangehouden en in verzekering gesteld. Het einddossier was gereed op 21 januari 2018. Vervolgens werden op 7 oktober 2019 uitvoeringsstukken in het kader van het d.d. 31 juli 2019 uitgevaardigde rechtshulpverzoek aan Hongkong ontvangen en zijn er op 24 oktober 2022 nog getuigen gehoord bij de rechter-commissaris.
De rechtbank constateert dat de redelijke termijn in ernstige mate, te weten met 5 en een half jaar, is overschreden. Dit heeft mede te maken met de omvang en complexiteit van het strafrechtelijk onderzoek, dat een internationaal component bevatte, en de onderzoekswensen van de verdediging. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn matiging van de hierna te vermelden op te leggen straffen tot gevolg moet hebben.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige straf dan een gevangenisstraf. Alles afwegende acht de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
De rechtbank ziet ook aanleiding voor het opleggen van een geldboete ter hoogte van € 80.000,- subsidiair 365 dagen hechtenis. Daarmee legt de rechtbank een hogere geldboete op dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank acht dit in dit geval passend en geboden vanwege de leidinggevende rol van verdachte en de grote geldbedragen die worden verdiend in de productieketen van harddrugs.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
23, 24c, 47, 63 Wetboek van Strafrecht
10, 10a Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen wat verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen:
-
Een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
-
Een geldboete ter hoogte van 80.000,00 euro subsidiair 365 dagen hechtenis
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.C. Palmboom, voorzitter,
mr. G.M. Blanken en S. Delauw, leden,
in tegenwoordigheid van N.A. Schipper, griffier,
en is uitgesproken op 05 juni 2023.